Artikel
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Er is een Dienst voor het kadaster en de openbare registers. Hij bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Apeldoorn.
De Dienst kan andere werkzaamheden verrichten dan die, voortvloeiend uit de in het tweede lid bedoelde taken, indien die werkzaamheden bijdragen aan:
de toegankelijkheid en uitwisselbaarheid van de gegevens die bij de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde taken worden geregistreerd, of
de doelmatigheid van de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde taken of een betere benutting van de ten behoeve van die uitoefening bij de Dienst aanwezige bedrijfsmiddelen.
De Dienst heeft een bestuur en een raad van toezicht.
De bezoldiging van de leden van het bestuur wordt vastgesteld door de raad van toezicht en behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
Behoudens beperkingen, voortvloeiend uit het bij of krachtens deze wet bepaalde, is het bestuur belast met het besturen van de Dienst.
Het bestuur is voorts belast met het vaststellen van de regels en het nemen van de beslissingen waartoe het krachtens de Kadasterwet verplicht of bevoegd is.
Elke bestuurder is tegenover de Dienst gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft die tot de werkkring van twee of meer bestuurders behoort, is ieder van hen voor het geheel aansprakelijk ter zake van een tekortkoming, tenzij deze niet aan hem is te wijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht.
De raad van toezicht doet Onze Minister voor iedere te vervullen plaats in de raad een voordracht van één persoon. De voordracht is met redenen omkleed. Onze Minister wijkt niet van de voordracht af, dan na overleg met de raad.
Het medezeggenschapsorgaan, bedoeld in artikel 18, derde lid, en het bestuur kunnen aan de raad van toezicht personen voor plaatsing op de voordracht aanbevelen. De raad van toezicht deelt hun daartoe tijdig mee wanneer en ten gevolge waarvan in zijn midden een plaats moet worden vervuld.
De raad van toezicht geeft aan het medezeggenschapsorgaan kennis van een voorgenomen voordracht. Binnen acht weken na verzending van deze kennisgeving kan het medezeggenschapsorgaan bedenkingen uiten tegen benoeming van de voor te dragen persoon op grond van de verwachting dat die persoon ongeschikt zal zijn voor de vervulling van de taak van lid van de raad van toezicht, of dat de raad bij benoeming van die persoon niet naar behoren zal zijn samengesteld.
Indien het medezeggenschapsorgaan binnen de in het vierde lid genoemde termijn geen bedenkingen uit, draagt de raad van toezicht de betrokken persoon voor. De raad draagt een persoon, tegen de benoeming waarvan het medezeggenschapsorgaan bedenkingen heeft geuit, niet voor dan nadat hij daarover overleg heeft gevoerd met het medezeggenschapsorgaan. Bij een zodanige voordracht stelt de raad Onze Minister op de hoogte van de bedenkingen en doet hij Onze Minister verslag van het overleg met het medezeggenschapsorgaan.
De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de organisatie van de Dienst. Hij staat het bestuur met raad ter zijde.
Bij de vervulling van zijn taak richt de raad zich naar het belang van de Dienst, daaronder begrepen het belang van de behoorlijke vervulling van de bij of krachtens de wet aan de Dienst opgedragen taken.
Ten aanzien van de taakvervulling door de raad van toezicht is artikel 9 van overeenkomstige toepassing.
Aan goedkeuring dan wel instemming van de raad van toezicht zijn onderworpen beslissingen van het bestuur met betrekking tot:
de reglementen, bedoeld in de artikelen 16, 17, 18, tweede lid, en 20, tweede lid;
de begroting, bedoeld in artikel 21;
investeringen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;
het aangaan of garanderen van geldleningen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;
het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, derde lid;
het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking met een andere rechtspersoon, indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is voor de Dienst;
het oprichten of mede-oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon of het deelnemen in een vennootschap;
belangrijke reorganisaties;
periodieke rapportages aan Onze Minister, als bedoeld in artikel 31, tweede lid.
De raad van toezicht verleent geen goedkeuring aan beslissingen als bedoeld in het eerste lid, onder e en g, dan nadat Onze Minister heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben.
De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de instemming van de raad van toezicht.
Onze Minister kan aan de leden van de raad van toezicht een bezoldiging toekennen ten laste van de Dienst.
Het bestuur stelt bij reglement een gebruikersraad in. Het regelt in dat reglement de samenstelling van die raad, alsmede de wijze waarop het bestuur met die raad geregeld overleg voert over de kwaliteit en de doelmatigheid van de dienstverlening door de Dienst, over de tarieven die daarvoor in rekening worden gebracht, over het meerjarenbeleidsplan, en over andere zaken van gemeenschappelijk belang. De gebruikersraad kan het bestuur op diens verzoek dan wel uit eigen beweging in kennis stellen van de binnen de raad levende standpunten over voornoemde zaken.
Het bestuur stelt de daartoe in het reglement, bedoeld in het eerste lid, aangewezen organisaties van gebruikers van door de Dienst geleverde diensten in de gelegenheid een vertegenwoordiger aan te wijzen, die namens de betrokken organisatie zitting heeft in de gebruikersraad, alsmede een plaatsvervangend vertegenwoordiger. Tot die gebruikers behoren in elk geval de notarissen, de tussenpersonen in onroerende zaken, de gemeenten en de waterschappen.
Het bestuur stelt bij reglement de hoofdlijnen vast van de inrichting van de organisatie van de Dienst, met inachtneming van het bepaalde krachtens artikel 4, eerste en tweede lid, van de Kadasterwet.
Het personeel van de Dienst, de leden van het bestuur daaronder begrepen, is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet, behoudens degenen met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht.
Voor zover deze onderwerpen niet reeds bij of krachtens de wet zijn geregeld, stelt het bestuur voor de ambtenaren, door of vanwege de Dienst aangesteld, bij reglement voorschriften vast betreffende:
aanstelling, schorsing en ontslag;
het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;
bezoldiging en wachtgeld;
diensttijden;
verlof en vakantie;
voorzieningen in verband met ziekte;
bescherming bij de arbeid;
woon- verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;
medezeggenschap;
overige rechten en verplichtingen;
disciplinaire straffen;
de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gevoerd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel;
de behandeling van geschillen inzake de onderwerpen, genoemd in de onderdelen i en l.
De voorschriften, bedoeld in het tweede lid, onder i, voorzien in elk geval in de instelling van een medezeggenschapsorgaan dat de bevoegdheden uitoefent, daaraan in artikel 11 toegekend.
Artikel 126, eerste tot en met derde lid, van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat voor Gedeputeerde Staten wordt gelezen: de raad van toezicht.
De baten van de Dienst bestaan uit:
de opbrengsten uit het kadastraal recht, bedoeld in artikel 108 van de Kadasterwet;
de opbrengsten uit vergoedingen voor andere bij of krachtens de wet aan de Dienst opgedragen taken;
de opbrengsten uit andere werkzaamheden, uit deelnemingen en uit samenwerkingen met derden;
andere baten, hoe ook genoemd.
Het bestuur houdt zodanige aantekeningen omtrent de vermogenstoestand van de Dienst, dat daaruit te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
Het bestuur stelt tijdig voor afloop van een boekjaar een financiële begroting vast voor het volgende boekjaar. De begroting is in overeenstemming met het meerjarenbeleidsplan, bedoeld in artikel 22.
Tegelijk met de opstelling van de begroting stelt het bestuur een meerjarenbeleidsplan op. Het meerjarenbeleidsplan wordt vastgesteld door de raad van toezicht.
Het meerjarenbeleidsplan geeft voor de eerstvolgende vijf boekjaren in elk geval:
een overzicht van de door de Dienst te verrichten werkzaamheden ter uitvoering van de aan de Dienst bij of krachtens de wet opgedragen taken en een raming van de daarmee gemoeide kosten en opbrengsten;
een overzicht van de voorgenomen andere werkzaamheden van de Dienst, als bedoeld in artikel 2, derde lid, en een raming van de daarmee gemoeide kosten en opbrengsten.
De raad van toezicht zendt de begroting waarmee hij heeft ingestemd en het door hem vastgestelde meerjarenbeleidsplan voor 1 oktober van het daaraan voorafgaande boekjaar toe aan Onze Minister.
Bij de toezending van de in het eerste lid genoemde stukken kan de raad van toezicht aan Onze Minister een beredeneerd voorstel doen tot wijziging van het kadastraal recht, bedoeld in artikel 108 van de Kadasterwet. Daarbij voegt de raad een verslag van het overleg dat ter zake is gevoerd met de gebruikersraad, bedoeld in artikel 16.
Het meerjarenbeleidsplan behoeft de instemming van Onze Minister. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister aan de instemming voorwaarden kan verbinden.
Indien Onze Minister het voornemen heeft aan het meerjarenbeleidsplan geheel of gedeeltelijk instemming te onthouden, dan wel voorwaarden aan de instemming te verbinden, wordt de raad van toezicht daarvan in kennis gesteld en gedurende ten hoogste vier weken in de gelegenheid gesteld wijzigingen in het meerjarenbeleidsplan aan te brengen.
Jaarlijks stelt het bestuur een jaarrekening op. De jaarrekening omvat een balans en een winst- en verliesrekening met een toelichting. De artikelen 362 tot en met 390 en 405 tot en met 414 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de daarin opgenomen bepalingen die betrekking hebben op het in aandelen verdeeld zijn van het kapitaal van een vennootschap.
Jaarlijks stelt het bestuur een jaarverslag vast. Het jaarverslag wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 391 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Onze Minister verleent opdracht tot onderzoek van de jaarrekening aan een openbaar accountant, die hetzij registeraccountant is, hetzij Accountant-Administratieconsulent ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet. De opdracht kan worden verleend aan een organisatie waarin accountants die mogen worden aangewezen, samenwerken. De opdracht kan te allen tijde worden ingetrokken.
Artikel 393, derde tot en met zevende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn op het in te stellen onderzoek van overeenkomstige toepassing.
Het bestuur legt de jaarrekening en het jaarverslag over aan de raad van toezicht, vergezeld van:
de verklaring van de accountant omtrent de getrouwheid van de jaarrekening;
een opgave van de gebeurtenissen na de balansdatum met belangrijke financiële gevolgen voor de Dienst, onder mededeling van de omvang van die gevolgen.
De jaarrekening wordt vastgesteld door de raad van toezicht. Artikel 25, eerste lid, tweede en derde volzin, is van toepassing.
De raad van toezicht zendt de jaarrekening en het jaarverslag binnen vier maanden na afloop van het boekjaar toe aan Onze Minister, vergezeld van de verklaring van de accountant en van de opgave, bedoeld in artikel 27, onderdeel b.
Binnen acht dagen nadat de raad van toezicht in kennis is gesteld van de goedkeuring van de jaarrekening maakt het bestuur de jaarrekening, het jaarverslag en de stukken, bedoeld in artikel 27, openbaar. De openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van de genoemde stukken ten kantore van het bestuur. Van de terinzagelegging wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Indien door de jaarrekening, door tussentijdse cijfers die de Dienst bekend heeft gemaakt of door het jaarverslag een misleidende voorstelling wordt gegeven van de toestand van de Dienst, zijn de bestuurders tegenover derden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, door dezen dientengevolge geleden. De bestuurder die bewijst dat dit aan hem niet te wijten is, is niet aansprakelijk.
Indien door de jaarrekening een misleidende voorstelling wordt gegeven van de toestand van de Dienst, zijn de leden van de raad van toezicht naast de bestuurders tegenover derden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, door dezen dientengevolge geleden. Het lid dat bewijst dat zulks niet aan een tekortkoming zijnerzijds in het toezicht is te wijten, is niet aansprakelijk.
Het bestuur en de raad van toezicht verstrekken Onze Minister desgevraagd alle gegevens waarover hij naar zijn oordeel moet beschikken met het oog op de uitoefening van zijn bevoegdheden krachtens deze wet of krachtens andere wetten, voor zover bij of krachtens die andere wetten taken zijn opgedragen aan de Dienst. Van door het bestuur aan Onze Minister verstrekte gegevens wordt door het bestuur mededeling gedaan aan de raad van toezicht.
Onze Minister kan bepalen dat het bestuur daarbij aangegeven gegevens als bedoeld in het eerste lid, aan hem verstrekt in de vorm van een periodieke rapportage.
Onze Minister kan de accountant, bedoeld in artikel 26, eerste lid, opdracht verlenen daarbij aangegeven gegevens als bedoeld in het eerste lid, te onderzoeken. De kosten van het onderzoek komen ten laste van de Dienst. Het bestuur ziet erop toe dat aan de accountant de naar diens oordeel voor het onderzoek nodige toegang tot de lokaliteiten van de Dienst en inzage van boeken en bescheiden van de Dienst wordt verleend.
Vervallen
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Tot het tijdstip waarop de reglementen, bedoeld in de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, in werking treden, blijven de voorschriften van kracht die ter zake golden, onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Het bepaalde in de artikelen 11, zevende lid, tweede zin, 84, vierde lid, en 117 van de Kadasterwet en 30, eerste en tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die artikelen luidden vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet, blijft van toepassing met betrekking tot aansprakelijkheid en schadevergoeding ter zake van in die artikelen bedoelde feiten die zich hebben voorgedaan vóór dat tijdstip.
Vervallen
De tekst van de Kadasterwet wordt in het Staatsblad geplaatst.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 mei 1994 of op een bij koninklijk besluit te bepalen ander tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Organisatiewet Kadaster.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.