Besluit van 21 maart 1994, houdende enkele rechtspositionele voorschriften ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren

Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie a.i. van 19 november 1992, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 263321/92/6;
Gelet op de artikelen 12, vijfde lid, 14, derde lid, 15, vijfde lid, en 16, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
De Raad van State gehoord (advies van 26 januari 1993, nr. W03.92.0584);
Gezien het nader rapport van de Minister van Justitie van 14 maart 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 428976/94/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemeen

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk

2

Overleg

§

1

De Sectorcommissie rechterlijke macht

Artikel

2

Artikel

3

De Sectorcommissie is bevoegd aan de voorzitter van het overleg onderwerpen ter plaatsing op de agenda op te geven.

Artikel

4

De deelnemers aan het overleg kunnen omtrent het in de vergadering verhandelde geheimhouding overeenkomen.

§

2

De Advies- en Arbitragecommissie

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Hoofdstuk

2a

Beëdiging en installatie

Artikel

9a

Artikel

9b

Artikel

9c

Hoofdstuk

3

Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid

§

1

Algemeen

Artikel

10

In dit hoofdstuk wordt onder rechterlijk ambtenaar mede verstaan: rechterlijk ambtenaar in opleiding.

§

2

Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en medisch advies

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

De artikelen 13 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing op de gewezen rechterlijk ambtenaar voorzover het zijn aanspraken op basis van dit hoofdstuk betreft.

§

3

Aanspraken tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Indien de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar zowel op grond van de aanstelling terzake waarvan hij krachtens artikel 17 of 18 aanspraken heeft als op grond van een of meer andere betrekkingen een WAO-uitkering geniet, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk onder WAO-uitkering verstaan, de WAO-uitkering voorzover deze, naar rato van de bezoldiging uit hoofde van die aanstelling en die andere betrekking of betrekkingen, wordt toegerekend aan die aanstelling.

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

§

4

Verplichtingen en sancties

Artikel

23

Artikel

24

§

5

Bijzondere situaties

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

§

6

Overige bepalingen

Artikel

28

Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in de artikelen 18 en 26, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging.

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

§

7

Suppletieregeling

Artikel

33

De Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk is op de rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 1:

  • a.

    onder «Onze Minister» wordt verstaan: Onze Minister van Justitie; en

  • b.

    onder «betrokkene» wordt verstaan: de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van artikel 46i van de wet dan wel de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar of de rechterlijk ambtenaar in opleiding die is ontslagen op grond van artikel 36, eerste lid, onderdeel f, van dit besluit, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen.

Hoofdstuk

4

Herplaatsing en ontslag

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Hoofdstuk

5

Overige rechtspositionele voorschriften

Artikel

37

Artikel

37a

Artikel

38

Artikel

38a

Artikel

38b

Artikel

38c

Artikel

38d

Artikel

38e

Artikel

38f

Ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren bij de rechtbanken en de gerechtshoven, worden de bevoegdheden in de ingevolge artikel 16 van de wet overeenkomstige bepalingen, behoudens de daarin aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegekende bevoegdheden, uitgeoefend door de functionele autoriteit.

Artikel

38g

Artikel

39

Hoofdstuk

6

Slotbepalingen

Artikel

40

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 1994.

Artikel

41

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie a.i., E. van Thijn
De Minister van Justitie a.i., E. van Thijn

Bijlage

Formulier voor het afleggen van de eed of belofte

Door de rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie

Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten van ons land zal eerbiedigen;

Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk onder welke naam of voorwendsel, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven;

Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken zal aannemen van enig persoon van wie ik weet of vermoed enig rechtsgeding te hebben of te kunnen krijgen,

Ik zweer/beloof dat ik mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op  .................... , werd te  ....................

ten overstaan van (1)  .................... , en

door (2)  ....................

de bovenvermelde eed/belofte afgelegd.

de ....................

(1) ....................

(2) ....................

Krachtens de wet is de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, verplicht tot geheimhouding van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. Daarbij is de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover hij bij de uitoefening van zijn taak de beschikking krijgt en waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens zover enig wettelijk voorschrift tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.