Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken tot vaststelling van bepalingen met betrekking tot het gebruik van de mogelijkheid van spaarloon als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel h, onder 2°, van de Wet op de loonbelasting binnen de sector Rijkspersoneel
Spaarloonregeling rijkspersoneel
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de Ministerraad;
degene, die ten aanzien van het personeelslid wordt aangemerkt als inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet op de loonbelasting.
Artikel
2
1
Het bevoegd gezag houdt op verzoek van het personeelslid op diens salaris een bedrag in en maakt dat over naar een door het personeelslid opgegeven spaarloonrekening danwel de rekening van de financiële instelling waarbij het personeelslid een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijfrente of een kapitaalsuitkering is verzekerd heeft afgesloten.
2
Op verzoek van het personeelslid kan het bevoegd gezag een bedrag inhouden op diens salaris en dat overmaken op een door het personeelslid opgegeven rekening, indien het personeelslid rechtstreekse betalingen van premies als bedoeld in artikel 19b, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen, doet. Deze betalingen mogen voor de toepassing van dat artikel worden gelijkgesteld met ten laste van de spaarloonrekening voldane premies. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen zijn niet hoger dan het ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel h, onder 2o juncto artikel 34a, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting vastgestelde maximumspaarbedrag.
Artikel
3
1
Het in artikel 2 bedoelde verzoek wordt schriftelijk gedaan op een door het bevoegd gezag nader te bepalen wijze.
deze instelling, indien het spaarbedrag wordt gestort op een spaarloonrekening, het bevoegd gezag direct na afloop van elk kalenderjaar waarin het personeelslid heeft gespaard een schriftelijke opgave zal verstrekken waaruit het verloop van diens spaartegoed blijkt voor zoveel betreft:
1.
het spaarloon;
2.
op het tegoed gekweekte inkomsten over de periode waarin het spaarloon ingevolge deze regeling niet ter beschikking van het personeelslid komt;
c.
deze instelling ingeval van de opneming van spaargelden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, de alsdan in te houden bedragen in verband met loonheffing, alsmede de premies ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Werkloosheidswet en de Ziektewet, danwel hetgeen daarmee overeenkomt, volgens opgave van het bevoegd gezag aan hem zal doen toekomen.
Artikel
4
Bij het in artikel 2 bedoelde verzoek doet het personeelslid opgave van tenminste de volgende gegevens:
a.
het op het salaris in te houden spaarbedrag;
b.
of dit bedrag in gelijke maandelijkse termijnen danwel eenmalig in het kalenderjaar op het salaris moet worden ingehouden;
c.
het bank- of gironummer van de in artikel 3 bedoelde financiële instelling;
d.
het nummer van de spaarloonrekening resp. het polisnummer van de levensverzekering.
Artikel
5
1
Indien het personeelslid in maandelijkse termijnen spaart behoeft het verzoek daartoe slechts een keer te worden ingediend.
2
Het personeelslid kan telkens per 1 januari van enig kalenderjaar het bevoegd gezag schriftelijk verzoeken het maandelijks in te houden bedrag te wijzigen, een en ander met inachtneming van het in artikel 2 bedoelde maximumbedrag.
3
Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen over de wijze waarop het personeelslid een verzoek als bedoeld in het tweede lid indient.
4
Indien het personeelslid spaart via een eenmalige inhouding op het salaris dient hij het verzoek daartoe ieder jaar in.
Artikel
6
Het bevoegd gezag stort het op het salaris van het personeelslid ingehouden spaarbedrag onmiddellijk op het door het personeelslid opgegeven bank-of gironummer van de financiële instelling ten gunste van de spaarloonrekening van het personeelslid resp. ten gunste van de afgesloten levensverzekering.
Artikel
7
Het is het personeelslid niet toegestaan rechtstreeks stortingen op zijn spaarloonrekening te verrichten.
Artikel
8
1
Het personeelslid kan de op zijn spaarloonrekening gestorte spaarbedragen opnemen indien:
a.
het spaarbedrag tenminste vier jaren op de spaarloonrekening heeft gestaan;
Het personeelslid kan vrij beschikken over de door de financiële instelling vergoede rente over de spaarbedragen.
Artikel
8a
1
In afwijking van artikel 8, eerste lid, kunnen de spaarbedragen over 1999 en 2000 vanaf 1 januari 2003 worden opgenomen.
Artikel
9
Voor het opnemen van spaarbedragen als bedoeld in artikel 8, eerste lid onder b. en c., heeft het personeelslid de schriftelijke machtiging van het bevoegd gezag nodig.
Artikel
10
1
Op verzoek van het personeelslid beëindigt het bevoegd gezag de inhouding van spaarbedragen op het salaris van het personeelslid.
2
Ten aanzien van het opnemen van gespaarde bedragen is artikel 8 van overeenkomstige toepassing.
Artikel
11
1
De deelname aan deze regeling eindigt van rechtswege indien het bevoegd gezag geen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking zoals bedoeld volgens de criteria die worden gehanteerd bij het arbeidskostenforfait van de loon- en inkomstenbelasting meer aan het personeelslid betaalt.
2
Bij beëindiging van de dienstbetrekking, daaronder begrepen het overlijden van het personeelslid, geeft het personeelslid danwel zijn nagelaten betrekkingen aan het bevoegd gezag aan of de gespaarde bedragen, met behoud van de opnamemogelijkheden als genoemd in artikel 8, eerste lid, onder b, en c, op de spaarloonrekening zullen blijven staan zolang de in artikel 8, eerste lid, onder a, genoemde termijn nog niet is verstreken danwel dat gespaarde bedragen zullen worden opgenomen.
Het is het personeelslid niet toegestaan het tegoed op zijn spaarloonrekening resp. de afgesloten levensverzekering op enigerlei wijze in onderpand te geven of zijn rechten hierop over te dragen.
Artikel
13
Deze regeling treedt in werking op 1 mei 1994.
Artikel
14
Deze regeling wordt aangehaald als:
Spaarloonregeling rijkspersoneel.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.