Rijkswet van 15 december 1994, houdende regels met betrekking tot octrooien

Rijksoctrooiwet 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat door de daling van het aantal octrooiaanvragen in Nederland het bestaande systeem van octrooiverlening na vooronderzoek niet gehandhaafd kan worden en dat het wenselijk is te voorzien in een op eenvoudige wijze door registratie te verkrijgen octrooi;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Europees Octrooiverdrag: het op 5 oktober 1973 te München tot stand gekomen Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 1975, 108 en 1976, 101);

Gemeenschapsoctrooiverdrag: het op 15 december 1989 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag betreffende het Europees octrooi voor de gemeenschappelijke markt (Trb. 1990, 121);

Europees octrooi: een krachtens het Europees Octrooiverdrag verleend octrooi, voor zover dat voor het Koninkrijk is verleend, niet zijnde een Gemeenschapsoctrooi;

Gemeenschapsoctrooi: een octrooi als bedoeld in artikel 2 van het Gemeenschapsoctrooiverdrag;

Europese octrooiaanvrage: een Europese octrooiaanvrage als bedoeld in het Europees Octrooiverdrag;

Samenwerkingsverdrag: het op 19 juni 1970 te Washington tot stand gekomen Verdrag tot samenwerking inzake octrooien (Trb. 1973, 20);

bureau: het Bureau voor de industriële eigendom, bedoeld in artikel 4 van de wet van 25 april 1963 (Stb. 221);

octrooiregister: het in artikel 19 van deze wet bedoelde register;

Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

natuurlijke rijkdommen: de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebedding en de ondergrond, alsmede levende organismen die tot de sedentaire soort behoren, dat wil zeggen organismen die ten tijde dat zij geoogst kunnen worden, hetzij zich onbeweeglijk op of onder de zeebedding bevinden, hetzij zich niet kunnen verplaatsen dan in voortdurend fysiek contact met de zeebedding of de ondergrond.

Artikel

2

Artikel

3

Niet vatbaar voor octrooi zijn:

  • a.

    uitvindingen waarvan de openbaarmaking of toepassing in strijd zou zijn met de openbare orde of goede zeden;

  • b.

    planten- of dierenrassen, alsmede werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren en hierdoor verkregen voortbrengselen, met uitzondering van microbiologische werkwijzen tenzij die op grond van het bij of krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bepaalde niet zijn toegestaan.

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Een uitvinding wordt als het resultaat van uitvinderswerkzaamheid aangemerkt, indien zij voor een deskundige niet op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek. Indien documenten als bedoeld in artikel 4, derde en vierde lid, tot de stand van de techniek behoren, worden deze bij de beoordeling van de uitvinderswerkzaamheid buiten beschouwing gelaten.

Artikel

7

Artikel

8

Onverminderd de artikelen 11, 12 en 13 wordt de aanvrager als uitvinder beschouwd en uit dien hoofde als degene die aanspraak heeft op octrooi.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

De aanvrager heeft geen aanspraak op octrooi, voor zover de inhoud van zijn aanvrage aan hetgeen reeds door een ander vervaardigd of toegepast werd of wel aan beschrijvingen, tekeningen of modellen van een ander, zonder diens toestemming, ontleend is. Deze laatste behoudt, voor zover hetgeen ontleend werd voor octrooi vatbaar is, zijn aanspraak op octrooi. Voor de toepassing van artikel 4, derde en vierde lid, op het onderwerp van een aanvrage, ingediend door degene aan wie ontleend is, blijft de door de ontlener ingediende aanvrage buiten beschouwing.

Artikel

12

Artikel

13

Indien een uitvinding is gedaan door verscheidene personen, die volgens een afspraak tezamen hebben gewerkt, hebben zij gezamenlijk aanspraak op octrooi.

Artikel

14

Hoofdstuk

2

Behandeling van octrooiaanvragen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

15

Het bureau is een instelling van Nederland. Het dient, voor zover het octrooien betreft, voor Nederland en de Nederlandse Antillen als centrale bewaarplaats als bedoeld in artikel 12 van het Herzien Internationaal Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriële eigendom; Stockholm, 14 juli 1967 (Trb. 1969, 144).

Artikel

16

Indien het bureau gedurende de laatste dag van enige ingevolge deze rijkswet door of jegens het bureau in acht te nemen termijn is gesloten, wordt die termijn voor de toepassing van deze rijkswet verlengd tot het einde van de eerstvolgende dag, waarop het bureau weer geopend is.

Artikel

17

Artikel

18

De aanwijzing of, in voorkomend geval, de keuze van het Koninkrijk in een internationale aanvrage als bedoeld in artikel 2, onder (vii), van het Samenwerkingsverdrag zal worden aangemerkt als een verzoek van de aanvrager tot verkrijging van een Europees octrooi.

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Als gemachtigde van een aanvrager ten overstaan van het bureau kunnen optreden personen die gerechtigd zijn voor de Octrooiraad als gemachtigde op te treden. Het bij en krachtens artikel 18A van de Rijksoctrooiwet bepaalde is mede van toepassing ten aanzien van het uitoefenen van het beroep van gemachtigde ten overstaan van het bureau.

Artikel

23

§

2

Verlening

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Elke aanvrage om octrooi mag slechts op een enkele uitvinding betrekking hebben of op een groep van uitvindingen, die zodanig onderling verbonden zijn, dat zij op een enkele algemene uitvindingsgedachte berusten. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen daarover nadere regels worden gesteld.

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

§

3

Geheimhouding van de inhoud van octrooiaanvragen

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Indien de Staat zelf houder van een octrooiaanvrage is en Onze Minister van Defensie aan het bureau bekendmaakt, dat de inhoud daarvan in het belang van de verdediging van het Koninkrijk of zijn bondgenoten geheim moet blijven, wordt de inschrijving in het octrooiregister van de aanvrage opgeschort, totdat Onze genoemde minister aan het bureau bekendmaakt, dat de inhoud van de aanvrage niet langer geheim behoeft te blijven.

Artikel

46

§

4

Omgezette Europese octrooiaanvragen

Artikel

47

Een Europese octrooiaanvrage, die voldoet aan het bepaalde in artikel 80 van het Europees Octrooiverdrag en op grond van artikel 77, vijfde lid, van dat Verdrag wordt aangemerkt als te zijn ingetrokken en die, als bijlage bij een regelmatig verzoek tot omzetting in een aanvrage om octrooi in het Koninkrijk, bij het bureau is binnengekomen, hierna te noemen omgezette aanvrage, geldt als een tot het bureau gerichte en bij het bureau ingediende aanvrage om octrooi als bedoeld in artikel 24. Een verzoek tot omzetting is regelmatig als het met inachtneming van de bepalingen van het Achtste Deel, hoofdstuk I, van het Europees Octrooiverdrag tijdig gedaan en aan het bureau doorgezonden is.

Artikel

48

Hoofdstuk

3

Bepalingen betreffende Europese octrooien en gemeenschapsoctrooien

Artikel

49

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Hoofdstuk

4

Rechtsgevolgen van het octrooi

§

1

Rechten en verplichtingen van de octrooihouder

Artikel

53

Artikel

54

Het uitsluitend recht van de octrooihouder strekt zich niet uit tot:

  • a.

    het gebruik aan boord van schepen van andere landen van datgene, wat het voorwerp van zijn octrooi uitmaakt, in het schip zelf, in de machines, het scheepswant, de tuigage en andere bijbehorende zaken, wanneer die schepen tijdelijk of bij toeval in de wateren van Nederland of de Nederlandse Antillen verblijven, mits bedoeld gebruik uitsluitend zal zijn ten behoeve van het schip;

  • b.

    het gebruik van datgene, wat het voorwerp van zijn octrooi uitmaakt, in de constructie of werking van voor de voortbeweging in de lucht of te land dienende machines van andere landen, of van het toebehoren van die machines, wanneer deze tijdelijk of bij toeval in Nederland of de Nederlandse Antillen verblijven;

  • c.

    handelingen, vermeld in artikel 27 van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerlijke luchtvaart (Stb. 1947, H 165), mits deze handelingen betrekking hebben op een luchtvaartuig van een onder c van dat artikel bedoelde andere staat dan het Koninkrijk of van Aruba.

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

57a

In afwijking van artikel 57 kan een gedwongen licentie onder een octrooi op het gebied van de halfgeleiderstechnologie alleen worden verleend voor niet-commercieel gebruik door de overheid of voor het tegengaan van een gedraging waarvan na een rechterlijke of administratieve procedure is vastgesteld dat deze concurrentiebeperkend is.

Artikel

58

Artikel

58a

Artikel

59

Artikel

60

§

2

Jaartaks en verval

Artikel

61

Artikel

62

Een octrooi vervalt van rechtswege, wanneer de in artikel 61 genoemde bedragen niet binnen zes kalendermaanden na de daar genoemde vervaldag zijn betaald. Van dit vervallen wordt in het octrooiregister van het bureau aantekening gedaan.

Artikel

63

§

3

Het octrooi als deel van het vermogen

Artikel

64

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Artikel

69

§

4

Handhaving van het octrooi

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

Artikel

74

De rechten en verplichtingen, voortvloeiende uit de artikelen 53 tot en met 60 en 64 tot en met 73, gelden mede in, op en boven dat deel van het aan Nederland of de Nederlandse Antillen grenzende - of, indien het een Europees octrooi betreft, van het aan Nederland grenzende - continentaal plat, waarop het Koninkrijk soevereine rechten heeft, doch uitsluitend voor zover het betreft handelingen, gericht op en verricht tijdens het onderzoek naar de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen of het winnen daarvan.

Hoofdstuk

5

Vernietiging en opeising

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

Artikel

79

Hoofdstuk

6

Octrooirechtelijke geschillen

Artikel

80

Artikel

82

Bij de behandeling ter terechtzitting van geschillen bedoeld in artikel 80 mogen octrooigemachtigden het woord voeren onverminderd de verantwoordelijkheid van de procureur.

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Het in artikel 84 bedoelde advies bestaat uit een gemotiveerde beoordeling van de in het verzoek genoemde bezwaren.

Artikel

87

Artikel

88

De in artikel 80 bedoelde rechtbank treedt op als centrale instantie, belast met het ontvangen van rogatoire commissies en bevoegd tot het uitvoeren van genoemde commissies van het Europees Octrooibureau, bedoeld in regel 99 van het bij het Europees Octrooiverdrag behorende Uitvoeringsreglement.

Artikel

89

Van alle rechterlijke uitspraken betreffende octrooien wordt door de griffier van het desbetreffende gerecht binnen één maand kosteloos een afschrift aan het bureau gezonden, en, indien het een Europees octrooi betreft, tevens aan het Europees Octrooibureau, bedoeld in het Europees Octrooiverdrag.

Hoofdstuk

7

Aanvullende beschermingscertificaten

Artikel

90

Voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 98, en de daarop berustende bepalingen, wordt verstaan onder:

verordening: de verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PbEG L 182);

basisoctrooi: een octrooi als bedoeld in artikel 1, onder c, van de verordening;

certificaat: een aanvullend beschermingscertificaat als bedoeld in artikel 1, onder d, van de verordening.

Artikel

91

De aanvrage om een certificaat wordt bij het bureau ingediend.

Artikel

92

Bij de aanvrage om een certificaat dient een bewijsstuk te worden overgelegd waaruit blijkt dat aan het bureau een bedrag is betaald overeenkomstig een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld tarief.

Artikel

94

Indien niet is voldaan aan het bij artikel 8 van de verordening of het bij de artikelen 92 en 93 van deze rijkswet bepaalde, geeft het bureau daarvan binnen twee maanden na de datum van indiening van de aanvraag om een certificaat schriftelijk kennis aan de aanvrager, onder opgave van de voorschriften waaraan niet is voldaan. Artikel 30, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

95

Voor de instandhouding van een aanvullend beschermingscertificaat moet elk jaar, voor het eerst vanaf het jaar waarin de wettelijke duur van het basisoctrooi is verstreken, aan het bureau een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag worden betaald. Dit bedrag wordt uiterlijk voldaan op de laatste dag van de maand waarin de wettelijke duur van het basisoctrooi is verstreken. De artikelen 61, derde lid, en 62 van deze rijkswet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

96

Artikel

98

Indien een andere dan de in artikel 90 genoemde door de Raad van de Europese Gemeenschappen vastgestelde verordening betreffende aanvullende beschermingscertificaten in het belang van een goede uitvoering nadere regeling behoeft geschiedt dit bij algemene maatregel van bestuur. Daarbij kan worden voorzien in het opleggen van taksen, voor zover dat is toegelaten ingevolge de betrokken verordening.

Hoofdstuk

8

Bijzondere bepalingen voor de Nederlandse Antillen

Artikel

99

In de Nederlandse Antillen kan een bureau voor de industriële eigendom worden ingesteld. Dit bureau is een instelling van dat land.

Artikel

100

Hoofdstuk

9

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

101

De Rijksoctrooiwet vervalt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

102

Artikel

103

Artikel

104

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

105

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

106

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

107

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

109

Tot de stand van de techniek, bedoeld in de artikelen 4 en 75, tweede lid, behoort tevens de inhoud van voor de inwerkingtreding van deze rijkswet ingediende octrooiaanvragen, die op of na de in artikel 4, tweede lid, van deze wet onderscheidenlijk artikel 80 van het Europees Octrooiverdrag bedoelde dag overeenkomstig artikel 22C van de Rijksoctrooiwet ter inzage worden gelegd of, indien terinzagelegging nog niet had plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 25 van die rijkswet openbaar worden gemaakt.

Artikel

110

Indien in deze rijkswet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van deze rijkswet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van rijksbestuur.

Artikel

111

De artikelen van deze rijkswet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

112

Deze rijkswet wordt aangehaald als: Rijksoctrooiwet met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Artikel

114

In Nederland kan bij wet en in de Nederlandse Antillen en Aruba kan bij landsverordening worden verklaard, dat de in deze rijkswet vervatte onderlinge regeling dient te worden beëindigd. Met ingang van het derde kalenderjaar na dat van afkondiging van zodanige wet of landsverordening verkrijgt deze rijkswet in Nederland de staat van wet en in de Nederlandse Antillen en Aruba de staat van landsverordening. Het bepaalde in de vorige volzinnen geldt niet met betrekking tot de artikelen 40 tot en met 45 en artikel 59.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken, A. van Dok-van Weele
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager