Besluit van 27 december 1995, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur tot uitvoering van de artikelen 117, eerste tot en met derde lid, en 118 van het Wetboek van Strafvordering betreffende de bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen

Besluit inbeslaggenomen voorwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 28 november 1995, directie wetgeving nr. 527684/95/6.
De Raad van State gehoord (advies van 20 december 1995, no. WO3.95.0660.
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 21 december 1995, directie wetgeving nr. 531971/95/6.

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Als bewaarders, bedoeld in artikel 118, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, worden aangewezen:

  • a.

    de griffier van het gerecht in eerste aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd of vermoedelijk zal worden vervolgd voor wat betreft de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:

    • 1°.

      gedrukte stukken en andere bescheiden;

    • 2°.

      waardepapieren en geld, voor zover dienende om de waarheid aan de dag te brengen;

    • 3°.

      edele metalen, edelstenen en sieraden;

    • 4°.

      jachtmiddelen, voor zover niet bedoeld onder d en vistuig;

    • 5°.

      middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet;

    • 6°.

      andere voorwerpen van zodanige omvang of in zodanige hoeveelheid, dat bewaring ter griffie geen bezwaar oplevert, voorzover daarvoor niet onder b, c of d een andere bewaarder is aangewezen;

  • b.

    degene die ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Comptabiliteitswet door Onze Minister van Justitie is aangewezen in het arrondissement waarvan het onder a bedoelde gerecht deel uitmaakt, voor wat betreft waardepapieren en geld, voor zover het beslag niet dient om de waarheid aan de dag te brengen;

  • c.

    degene die ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Comptabiliteitswet door Onze Minister van Justitie is aangewezen in het arrondissement Leeuwarden, voor wat betreft geld waarop een beslag rust uit hoofde van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.

  • d.

    de door onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan gewezen dienst in het arrondissement van het onder a bedoelde gerecht voor wat betreft de navolgende voorwerpen:

  • e.

    het hoofd van het desbetreffende onderdeel van het Korps Landelijke Politiediensten voor wat betreft wapens en munitie in de zin van artikel 2 van de Wet wapens en munitie, alsmede de voorwerpen bedoeld in artikel 3 van die wet;

  • f.

    de door Onze Minister van Financiën ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Muntwet 2002, aangewezen instantie, voor wat betreft inbeslaggenomen munten, welke vermoed worden vals, vervalst of geschonden te zijn;

  • g.

    De Nederlandsche Bank N.V., wat inbeslaggenomen bankbiljetten betreft, welke vermoed worden vals of vervalst te zijn.

  • h.

    het Hoofd Domeinen Roerende Zaken voor wat betreft alle overige inbeslaggenomen voorwerpen.

Artikel

2

Zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming wordt het voorwerp zorgvuldig beschreven en, zo mogelijk na verpakking, deugdelijk gewaarmerkt, zodat te allen tijde de aard van het voorwerp, de herkomst en de reden der inbeslagneming kan worden vastgesteld.

Artikel

3

De bewaarder geeft een voorwerp niet af dan tegen een bewijs, waarin de datum der afgifte, de aard van het voorwerp en de naam en de hoedanigheid van de ontvanger zijn vermeld.

Artikel

4

Artikel

5

Indien de door Onze Minister van Financiën ingevolge artikel 8, tweede lid van de Muntwet 2002 aangewezen instantie de voorwerpen die bij hem in bewaring zijn gegeven, nog niet heeft beoordeeld wanneer afgifte der voorwerpen wordt gevraagd, vormt hij zijn oordeel, alvorens tot afgifte over te gaan, zo spoedig mogelijk.

Artikel

6

De bewaarder draagt zorg dat een voorwerp zodanig wordt opgeslagen, dat het steeds met het minst mogelijk oponthoud voor het onderzoek beschikbaar kan worden gesteld.

Artikel

7

Artikel

8

Voorwerpen die om bijzondere redenen niet kunnen worden opgeslagen in een onder beheer van de bewaarder staande opslagplaats, mogen door hem op een andere geschikte plaats in bewaring worden gegeven.

Artikel

9

Indien en voor zolang de opslag ingevolge het vorige artikel geschiedt in een ruimte in beheer bij een andere in artikel 1 genoemde bewaarder, wordt deze als de bewaarder der voorwerpen aangemerkt.

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Het besluit van 6 augustus 1993, Stb. 440 wordt ingetrokken.

Artikel

18

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1996.

Artikel

19

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager