Besluit van 30 mei 1996, houdende uitvoering van de Wegenverkeerswet 1994 (Reglement rijbewijzen)
Reglement rijbewijzen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 november 1993, nr. R 163248, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;
De Raad van State gehoord (advies van 5 april 1994, nr. W09.93.0755);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 28 mei 1996, nr. R 219195, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;
het CBR : de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen;
c.
ledige massa: massa van het voertuig, in bedrijfsvaardige staat, met inbegrip van een half gevulde brandstoftank, reservedelen en gereedschappen, die tot de normale uitrusting behoren, maar zonder lading en zonder de bestuurder en andere personen, die met het voertuig worden vervoerd;
d.
toegestane maximum massa: ledige massa, vermeerderd met het maximum toegestane gewicht aan lading;
e.
oplegger: aanhangwagen waarvan een aanzienlijk deel van de massa, bij gelijkmatig verdeelde lading, door het trekkend voertuig wordt gedragen;
f.
verklaring van rijvaardigheid: verklaring waaruit blijkt van een onderzoek met goed gevolg naar de rijvaardigheid van de aanvrager tot het besturen van motorrijtuigen van de in de verklaring vermelde rijbewijscategorie;
g.
verklaring van geschiktheid: verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager de lichamelijke en geestelijke geschiktheid bezit tot het besturen van motorrijtuigen van de in de verklaring vermelde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën;
h.
eigen verklaring: verklaring van de aanvrager ter zake van zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarvoor een verklaring van geschiktheid wordt verlangd;
i.
geneeskundig verslag: op basis van een keuring van de aanvrager opgemaakt verslag betreffende diens lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de in het verslag vermelde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën;
j.
theorie-certificaat: verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager met goed gevolg een theorie-examen heeft afgelegd voor de in de verklaring vermelde rijbewijscategorie.
§
2
Uitzonderingen rijbewijsplicht
Artikel
2
1
Voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie A is geen rijbewijs vereist:
a.
gedurende de tijd dat aan de bestuurder rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor die rijbewijscategorie, mits
I.
die bestuurder in het bezit is van een van de volgende documenten:
1.
een niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A;
2.
een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A;
3.
een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling;
4.
een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt;
5.
een geldig rijbewijs B;
II.
de bestuurder geen andere personen vervoert, uitgezonderd degene die aan de bestuurder rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 geeft;
b.
tijdens het praktijk-examen.
2
De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde bestuurders zijn verplicht op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, van de wet bedoelde personen het theorie-certificaat ter inzage af te geven.
Artikel
3
Voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën C, D en E is geen rijbewijs vereist bij het uitvoeren van de van het praktijk-examen deel uitmakende bijzondere verrichtingen voor zover het motorrijtuig daarbij niet onder toezicht wordt bestuurd:
a.
gedurende de tijd dat aan de bestuurder rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor een van die rijbewijscategorieën, en
b.
tijdens het praktijk-examen.
Artikel
4
Voor het besturen van motorrijtuigen is geen rijbewijs vereist tijdens het afleggen van de in artikel 103, derde lid, bedoelde rijproef, mits de bestuurder in het bezit is van een oproep voor die rijproef.
§
3
Uitzonderingen minimumleeftijd
Artikel
5
1
De in artikel 110, eerste lid, van de wet voor het besturen van motorrijtuigen vastgestelde minimumleefijd van achttien jaren geldt niet voor:
a.
gehandicaptenvoertuigen die zijn uitgerust met een elektromotor en die niet sneller kunnen rijden dan 10 km per uur;
b.
bromfietsen, landbouwtrekkers, gehandicaptenvoertuigen, andere dan die bedoeld in onderdeel a, en motorrijtuigen met beperkte snelheid, niet zijnde stoom- en motorwalsen; zij mogen slechts worden bestuurd door personen die de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt.
2
Van de in het eerste lid, onderdeel b, vastgestelde minimumleeftijd van zestien jaren kan ontheffing worden verleend voor zover het betreft gehandicaptenvoertuigen.
degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, een opleiding volgt tot beroepschauffeur in het goederenvervoer over de weg,
b.
de opleiding plaatsvindt in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en
c.
degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, de leeftijd van zeventien jaren heeft bereikt.
Artikel
7
Bij het geven van rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs A dient te worden voldaan aan de volgende eisen:
a.
indien degene die rijonderricht geeft, zich achter de bestuurder op het motorrijtuig bevindt, mag geen rijonderricht worden gegeven aan andere personen dan aan die bestuurder;
b.
indien degene die rijonderricht geeft, zich niet achter de bestuurder op het motorrijtuig bevindt, mag rijonderricht worden gegeven aan ten hoogste twee bestuurders en dient tussen degene die rijonderricht geeft en de bestuurder of bestuurders die rijonderricht ontvangt of ontvangen, radiografisch contact te bestaan;
c.
degene die rijondericht geeft mag niet tegelijkertijd rijonderricht geven in het kader van de opleiding voor een andere rijbewijscategorie;
d.
het motorrijtuig of de motorrijtuigen waarmee rijonderricht wordt gegeven, dient of dienen te zijn voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven;
e.
degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, dient in het bezit te zijn van een van de volgende documenten:
I.
een niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A;
II.
een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A;
III.
een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling;
IV.
een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt;
V.
een geldig rijbewijs B.
Artikel
8
Het motorrijtuig waarmee rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs B, dient te zijn voorzien van:
a.
inrichtingen die zo zijn aangebracht dat degene die rijonderricht geeft daarmee de bedrijfsrem en de koppeling vanaf zijn zitplaats doeltreffend kan bedienen dan wel, indien het motorrijtuig is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, van een andere inrichting waarmee hij de aandrijving van het motorrijtuig door de motor kan onderbreken;
b.
een binnen- en een buitenspiegel waarmee degene die rijonderricht geeft het achter en rechts naast hem gelegen weggedeelte kan overzien;
c.
een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven.
Artikel
9
1
Bij het geven van rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs C, D of E dient te worden voldaan aan de volgende eisen:
a.
het motorrijtuig waarmee rijonderricht wordt gegeven, dient te zijn voorzien van inrichtingen die zo zijn aangebracht dat degene die rijonderricht geeft, daarmee de bedrijfsrem en de koppeling vanaf zijn zitplaats doeltreffend kan bedienen dan wel, indien het motorrijtuig is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, van een andere inrichting waarmee hij de aandrijving van het motorrijtuig door de motor kan onderbreken;
b.
het motorrijtuig waarmee rijonderricht wordt gegeven, dient te zijn voorzien van twee of meer buitenspiegels waarmee degene die rijonderricht geeft het rechts en links naast en achter hem gelegen weggedeelte kan overzien;
c.
het motorrijtuig waarmee rijonderricht wordt gegeven, dient te zijn voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven;
d.
degene aan wie rijonderricht wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs C of D, dient in het bezit te zijn van een rijbewijs B dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur;
e.
degene aan wie rijonderricht wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs E, dient in het bezit te zijn van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van het trekkende motorrijtuig.
2
Het eerste lid, onderdelen d en e, geldt niet indien degene die rijonderricht ontvangt, in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, een opleiding volgt tot beroepschauffeur in het goederenvervoer.
§
5
Registratie van rijbewijzen uit andere lid-staten van de Europese Gemeenschap en uit andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte
op de dag van indiening van de aanvraag nog geldig te zijn;
b.
aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat rijbewijs woonachtig is geweest dan wel in een periode waarin hij ten minste zes maanden was ingeschreven aan een universiteit, een school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of een andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs in het land van afgifte van dat rijbewijs, tenzij het is afgegeven tegen overlegging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.
Artikel
11
Bij de aanvraag van registratie dienen te worden overgelegd:
a.
een volledig ingevuld aanvraagformulier volgens bij ministeriële regeling vastgesteld model;
b.
een fotokopie van het rijbewijs waarvan registratie wordt verlangd;
c.
een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente waar de aanvrager is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens;
d.
bewijsstukken waaruit blijkt dat ten aanzien van het ter registratie aangeboden rijbewijs is voldaan aan de in artikel 10 gestelde eisen.
Artikel
12
De aanvraag dient te zijn gericht tot de Dienst Wegverkeer en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven. De burgemeester geleidt de aanvraag terstond door naar de Dienst Wegverkeer.
Artikel
13
1
De Dienst Wegverkeer doet aan de houder van het geregistreerde rijbewijs mededeling van:
a.
de datum van registratie;
b.
het nummer waaronder het rijbewijs in het rijbewijzenregister is opgenomen;
c.
de datum waarop de geldigheidsduur van het rijbewijs eindigt;
d.
de in het rijbewijzenregister opgenomen beperkende aantekeningen.
2
Registratie van rijbewijzen vindt plaats in volgorde van nummer. De volgorde wordt bepaald op basis van het getal dat gevormd wordt door van elk registratienummer het laatste cijfer buiten beschouwing te laten.
Artikel
14
De Dienst Wegverkeer doet van de registratie en van de in het kader daarvan vastgestelde geldigheidsduur van het rijbewijs mededeling aan het gezag dat het geregistreerde rijbewijs heeft afgegeven.
§
6
Omvang van de uit het rijbewijs voortvloeiende bevoegdheid
Artikel
15
1
Rijbewijzen worden afgegeven voor het besturen van de volgende categorieën van motorrijtuigen:
a.
motorrijtuigen op twee wielen, waarvan de cilinderinhoud meer dan 50 cm3 en de door de constructie bepaalde maximumsnelheid meer dan 45 km per uur bedraagt, al dan niet met zijspanwagen of aanhangwagen (Rijbewijs A);
b.
motorrijtuigen op drie wielen, niet zijnde motorrijtuigen op twee wielen met zijspanwagen, en motorrijtuigen op vier wielen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg en die niet zijn ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, alsmede door die motorrijtuigen voortbewogen aanhangwagens waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 750 kg, dan wel meer bedraagt dan 750 kg, mits in dat geval de toegestane maximum massa van de aanhangwagen niet meer bedraagt dan de ledige massa van het motorrijtuig en de toegestane maximum massa van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen niet meer bedraagt dan 3500 kg (Rijbewijs B);
c.
motorrijtuigen, niet zijnde motorrijtuigen van de rijbewijscategorie D, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, alsmede daardoor voortbewogen aanhangwagens waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 750 kg (Rijbewijs C);
d.
motorrijtuigen die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, alsmede daardoor voortbewogen aanhangwagens waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 750 kg (Rijbewijs D);
e.
motorrijtuigen van een van de rijbewijscategorieën B, C of D voor het besturen waarvan de bestuurder in het bezit is van een rijbewijs, met een andere aanhangwagen dan op grond van dat rijbewijs mag worden voortbewogen (Rijbewijs E).
2
Voor de bepaling van het aantal wielen worden twee naast elkaar aangebrachte wielen van gelijke afmeting als één wiel beschouwd, indien de afstand tussen de binnenzijden van de op die wielen gemonteerde banden niet meer bedraagt dan de breedte van één van die banden in normale spanningstoestand en in onbelaste staat.
3
In afwijking van het eerste lid worden motorrijtuigen, ingericht voor het vervoer van ten hoogste 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, waarvan de toegestane maximum massa als gevolg van een aan het voertuig aangebrachte bepantsering meer dan 3500 kg bedraagt, begrepen onder de rijbewijscategorie B.
Artikel
16
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid slechts een motorrijtuig kan besturen dat aan bepaalde eisen voldoet dan wel slechts een motorrijtuig kan besturen indien hij gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is voor het besturen van een motorrijtuig dat aan die eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van die kunst- of hulpmiddelen. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
17
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, dan wel blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid slechts een motorrijtuig mag besturen dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen van de in de verklaring van rijvaardigheid dan wel de verklaring van geschiktheid genoemde rijbewijscategorie, die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
18
1
Onverminderd artikel 17 wordt aan de aanvrager die in het bezit is van een rijbewijs B dat is voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde code waaruit blijkt dat de houder van dat rijbewijs het praktijk-examen heeft afgelegd in een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, en die ter verkrijging van een rijbewijs C of D een verklaring van rijvaardigheid overlegt, een rijbewijs afgegeven voor het besturen van de betrokken categorieën van motorrijtuigen, zonder dat voor een van die categorieën een beperking tot motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling geldt.
2
Voor de toepassing van het eerste lid wordt met een rijbewijs B als daar bedoeld gelijkgesteld een rijbewijs B dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur.
Artikel
19
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid slechts een motorrijtuig kan besturen binnen een geografisch beperkt gebied, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen binnen dat gebied. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
19a
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid de tot het besturen van motorrijtuigen vereiste geschiktheid slechts bezit indien hij het door hem te besturen motorrijtuig gebruikt voor privé doeleinden, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen voor privé doeleinden. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
20
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie A heeft afgelegd met een motorrijtuig op twee wielen, waarvan de cylinderinhoud meer dan 120 cm3 en het vermogen minder dan 35 kW bedraagt, wordt een rijbewijs A afgegeven dat gedurende twee jaren na de datum van afgifte slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen van die rijbewijscategorie, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt, en dat na die twee jaren geldig is voor het besturen van motorrijtuigen van die rijbewijscategorie zonder dat van die beperking sprake is.
Artikel
21
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie E heeft afgelegd met een aanhangwagen, voortbewogen door een trekkend motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B is vereist, wordt een rijbewijs E afgegeven dat slechts geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B is vereist.
Artikel
22
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie E heeft afgelegd met een aanhangwagen, voortbewogen door een trekkend motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs C is vereist, wordt een rijbewijs E afgegeven dat geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B of C is vereist en, indien de aanvrager in het bezit is van een rijbewijs D, voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs D is vereist.
Artikel
23
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie E heeft afgelegd met een aanhangwagen, voortbewogen door een trekkend motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs D is vereist, wordt een rijbewijs E afgegeven dat geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B of D is vereist.
Artikel
24
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid de voor het besturen van motorrijtuigen vereiste geschiktheid slechts bezit indien hij corrigerende lenzen draagt, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van die corrigerende lenzen. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
25
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid de voor het besturen van motorrijtuigen vereiste geschiktheid slechts bezit voor een termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur van het rijbewijs, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is gedurende die kortere termijn.
Hoofdstuk
II
Aanvraag van rijbewijzen
§
1
Indiening van de aanvraag
Artikel
26
De aanvraag van een rijbewijs geschiedt op de wijze als in de volgende artikelen is bepaald.
Artikel
27
Indien de aanvrager woonachtig is in Nederland, dient de aanvraag te zijn gericht tot en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
Artikel
28
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van
a.
een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland,
b.
een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarop de ongeldigverklaring van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, geen betrekking heeft,
c.
een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, ongeldig is verklaard, dan wel
d.
een rijbewijs ter vervanging van een eerder door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dat versleten of geheel of ten dele onleesbaar is, dan wel verloren is geraakt of teniet is gegaan, dient de aanvraag in afwijking van artikel 27 te zijn gericht tot de Dienst Wegverkeer en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. De burgemeester geleidt de aanvraag terstond door naar de Dienst Wegverkeer.
Artikel
29
Indien de aanvrager woonachtig is in Nederland, doch niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, dient de aanvraag te zijn gericht tot de Dienst Wegverkeer en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager woonachtig is. De burgemeester geleidt de aanvraag terstond door naar de Dienst Wegverkeer.
Artikel
30
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of die behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, dient de aanvraag in afwijking van artikel 29 te zijn gericht tot en te worden ingediend bij de Dienst Wegverkeer door tussenkomst van Onze Minister van Buitenlandse Zaken.
Artikel
31
Indien de aanvrager woonachtig is buiten Nederland, dient de aanvraag te zijn gericht tot en te worden ingediend bij de Dienst Wegverkeer.
Artikel
32
1
Onverminderd het tweede en het derde lid dient de aanvrager, indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager aan wie nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs in verband met een gevorderd onderzoek naar diens rijvaardigheid tot het besturen van motorrijtuigen ongeldig is verklaard, dan wel de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs ongeldig is verklaard op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de wet
a.
op het moment van de aanvraag in Nederland woonachtig te zijn en tevens
I.
in de onmiddellijk aan de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 184 dagen in Nederland woonachtig te zijn geweest of
II.
gedurende een periode van ten minste zes maanden te zijn ingeschreven aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs, dan wel
b.
in de onmiddellijk aan het moment van de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 185 dagen in Nederland woonachtig te zijn geweest.
2
Indien het een aanvraag betreft als bedoeld in de artikelen 44 tot en met 48, dient de aanvrager in Nederland woonachtig te zijn.
3
Het eerste lid geldt niet indien bij de aanvraag een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan zes maanden voor de aanvraag afgegeven bewijs van rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt overgelegd.
§
2
Bij de aanvraag over te leggen bescheiden
Artikel
33
1
Bij de aanvraag van een rijbewijs dienen de volgende bescheiden te worden overgelegd:
a.
een volledig ingevuld aanvraagformulier volgens bij ministeriële regeling vastgesteld model;
een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is,
III.
een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, mits dat rijbewijs is geregistreerd in het rijbewijzenregister en het is voorzien van een pasfoto van de houder, dan wel
IV.
indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, een fotokopie van een van de hiervoor onder I of II genoemde documenten.
c.
I.
indien de aanvrager woonachtig is in Nederland en is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betrokken gemeente, behoudens in de gevallen waarin de aanvraag wordt gericht tot de burgemeester van zijn woonplaats, dan wel, indien de aanvrager woonachtig is in Nederland en is ingeschreven aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs, een bewijs van inschrijving aan die universiteit of school;
II.
indien aan de aanvrager in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of de aanvrager behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven verklaring waaruit zulks blijkt;
III.
indien de aanvrager lid is van een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerde krijgsmacht, lid is van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, een door de betrokken basiscommandant ondertekende verklaring waaruit zulks blijkt;
IV.
indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, enig bewijsstuk betreffende de woonplaats en de datum en plaats van geboorte van de aanvrager alsmede, in de gevallen bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel b, een bewijs uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente waar hij laatstelijk woonachtig was.
d.
twee pasfoto's van de aanvrager, die voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.
2
Het in het eerste lid, onderdeel c onder I, bedoelde afschrift dient de volgende gegevens te bevatten:
a.
geslachtsnaam, voorvoegsels, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, adellijke titel of predikaat, burgerlijke staat, plaats en datum en eventueel land van geboorte, en sociaal-fiscaal nummer van degene aan wie een rijbewijs is afgegeven;
b.
adres van de aanvrager zoals dat bekend is ten tijde van de aanvraag.
Artikel
34
Indien aan de aanvrager nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft;
b.
een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
Artikel
35
Indien de aanvraag betrekking heeft op de vernieuwing van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
dat eerder afgegeven rijbewijs;
b.
een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid indien
I.
de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt,
II.
de aanvrager de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, dan wel
III.
blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR het overleggen van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van de bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.
Artikel
36
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor meer categorieën dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
dat eerder afgegeven rijbewijs;
b.
een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs niet geldig is;
c.
een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs niet geldig is.
Artikel
37
Voor de toepassing van de artikelen 34 en 36 wordt met een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid gelijkgesteld een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven bewijs van rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
Artikel
38
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs ter vervanging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is hetzij zijn geldigheid door het verstrijken van de geldigheidsduur heeft verloren, welk rijbewijs versleten of geheel of ten dele onleesbaar is, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens dat versleten of geheel of ten dele onleesbare rijbewijs te worden overgelegd.
2
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een rijbewijs dat eerder aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Artikel
39
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs ter vervanging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is hetzij zijn geldigheid door het verstrijken van de geldigheidsduur heeft verloren, welk rijbewijs verloren geraakt of teniet gegaan is, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd een door de aanvrager ondertekende verklaring, dat het rijbewijs verloren geraakt of teniet gegaan is. In de verklaring dienen de omstandigheden waaronder het rijbewijs verloren geraakt of teniet gegaan is, te worden omschreven.
Artikel
40
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs in verband met een wijziging van de geslachtsnaam, de voornamen, de kunne dan wel de plaats of datum van geboorte van de aanvrager, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs;
b.
een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid indien:
I.
de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;
II.
de aanvrager de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, dan wel
III.
blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR het overleggen van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van de bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.
2
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan het eerder door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.
Artikel
41
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarop de ongeldigverklaring van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geen betrekking heeft, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs te worden overgelegd.
2
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, onderscheidenlijk het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, mede verstaan een rijbewijs dat eerder aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, onderscheidenlijk het eerder door dat gezag aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.
Artikel
42
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van
a.
een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs bij gebreke van de in artikel 132, eerste lid, van de wet bedoelde medewerking of in verband met een gevorderd of een op verzoek van de aanvrager uitgevoerd onderzoek naar diens geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen ongeldig is verklaard dan wel
b.
een rijbewijs met een kortere geldigheidsduur dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs,
dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft, te worden overgelegd.
2
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van
a.
een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs in verband met een gevorderd onderzoek naar diens rijvaardigheid tot het besturen van motorrijtuigen ongeldig is verklaard dan wel
b.
een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de wet ongeldig is verklaard,
dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid en een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid te worden overgelegd voor iedere rijbewijscategorie waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft.
3
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor dezelfde categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e, van de wet ongeldig is verklaard, geldig was, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid te worden overgelegd indien:
a.
de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;
b.
de aanvrager de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, dan wel
c.
blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR het overleggen van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van de bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.
4
Voor de toepassing van het eerste tot en met het derde lid wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, onderscheidenlijk het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, mede verstaan een rijbewijs dat eerder aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, onderscheidenlijk het eerder door dat gezag aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.
Artikel
43
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs ter vervanging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op grond van artikel 123, eerste lid, onderdeel d, van de wet zijn geldigheid heeft verloren, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
het eerder aan de aanvrager afgegeven, ongeldige rijbewijs;
b.
een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid indien:
I.
de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;
II.
de aanvrager de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, dan wel
III.
blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR het overleggen van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van de bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.
Artikel
44
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in de Nederlandse Antillen of in Aruba, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
dat in de Nederlandse Antillen of in Aruba afgegeven rijbewijs;
b.
een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
2
Het over te leggen rijbewijs dient:
a.
op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn;
b.
aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in de Nederlandse Antillen of in Aruba woonachtig is geweest.
3
Het tweede lid, onderdeel b, geldt niet indien het over te leggen rijbewijs is afgegeven tegen overlegging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en de aanvraag betrekking heeft op dezelfde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor dat eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geldig was.
Artikel
45
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
het door dat gezag afgegeven rijbewijs;
b.
een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, indien
I.
het overgelegde rijbewijs is afgegeven voor een kortere geldigheidsduur dan de in de staat van afgifte gebruikelijke termijn van geldigheid;
II.
het overgelegde rijbewijs beperkende aantekeningen bevat die niet zijn aangeduid met de geharmoniseerde codes van de Europese Gemeenschap;
III.
op het moment van indiening van de aanvraag de bij registratie van het overgelegde rijbewijs in het rijbewijzenregister vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland is verstreken dan wel, indien het overgelegde rijbewijs niet is geregistreerd in het rijbewijzenregister of indien de bij registratie vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland korter is dan een jaar, op het moment van indiening van de aanvraag meer dan een jaar is verstreken sedert de dag waarop de aanvrager zich in Nederland heeft gevestigd;
IV.
de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;
V.
de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt.
2
Het over te leggen rijbewijs dient:
a.
op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn dan wel, indien de geldigheidsduur is verstreken, ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet in het rijbewijzenregister te zijn geregistreerd;
b.
aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat rijbewijs woonachtig is geweest dan wel in een periode waarin hij ten minste zes maanden was ingeschreven aan een universiteit, een school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of een andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs in het land van afgifte van dat rijbewijs.
3
Het tweede lid, onderdeel b, geldt niet indien het over te leggen rijbewijs is afgegeven tegen overlegging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en de aanvraag betrekking heeft op dezelfde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor dat eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geldig was.
4
Indien het rijbewijs wegens vermissing niet kan worden overgelegd, dient in plaats daarvan een door de aanvrager ondertekende verklaring van vermissing te worden overgelegd. In de verklaring van vermissing dienen de omstandigheden waaronder de vermissing heeft plaatsgevonden, te worden omschreven. Indien het rijbewijs dat wegens vermissing niet kan worden overgelegd, niet is geregistreerd in het rijbewijzenregister, dient tevens een door het gezag dat het rijbewijs heeft afgegeven, gewaarmerkte verklaring te worden overgelegd, waaruit van de afgifte en de geldigheid blijkt.
5
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor meer categorieën dan het door de aanvrager overgelegde rijbewijs, dienen, behoudens de in het eerste lid genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor het door de aanvrager overgelegde rijbewijs niet geldig is;
b.
een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor het door de aanvrager overgelegde rijbewijs niet geldig is.
Artikel
46
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
het door dat gezag afgegeven rijbewijs;
b.
een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
2
Het over te leggen rijbewijs dient:
a.
op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn;
b.
aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat bewijs woonachtig is geweest.
3
Het tweede lid, onderdeel b, geldt niet indien het over te leggen rijbewijs is afgegeven door omwisseling tegen een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en de aanvraag betrekking heeft op dezelfde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor dat eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geldig was.
4
Het over te leggen rijbewijs en de wijze van verkrijging daarvan dienen bij ministeriële regeling te zijn aangewezen als zijnde ten minste gelijkwaardig aan rijbewijzen en de verkrijging daarvan zoals voorzien in richtlijn nr. 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237), dan wel dient het over te leggen rijbewijs bij ministeriële regeling te zijn aangewezen als een rijbewijs dat om redenen van algemeen belang voor omwisseling in aanmerking komt.
Artikel
47
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven aan een aanvrager aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend dan wel aan een van diens gezinsleden, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
het door dat gezag afgegeven rijbewijs;
b.
indien het overgelegde rijbewijs is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft;
c.
indien het overgelegde rijbewijs is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft indien:
I.
het overgelegde rijbewijs is afgegeven voor een kortere geldigheidsduur dan de in de staat van afgifte gebruikelijke termijn van geldigheid;
II.
het overgelegde rijbewijs beperkende aantekeningen bevat die niet zijn aangeduid met de geharmoniseerde codes van de Europese Gemeenschappen;
III.
op het moment van indiening van de aanvraag de bij registratie van het overgelegde rijbewijs in het rijbewijzenregister vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland is verstreken dan wel, indien het overgelegde rijbewijs niet is geregistreerd in het rijbewijzenregister of indien de bij registratie vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland korter is dan een jaar, op het moment van indiening van de aanvraag meer dan een jaar is verstreken sedert de dag waarop de aanvrager zich in Nederland heeft gevestigd.
2
Indien het overgelegde rijbewijs is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dient het op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn.
Indien het overgelegde rijbewijs is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dient het op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn dan wel, indien de geldigheidsduur is verstreken, ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet in het rijbewijzenregister te zijn geregistreerd.
Artikel
48
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven aan een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerd lid van een krijgsmacht, een lid van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of een persoon die behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a.
het door dat gezag afgegeven rijbewijs;
b.
indien het overgelegde rijbewijs is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft;
c.
indien het overgelegde rijbewijs is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft indien:
I.
het overgelegde rijbewijs is afgegeven voor een kortere geldigheidsduur dan de in de staat van afgifte gebruikelijke termijn van geldigheid;
II.
het overgelegde rijbewijs beperkende aantekeningen bevat die niet zijn aangeduid met de geharmoniseerde codes van de Europese Gemeenschappen;
III.
op het moment van indiening van de aanvraag de bij registratie van het overgelegde rijbewijs in het rijbewijzenregister vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland is verstreken dan wel, indien het overgelegde rijbewijs niet is geregistreerd in het rijbewijzenregister of indien de bij registratie vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland korter is dan een jaar, op het moment van indiening van de aanvraag meer dan een jaar is verstreken sedert de dag waarop de aanvrager zich in Nederland heeft gevestigd.
2
Indien het overgelegde rijbewijs is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dient het op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn.
Indien het overgelegde rijbewijs is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dient het op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn dan wel, indien de geldigheidsduur is verstreken, ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet in het rijbewijzenregister te zijn geregistreerd.
§
3
Controle op de identiteit van de aanvrager
Artikel
49
1
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager aan wie nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven, wordt voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager gebruik gemaakt van het bij de aanvraag overgelegde, op naam van de aanvrager gestelde identificatiebewijs, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° of 2°, van de Wet op de identificatieplicht.
2
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager gebruik gemaakt van dat rijbewijs, mits dat rijbewijs is geregistreerd in het rijbewijzenregister en het is voorzien van een pasfoto van de houder.
3
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager aan wie reeds eerder een rijbewijs is afgegeven, wordt voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager gebruik gemaakt van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, mits dat rijbewijs nog geldig is, dan wel, indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, een fotokopie van dat eerder afgegeven rijbewijs of een fotokopie van een op naam van de aanvrager gesteld document als bedoeld in het eerste lid.
4
Indien twijfel bestaat aan de juistheid van de in het overgelegde rijbewijs opgenomen gegevens, dan wel overigens onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit van de aanvrager, wordt het in het kader van de aanvraag van het eerder afgegeven rijbewijs overgelegde aanvraagformulier geraadpleegd.
5
Indien het in het vierde lid bedoelde aanvraagformulier niet berust bij de autoriteit tot wie de aanvraag is gericht, verstrekt de autoriteit die aan de aanvrager diens laatste rijbewijs heeft afgegeven, op verzoek van de autoriteit tot wie de aanvraag is gericht, aan deze een kopie van het aanvraagformulier. Deze kopie wordt bewaard bij het in het kader van de aanvraag van het nieuwe rijbewijs overgelegde aanvraagformulier.
Hoofdstuk
III
Verklaringen van rijvaardigheid
§
1
Algemeen
Artikel
50
Verklaringen van rijvaardigheid worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR afgegeven aan een ieder die bij een onderzoek naar de rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie waarvoor de verklaring wordt verlangd, aan de daarvoor bij ministeriële regeling vastgestelde eisen blijkt te voldoen.
Artikel
51
Het voor de aanvraag van verklaringen van rijvaardigheid verschuldigde tarief wordt vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister.
Artikel
52
Het model van de verklaring van rijvaardigheid wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
Artikel
53
Het onderzoek naar de rijvaardigheid voor de rijbewijscategorieën A, B, C en D bestaat uit een theorie-examen en een praktijk-examen voor iedere rijbewijscategorie waarvoor een verklaring van rijvaardigheid wordt verlangd. Het onderzoek naar de rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie E bestaat uit een praktijk-examen.
§
2
Aanvraag van verklaringen van rijvaardigheid
Artikel
54
Het voor de aanvraag van een verklaring van rijvaardigheid verschuldigde tarief dient vóór de indiening van de aanvraag te zijn voldaan door overmaking op een door het CBR aangewezen bankrekening.
Artikel
55
1
De aanvraag geschiedt op de door het CBR vastgestelde wijze.
2
Bij de aanvraag dienen te worden overgelegd:
a.
een volledig ingevuld aanvraagformulier volgens door het CBR vastgesteld model;
b.
I.
indien de aanvrager is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betrokken gemeente;
II.
indien aan de aanvrager in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of de aanvrager behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven verklaring waaruit zulks blijkt;
III.
indien de aanvrager lid is van een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerde krijgsmacht, lid is van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, een door de betrokken basiscommandant ondertekende verklaring waaruit zulks blijkt;
c.
een pasfoto van de aanvrager, die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.
3
Het tweede lid, onderdeel a, geldt niet indien de aanvraag langs geautomatiseerde weg wordt ingediend.
4
Het in het tweede lid, onderdeel b onder I, bedoelde afschrift dient de volgende gegevens te bevatten:
a.
geslachtsnaam, voorvoegsels, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, en plaats en datum en eventueel land van geboorte, van de aanvrager;
b.
adres van de aanvrager zoals dat bekend is ten tijde van de aanvraag.
§
3
Het theorie-examen
Artikel
56
Het theorie-examen kan slechts worden afgelegd door personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt.
Artikel
57
De kosten van het theorie-examen worden vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister.
Artikel
58
De kosten van het theorie-examen dienen door de aanvrager te worden voldaan door aankoop van een aanvraagkaart volgens door het CBR vastgesteld model tegen contante betaling bij het CBR dan wel door het verschuldigde bedrag over te maken op een door het CBR aangewezen bankrekening.
Artikel
59
1
Voor toelating tot het theorie-examen dienen te worden overgelegd:
a.
een aanvraagkaart volgens door het CBR vastgesteld model;
indien de aanvrager is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betrokken gemeente;
II.
indien aan de aanvrager in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of de aanvrager behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven verklaring waaruit zulks blijkt;
III.
indien de aanvrager lid is van een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerde krijgsmacht, lid is van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, een door de betrokken basiscommandant ondertekende verklaring waaruit zulks blijkt;
d.
een pasfoto van de aanvrager, die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen;
e.
indien de aanvraag betrekking heeft op het theorie-examen voor de rijbewijscategorie C of D, een aan de aanvrager afgegeven rijbewijs B dat hetzij nog geldig is, hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, dan wel een niet langer dan zes maanden voor het theorie-examen afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie B of een niet langer dan een jaar voor het theorie-examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie B.
2
Het in het eerste lid, onderdeel c onder I, bedoelde afschrift dient de volgende gegevens te bevatten:
a.
geslachtsnaam, voorvoegsels, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, en plaats en datum en eventueel land van geboorte, van de aanvrager;
b.
adres van de aanvrager zoals dat bekend is ten tijde van de toelating tot het examen.
Artikel
60
Voor de toepassing van artikel 59, eerste lid, onderdeel e, wordt met een niet langer dan een jaar voor het theorie-examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie B gelijkgesteld een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan een jaar voor het theorie-examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie B.
Artikel
61
De eisen voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie A betreffen:
a.
grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b.
kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c.
inzicht in verkeersrisico’s die relevant zijn voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie, en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d.
kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e.
basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen en
f.
kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek.
Artikel
62
De eisen voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie B betreffen:
a.
grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b.
kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c.
inzicht in verkeersrisico’s die relevant zijn voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie, en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d.
kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e.
basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen en
f.
kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek.
Artikel
63
De eisen voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie C betreffen:
a.
grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b.
kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c.
inzicht in verkeersrisico’s die relevant zijn voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie, en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d.
kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e.
basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen;
f.
inzicht in de werking en het elementaire onderhoud van de voor de verkeersveiligheid van belang zijnde voertuigonderdelen en uitrustingsstukken;
g.
kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek en
h.
basiskennis met betrekking tot rij- en rusttijdenregelingen.
Artikel
64
De eisen voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie D betreffen:
a.
grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b.
kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c.
inzicht in verkeersrisico’s die relevant zijn voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie, en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d.
kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e.
basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen;
f.
inzicht in de werking en het elementaire onderhoud van de voor de verkeersveiligheid van belang zijnde voertuigonderdelen en uitrustingsstukken;
g.
kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek en
h.
basiskennis met betrekking tot rij- en rusttijdenregelingen.
Artikel
65
Indien de aanvrager bij het theorie-examen naar het oordeel van het CBR heeft voldaan aan de eisen, reikt het hem een theorie-certificaat voor de betrokken rijbewijscategorie uit.
Artikel
66
Het model van het theorie-certificaat wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
§
4
Het praktijk-examen
Artikel
67
1
Voor toelating tot het praktijk-examen moeten worden overgelegd:
a.
een niet langer dan een jaar voor de dag van het examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft;
b.
een rijbewijs B dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur indien de aanvraag betrekking heeft op de rijbewijscategorie C of D;
c.
een rijbewijs voor het trekkende motorrijtuig indien de aanvraag betrekking heeft op een der rijbewijscategorieën E bij B, E bij C of E bij D;
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op de rijbewijscategorie C, met een rijbewijs B gelijkgesteld een niet langer dan zes maanden voor het examen afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie B, indien de aanvrager in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, een opleiding volgt tot beroepschauffeur in het goederenvervoer.
3
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op de rijbewijscategorie E bij C, met een rijbewijs voor het trekkende motorrijtuig gelijkgesteld een niet langer dan zes maanden voor het examen afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie C, indien de aanvrager in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, een opleiding volgt tot beroepschauffeur in het goederenvervoer.
Artikel
68
Voor de toepassing van artikel 67, eerste lid, onderdeel a, wordt met een niet langer dan een jaar voor de dag van het examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft gelijkgesteld een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan een jaar voor de dag van het examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
Artikel
69
1
Artikel 67, eerste lid, aanhef en onderdeel a, geldt niet indien de aanvraag betrekking heeft op:
a.
de afgifte van een rijbewijs A dat geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die niet zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling en de aanvrager aantoont dat hij reeds in het bezit is van een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling;
b.
de afgifte van een rijbewijs A dat geldig is voor het besturen van motorrijtuigen van die rijbewijscategorie, waarvan het vermogen ten minste 35 kW bedraagt, en de aanvrager aantoont dat hij reeds in het bezit is van een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen van die rijbewijscategorie, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt;
c.
de afgifte van een rijbewijs B dat geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die niet zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling en de aanvrager aantoont dat hij reeds in het bezit is van een rijbewijs B dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling;
d.
de eerste afgifte van een rijbewijs B en de aanvrager in het bezit is van een buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, afgegeven rijbewijs voor die categorie, dat nog geldig is, doch uitsluitend voor zover het de eerste keer betreft dat het praktijkexamen wordt afgelegd.
2
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt met een rijbewijs gelijkgesteld:
a.
een rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur;
b.
een niet langer dan zes maanden voor de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid.
Artikel
70
1
De eisen waaraan bij het praktijk-examen dient te worden voldaan, betreffen:
a.
bedrevenheid in de bediening van het voertuig;
b.
het op juiste en veilige wijze deelnemen aan het verkeer;
c.
het kunnen toepassen van de bij en krachtens de wet vastgestelde voorschriften;
d.
het op juiste en veilige wijze uitvoeren van een aantal bijzondere verrichtingen met het voertuig.
2
Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing indien de aanvrager bij een vóór het praktijk-examen door hem afgelegde tussentijdse toets ten genoegen van het CBR heeft aangetoond aan de daar gestelde eis te voldoen.
Artikel
71
1
Het praktijk-examen voor het rijbewijs A, af te leggen door een aanvrager die de leeftijd van 21 jaren nog niet heeft bereikt, bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig op twee wielen, waarvan de cylinderinhoud meer dan 120 cm3 en het vermogen minder dan 35 kW bedraagt en dat een snelheid kan bereiken van ten minste 100 km per uur.
2
Het praktijk-examen voor het rijbewijs A, af te leggen door een aanvrager die de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt, bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig op twee wielen, waarvan
a.
de cylinderinhoud meer dan 120 cm3 en het vermogen minder dan 35 kW bedraagt en dat een snelheid kan bereiken van ten minste 100 km per uur, dan wel
b.
het vermogen ten minste 35 kW bedraagt.
Artikel
72
Het praktijk-examen voor het rijbewijs B bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig op vier wielen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg en dat niet is ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen.
Artikel
73
Het praktijk-examen voor het rijbewijs C bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig, niet zijnde een motorrijtuig bestemd voor het voortbewegen van een oplegger, dat niet is ingericht voor het vervoer van personen en waarvan de lengte ten minste 7,75 m, de wielbasis ten minste 4,25 m en de toegestane maximum massa ten minste 10 000 kg bedraagt. Het motorrijtuig dient te zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif en dient met ten minste 3 000 kg te zijn beladen. Het motorrijtuig dient te zijn uitgerust met een toerenteller en een controle-apparaat als bedoeld in verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 betreffende de invoering van een controle-apparaat bij het wegvervoer (PbEG L 370).
Artikel
74
Het praktijk-examen voor het rijbewijs D bestaat uit het afleggen van een rijproef met een ongeleed motorrijtuig dat is ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, en waarvan de lengte ten minste 10 m en de wielbasis ten minste 5,25 m bedraagt. Het motorrijtuig dient te zijn uitgerust met een toerenteller en een controle-apparaat als bedoeld in verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 betreffende de invoering van een controle-apparaat bij het wegvervoer (PbEG L 370).
Artikel
75
Het praktijk-examen voor het rijbewijs E bij B bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 72, waarvan de toegestane maximum massa meer dan 1750 kg bedraagt, en een aanhangwagen waarvan de lengte ten minste 6 m en de toegestane maximum massa meer dan 1750 kg bedraagt. De aanhangwagen dient te zijn uitgerust met twee assen waarvan er maximaal één gestuurd is, dan wel met een samenstel van twee starre assen in het midden van de aanhangwagen. De aanhangwagen dient te zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif waarvan de breedte en de hoogte ten minste die van het trekkende motorrijtuig bedragen en dient voor ten minste 50% van het laadvermogen te zijn beladen.
Artikel
76
Het praktijk-examen voor het rijbewijs E bij C bestaat uit het afleggen van een rijproef
a.
met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 73 en een aanhangwagen waarvan de lengte ten minste 8 m bedraagt. De lengte van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen dient ten minste 16 m te bedragen. De toegestane maximum massa van het trekkend motorrijtuig en van de aanhangwagen te samen dient ten minste 20 000 kg te bedragen. De aanhangwagen dient te zijn uitgerust met twee of meer assen waarvan er maximaal één gestuurd is, dan wel met een samenstel van twee of meer starre assen in het midden van de aanhangwagen waarbij
I.
de afstand van het hart van de koppeling tot het hart van het samenstel van assen ten minste 5 m bedraagt;
II.
de afstand van het hart van de koppeling tot de achterste as van het trekkend motorrijtuig niet meer dan 1,55 m bedraagt en
III.
de hoogte van het hart van de koppeling zich op niet meer dan 0,70 m boven het wegdek bevindt.
De
aanhangwagen dient te zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif en dient met ten minste 3 000 kg te zijn beladen, dan wel
b.
met een samenstel van een trekkend motorrijtuig waarvan de wielbasis ten minste 3,20 m en ten hoogste 3,80 m bedraagt en een oplegger. De lengte van het samenstel van trekkend motorrijtuig en oplegger dient ten minste 14,5 m te bedragen. De toegestane maximum massa van het samenstel dient ten minste 20 000 kg te bedragen. Het trekkend motorrijtuig dient te zijn uitgerust met een toerenteller en een controle-apparaat als bedoeld in verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 betreffende de invoering van een controle-apparaat bij het wegvervoer (PbEG L 370). De oplegger dient te zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif en dient met ten minste 6 000 kg te zijn beladen. De oplegger dient te zijn uitgerust met starre assen.
Artikel
77
Het praktijk-examen voor het rijbewijs E bij D bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 74 en een aanhangwagen waarvan de lengte ten minste 5 m en de toegestane maximum massa ten minste 3 000 kg bedraagt. De aanhangwagen moet zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif en dient met ten minste 750 kg te zijn beladen.
Artikel
78
Het motorrijtuig waarmee de rijproef wordt afgelegd, mag zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling.
Artikel
79
Het motorrijtuig waarmee de rijproef voor het rijbewijs A wordt afgelegd, dient te zijn voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven.
Artikel
80
Het motorrijtuig waarmee de rijproef voor het rijbewijs B wordt afgelegd, dient te zijn voorzien van:
a.
inrichtingen die zo zijn aangebracht dat de examinator daarmee de bedrijfsrem en de koppeling vanaf zijn zitplaats doeltreffend kan bedienen dan wel, indien het motorrijtuig is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, van een andere inrichting waarmee de examinator de aandrijving van het motorrijtuig door de motor kan onderbreken;
b.
een binnen- en een buitenspiegel waarmee de examinator het achter en rechts naast hem gelegen weggedeelte kan overzien;
c.
een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven.
Artikel
81
Het motorrijtuig waarmee de rijproef voor het rijbewijs C, D of E wordt afgelegd, dient te zijn voorzien van:
a.
inrichtingen die zo zijn aangebracht dat de examinator daarmee de bedrijfsrem en de koppeling vanaf zijn zitplaats doeltreffend kan bedienen dan wel, indien het motorrijtuig is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, van een andere inrichting waarmee de examinator de aandrijving van het motorrijtuig door de motor kan onderbreken;
b.
twee of meer buitenspiegels waarmee de examinator het rechts en links naast en achter hem gelegen weggedeelte kan overzien;
c.
een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven.
Artikel
82
Het motorrijtuig dan wel het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen, waarmee de rijproef wordt afgelegd, dient naar het oordeel van het CBR daartoe geschikt te zijn.
Artikel
83
De duur van het praktijk-examen bedraagt voor de rijbewijscategorieën A, B en E bij B ten minste 35 minuten en voor de rijbewijscategorieën C, D, E bij C en E bij D ten minste 60 minuten.
Artikel
84
De rijproef kan binnen de voorgeschreven tijd worden gestaakt, indien naar het oordeel van de examinator de aanvrager door zijn wijze van rijden de veiligheid op de weg in gevaar brengt. Bij het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie A kan de rijproef eveneens binnen de voorgeschreven tijd worden gestaakt, indien naar het oordeel van de examinator de aanvrager de bijzondere verrichtingen niet op juiste en veilige wijze uitvoert.
§
5
Afgifte van verklaringen van rijvaardigheid
Artikel
85
Indien de aanvrager naar het oordeel van de examinator bij het onderzoek naar de rijvaardigheid heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen, reikt het CBR hem een verklaring van rijvaardigheid uit voor de rijbewijscategorie waarvoor de aanvrager aan die eisen heeft voldaan.
§
6
Nader onderzoek rijvaardigheid
Artikel
86
De aanvrager van een verklaring van rijvaardigheid, die binnen een tijdsbestek van vijf jaren tot vier maal toe ter zake van dezelfde rijbewijscategorie een mededeling heeft ontvangen dat hij niet aan de bij ministeriële regeling ten aanzien van die rijbewijscategorie vastgestelde eisen heeft voldaan, dient zich, indien hij een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor die rijbewijscategorie indient, te onderwerpen aan een nader onderzoek naar zijn rijvaardigheid.
Artikel
87
Het nader onderzoek bestaat uit het afleggen van een rijproef ten overstaan van een door het CBR aangewezen rijvaardigheidsadviseur. De artikelen 54 en 55, 67 tot en met 82 en 84 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel
88
De duur van het nader onderzoek bedraagt voor de rijbewijscategorieën A, B en E bij B ten minste 50 minuten en voor de rijbewijscategorieën C, D, E bij C en E bij D ten minste 80 minuten.
Artikel
89
Indien de aanvrager naar het oordeel van de rijvaardigheidsadviseur bij het nader onderzoek voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen, reikt het CBR hem een verklaring van rijvaardigheid uit voor de rijbewijscategorie waarvoor de aanvrager aan die eisen heeft voldaan.
Artikel
90
Indien de aanvrager naar het oordeel van de rijvaardigheidsadviseur bij het nader onderzoek niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen, adviseert de rijvaardigheidsadviseur de aanvrager omtrent de wijze waarop deze ten aanzien van die onderdelen waarop hij niet aan die eisen voldoet, zijn rijvaardigheid kan verbeteren.
Artikel
91
De aanvrager die bij het nader onderzoek niet heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, dient zich, indien hij een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor die rijbewijscategorie indient, opnieuw te onderwerpen aan een nader onderzoek naar zijn rijvaardigheid.
Artikel
92
Indien de aanvrager van een verklaring van rijvaardigheid ook bij het tweede nader onderzoek voor dezelfde rijbewijscategorie niet blijkt te voldoen aan de bij ministeriële regeling ten aanzien van die rijbewijscategorie vastgestelde eisen, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager, indien hij na het tweede nader onderzoek voor dezelfde rijbewijscategorie een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor die rijbewijscategorie indient, op eigen kosten een onderzoek naar zijn geschiktheid ondergaat. Het onderzoek wordt verricht door een of meer door het CBR aangewezen deskundigen.
Artikel
93
Door de aangewezen deskundige of deskundigen wordt aan het CBR schriftelijk medegedeeld of de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
Artikel
94
Het CBR onderzoekt mede op basis van de bevindingen van de aangewezen deskundige of deskundigen of de aanvrager al dan niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
Artikel
95
Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, dient hij zich in het kader van een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor de betrokken rijbewijscategorie te onderwerpen aan een nader onderzoek naar zijn rijvaardigheid als bedoeld in artikel 87. De artikelen 54 en 55, 67 tot en met 82 en 84 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel
96
Indien de aanvrager op basis van het in artikel 94 bedoelde onderzoek een mededeling ontvangt dat hij naar het oordeel van het CBR niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, dient hij bij het indienen van een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor de betrokken rijbewijscategorie behoudens de in artikel 67 genoemde bescheiden tevens een verklaring van geschiktheid voor die rijbewijscategorie over te leggen.
Hoofdstuk
IV
Verklaringen van geschiktheid
§
1
Algemeen
Artikel
97
1
Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief afgegeven door het CBR aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
2
In afwijking van het eerste lid wordt aan degene wiens rijbewijs op grond van artikel 132, tweede lid, van de wet ongeldig is verklaard wegens het niet verlenen van de vereiste medewerking aan de hem opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de geschiktheid, gedurende een periode van ten hoogste drie jaren na de ongeldigverklaring van het rijbewijs geen verklaring van geschiktheid afgegeven zo lang hij niet alsnog aan die verplichting heeft voldaan.
Artikel
98
Het voor de aanvraag van verklaringen van geschiktheid verschuldigde tarief wordt vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister. Het tarief dient door de aanvrager te worden voldaan door aankoop van een aanvraagformulier volgens door het CBR vastgesteld model tegen contante betaling bij het CBR dan wel door het verschuldigde bedrag over te maken op een door het CBR aangewezen bankrekening.
Artikel
99
Het model van de verklaring van geschiktheid wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
§
2
Aanvraag van verklaringen van geschiktheid
Artikel
100
1
Bij de aanvraag dienen te worden overgelegd:
a.
een niet langer dan twee weken voor de aanvraag getekende, volledig ingevulde eigen verklaring volgens door het CBR vastgesteld model;
b.
I.
indien de aanvrager is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betrokken gemeente;
II.
indien aan de aanvrager in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of de aanvrager behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven verklaring waaruit zulks blijkt;
III.
indien de aanvrager lid is van een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerde krijgsmacht, lid is van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, een door de betrokken basiscommandant ondertekende verklaring waaruit zulks blijkt;
IV.
indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, enig bewijsstuk betreffende de woonplaats en de datum en plaats van geboorte van de aanvrager.
2
Indien een of meer van de op de eigen verklaring gestelde vragen betreffende de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager bevestigend worden beantwoord, dient op de eigen verklaring een aantekening van een arts te zijn gesteld waaruit de aard en de ernst van de afwijking blijken.
3
Bij de aanvraag dient tevens een door een arts opgemaakt, niet langer dan twee weken voor de aanvraag getekend, geneeskundig verslag volgens door het CBR vastgesteld model te worden overgelegd indien de aanvraag betrekking heeft op:
a.
de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager die de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;
b.
de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager die de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en die in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt;
c.
de eerste afgifte van een rijbewijs C, D, E bij C of E bij D.
4
Het eerste lid, onderdeel b, geldt niet indien de aanvraag van een verklaring van geschiktheid gelijktijdig met de aanvraag van een verklaring van rijvaardigheid wordt ingediend.
Artikel
101
1
Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen indien:
a.
de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft;
b.
het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft;
c.
tijdens het praktijk-examen het vermoeden is gerezen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor het praktijk-examen wordt afgelegd.
2
De in het eerste lid bedoelde keuring mag slechts betreffen:
a.
de punten waaromtrent in de eigen verklaring vragen zijn gesteld;
b.
bovendien de punten waaromtrent in het geneeskundig verslag vragen zijn gesteld, indien de aanvraag betrekking heeft op:
I.
de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager die de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;
II.
de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager die de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en die in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt;
III.
de eerste afgifte van een rijbewijs C, D, E bij C of E bij D.
§
3
Afgifte van verklaringen van geschiktheid
Artikel
102
1
Door de aangewezen arts of artsen wordt aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet.
2
Indien naar het oordeel van de aangewezen arts of artsen redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, wordt zulks door hem of door hen schriftelijk medegedeeld aan het CBR onder vermelding van de termijn waarvoor de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel aan die eisen voldoet.
Artikel
103
1
Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, geeft het voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af.
2
Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, tekent het CBR die termijn aan op de verklaring van geschiktheid.
3
Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts kan voldoen indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, is het, ten einde de aard van de mogelijke aanpassingen aan het motorrijtuig of van de door de aanvrager te gebruiken kunst- of hulpmiddelen vast te stellen, bevoegd technisch onderzoek te verrichten of te doen verrichten dan wel van de aanvrager te vorderen dat deze zich onderwerpt aan een rijproef.
4
Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, geeft het CBR een verklaring van geschiktheid af waarin de noodzakelijk geachte aanpassingen aan het motorrijtuig dan wel de door de bestuurder te gebruiken kunst- of hulpmiddelen zijn aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
5
Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien hij het motorrijtuig bestuurt binnen een geografisch beperkt gebied, geeft het CBR een verklaring van geschiktheid af waarin dat gebied is aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
6
Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen slechts voldoet indien hij het door hem te besturen motorrijtuig gebruikt voor privé doeleinden, geeft het CBR een verklaring van geschiktheid af waarin die beperking is aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
104
1
Indien de aanvrager van een verklaring van geschiktheid een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid wordt afgegeven, dat een verklaring van geschiktheid wordt afgegeven voor minder categorieën dan waarop de aanvraag betrekking heeft, of dat op de verklaring van geschiktheid een termijn als bedoeld in artikel 103, tweede lid, dan wel een gecodeerde aanduiding als bedoeld in artikel 103, vierde, vijfde of zesde lid, is gesteld, kan hij binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR verzoeken een of meer artsen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten.
2
Indien op grond van artikel 103 aan de aanvrager een verklaring van geschiktheid is afgegeven, dient hij deze verklaring bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, over te leggen.
3
Het CBR wijst een of meer artsen aan en geeft van die aanwijzing kennis aan de aanvrager en aan de aangewezen arts of artsen.
4
De aanvrager geeft de aangewezen arts of artsen inzage van de in het eerste lid bedoelde mededeling.
5
Door de aangewezen arts of artsen wordt aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke categorie of categorieën hij aan die eisen niet voldoet. Indien naar het oordeel van de aangewezen arts of artsen redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, wordt zulks door hem of door hen schriftelijk medegedeeld aan het CBR onder vermelding van de termijn waarvoor de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel aan die eisen voldoet. Artikel 103 is verder van toepassing.
6
Een op grond van artikel 103 aan de aanvrager afgegeven verklaring van geschiktheid verliest haar geldigheid door een mededeling als bedoeld in het vijfde lid.
Hoofdstuk
V
Afgifte van rijbewijzen
§
1
Algemeen
Artikel
105
Rijbewijzen worden afgegeven door de Dienst Wegverkeer:
a.
indien de aanvrager buiten Nederland woonachtig is;
b.
indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs dat aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland;
c.
indien de aanvrager in Nederland woonachtig is, doch niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente.
Artikel
106
In de gevallen, bedoeld in de artikelen 45, 47, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en 48, eerste lid, aanhef en onderdeel c, geeft degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, een rijbewijs af voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën die gelijkwaardig zijn aan de categorie of categorieën waarvoor het overgelegde rijbewijs was afgegeven. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften omtrent de vaststelling van de gelijkwaardigheid worden vastgesteld.
Artikel
107
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs dat door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is afgegeven op basis van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, wordt een rijbewijs afgegeven dat geldig is voor de categorie of categorieën waarvoor dat eerder afgegeven rijbewijs geldig was.
Artikel
108
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs dat door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland is afgegeven op basis van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat geldig was voor meer categorieën dan het buiten Nederland afgegeven rijbewijs, wordt een rijbewijs afgegeven dat geldig is voor de categorieën waarvoor dat eerder afgegeven rijbewijs geldig was.
Artikel
109
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs, neemt dat rijbewijs in en zendt het terug naar het gezag dat het heeft afgegeven.
Artikel
110
In afwijking van artikel 109 wordt een ingenomen rijbewijs dat is afgegeven buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen teruggegeven aan de aanvrager, indien deze voldoet aan de bij die regeling vastgestelde eisen. Tot die eisen behoort ten minste de eis dat de aanvrager een aantoonbaar belang heeft bij teruggave van het ingenomen rijbewijs.
Artikel
111
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een rijbewijs dat is afgegeven buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, vermeldt in het af te geven rijbewijs in welk deel van het Koninkrijk, onderscheidenlijk in welk land het overgelegde rijbewijs is afgegeven. De vermelding vindt plaats in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
112
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een rijbewijs waarin is vermeld dat de aanvrager dat overgelegde rijbewijs heeft verkregen tegen overlegging van een rijbewijs dat is afgegeven buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, neemt die vermelding over in het af te geven rijbewijs. De vermelding vindt plaats in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
113
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte afgegeven rijbewijs waarin is vermeld dat de aanvrager dit rijbewijs heeft verkregen op grond van een eerder in een ander land dan in een lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte afgegeven rijbewijs, neemt die vermelding over in het af te geven rijbewijs. De vermelding vindt plaats in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
114
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs waarvan de geldigheid voor een of meer categorieën is beperkt tot een subcategorie van motorrijtuigen, plaatst in het af te geven rijbewijs bij die categorie of categorieën een bij ministeriële regeling vastgestelde codering waaruit die beperking blijkt.
Artikel
115
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, afgegeven rijbewijs dat is voorzien van een aantekening dan wel een codering waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager heeft plaatsgevonden met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, neemt die aantekening, omgezet in een bij ministeriële regeling vastgestelde codering, dan wel die codering over in het af te geven rijbewijs.
Artikel
116
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, afgegeven rijbewijs waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager heeft plaatsgevonden met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, plaatst in het af te geven rijbewijs een bij ministeriële regeling vastgestelde codering waaruit die beperking blijkt.
Artikel
117
1
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager voor zover het betreft de rijbewijscategorie E heeft plaatsgevonden met een samenstel van voertuigen als bedoeld in artikel 75, geeft een rijbewijs af dat voor wat betreft de categorie E slechts geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B is vereist.
2
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager voor zover het betreft de rijbewijscategorie E heeft plaatsgevonden met een samenstel van voertuigen als bedoeld in artikel 76, geeft een rijbewijs af dat voor wat betreft de categorie E geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B of C is vereist en, indien de aanvrager in het bezit is van een rijbewijs D, voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs D is vereist.
3
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager voor zover het betreft de rijbewijscategorie E heeft plaatsgevonden met een samenstel van voertuigen als bedoeld in artikel 77, geeft een rijbewijs af dat voor wat betreft de categorie E slechts geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B of D is vereist.
Artikel
118
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, afgegeven rijbewijs dat is voorzien van een aantekening dan wel een codering waaruit blijkt dat de aanvrager slechts een motorrijtuig kan besturen dat aan bepaalde eisen voldoet dan wel slechts een motorrijtuig kan besturen indien hij gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, neemt die aantekening, omgezet in een bij ministeriële regeling vastgestelde codering, dan wel die codering over in het af te geven rijbewijs.
Artikel
118a
1
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een eerder afgegeven rijbewijs waarin vermeldingen of beperkende aantekeningen in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering zijn aangebracht, neemt die codering of coderingen over in het af te geven rijbewijs.
2
Indien het eerder afgegeven rijbewijs niet kan worden overgelegd omdat het verloren is geraakt of teniet is gegaan, neemt degene die een rijbewijs afgeeft de in het rijbewijzenregister opgenomen vermeldingen of beperkende aantekeningen in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering over in het af te geven rijbewijs.
Artikel
118b
Degene die ingevolge artikel 120 van de wet een vervangend rijbewijs afgeeft, plaatst in het af te geven vervangende rijbewijs een bij ministeriële regeling vastgestelde codering met betrekking tot het rijbewijs waarvoor dat vervangende rijbewijs in de plaats treedt.
§
2
Eisen ten aanzien van de bestelling, het transport en de beveiliging van rijbewijsdocumenten
Artikel
119
1
Blanco rijbewijzen worden door de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten rechtstreeks besteld bij de leverancier.
2
Bestelling vindt plaats volgens de daarvoor bij ministeriële regeling vastgestelde procedure.
Artikel
120
1
Het transport van blanco rijbewijzen van de leverancier naar de bestellende autoriteit vindt plaats met gebruikmaking van een waardetransporteur.
2
Indien de bestellende autoriteit beschikt over decentrale afgiftepunten, vindt het transport van blanco rijbewijzen naar deze decentrale afgiftepunten eveneens plaats met gebruikmaking van een waardetransporteur tenzij het aantal te transporteren rijbewijzen minder dan tien bedraagt.
Artikel
121
Blanco rijbewijzen worden terstond na aflevering veilig gesteld in de in artikel 125 bedoelde voorziening.
§
3
Eisen ten aanzien van de administratie met betrekking tot de afgifte van rijbewijzen
Artikel
122
1
Van de beschikbaar gestelde blanco rijbewijzen wordt door de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten een voorraadregistratie bijgehouden.
2
Uit de voorraadregistratie dient aan de hand van de documentnummers te allen tijde te blijken welke blanco rijbewijzen op de eerste dag van elke kalendermaand aanwezig waren, welke rijbewijzen in de loop van de kalendermaand aan de voorraad zijn toegevoegd, welke rijbewijzen in de loop van de kalendermaand aan de voorraad zijn onttrokken omdat zij zijn afgegeven, verschreven, gestolen, vermist of anderszins als onbruikbaar moeten worden beschouwd en welke rijbewijzen op de laatste dag van elke kalendermaand nog aanwezig zijn.
3
Rijbewijzen worden zoveel mogelijk afgegeven in volgorde der nummers. De volgorde wordt bepaald op basis van het getal dat gevormd wordt door van elk rijbewijsnummer het laatste cijfer buiten beschouwing te laten.
4
Het is een tot de afgifte van rijbewijzen bevoegde autoriteit niet toegestaan rijbewijzen af te geven die aan een andere autoriteit daartoe ter beschikking zijn gesteld.
Artikel
123
1
De Dienst Wegverkeer zendt in de eerste helft van elke kalendermaand aan de gemeenten een factuur betreffende de in de aan die maand voorafgaande maand door de burgemeesters van die gemeenten afgegeven rijbewijzen en betreffende de bij die burgemeesters ingediende, tot de Dienst Wegverkeer gerichte aanvragen die in die voorafgaande maand tot afgifte van een rijbewijs hebben geleid. Daarbij verstrekt de Dienst Wegverkeer een opgave van de voorraad blanco rijbewijzen die aan het eind van die voorafgaande maand blijkens de in het rijbewijzenregister geregistreerde gegevens bij de gemeenten in voorraad was.
2
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten maken ten minste éénmaal per kalendermaand proces-verbaal op ter zake van de in het register als afgegeven geregistreerde, doch verschreven documenten en, indien binnen een termijn van drie maanden na de registratie van de afgifte van die documenten, nieuwe documenten ter vervanging van die documenten zijn afgegeven, tevens ter zake van die nieuwe documenten. In het proces-verbaal worden de nummers van de verschreven documenten en de nummers van de nieuwe documenten die binnen een termijn van drie maanden ter vervanging van die verschreven documenten zijn afgegeven, afzonderlijk opgenomen. Het proces-verbaal dient te worden ondertekend door of namens de betrokken autoriteit en dient, voor zover het rijbewijzen betreft welke door de burgemeester zijn afgegeven, onverwijld en tezamen met de verschreven documenten te worden toegezonden aan de Dienst Wegverkeer.
3
De Dienst Wegverkeer brengt op het factuurbedrag de ingevolge artikel 121, eerste lid, van de wet verschuldigde vergoeding betreffende de nieuwe documenten die zijn afgegeven ter vervanging van in het rijbewijzenregister als afgegeven rijbewijzen geregistreerde, doch verschreven documenten, in mindering, mits tussen de registratie van de afgifte van het verschreven document en de registratie van de afgifte van het ter vervanging van het verschreven document afgegeven nieuwe document niet langer dan drie maanden zijn verstreken.
4
De afdracht van het op grond van de in het eerste lid bedoelde factuur verschuldigde bedrag vindt plaats door middel van automatische verrekening bij de NV Bank Nederlandse Gemeenten op de eerste werkdag van de derde kalendermaand volgende op die waarin de betrokken factuur is verzonden.
5
De burgemeester verstrekt binnen vier weken na de datum van de in het eerste lid bedoelde factuur aan de Dienst Wegverkeer een opgave volgens door die dienst vastgesteld model, inhoudende de voorraad blanco rijbewijzen welke, blijkens de bij de gemeente gehouden voorraadregistratie, aan het eind van de kalendermaand waarop de factuur betrekking heeft, bij de gemeente aanwezig is. Voor zover en indien deze opgave afwijkt van de in het eerste lid bedoelde, door de Dienst Wegverkeer verstrekte, opgave dient de burgemeester bij de door hem te verstrekken opgave een verklaring met betrekking tot het geconstateerde verschil over te leggen.
6
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten maken ten minste eenmaal per kalendermaand proces-verbaal op ter zake van rijbewijzen die om enigerlei reden niet voor afgifte in aanmerking komen en niet als zijnde afgegeven in het register zijn geregistreerd. In het proces-verbaal worden de nummers van de betrokken documenten opgenomen. Het proces-verbaal dient te worden ondertekend door of namens de betrokken autoriteit en dient, voor zover het rijbewijzen betreft welke door de burgemeester zijn afgegeven, onverwijld tezamen met de in het proces-verbaal vermelde documenten, te worden toegezonden aan de Dienst Wegverkeer.
§
4
Beveiliging
Artikel
124
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten treffen maatregelen om de onder hen berustende rijbewijzen en de met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen te beveiligen tegen ontvreemding dan wel vernietiging ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins.
Artikel
125
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de voorraad blanco rijbewijzen en de met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen worden opgeslagen in een inbraakvertragende en brandwerende voorziening met een bij ministeriële regeling vast te stellen waardebergingsindicatie, welke voorziening dient te zijn geplaatst in een af te sluiten ruimte.
Artikel
126
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de plaatsen waar rijbewijzen en met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen zijn opgeslagen, zijn uitgerust met een electronisch inbraakalarmeringssysteem dat voorziet in een permanente vaste lijn-verbinding met een door de rijksoverheid toegelaten alarmcentrale.
Artikel
127
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de werkvoorraad rijbewijzen en de werkvoorraad met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen zich tijdens de werkuren onder voortdurend toezicht bevinden, op een voor het publiek onzichtbare en voor onbevoegden onbereikbare plaats. Buiten de werkuren dienen de werkvoorraden alsmede de verschreven en anderszins onbruikbare documenten te worden opgeslagen in de in artikel 125 bedoelde voorziening. De werkvoorraden bedragen niet meer dan het gemiddeld verbruik van een werkdag.
Artikel
128
1
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen zorg voor een op schrift gestelde beveiligingsprocedure, die in ieder geval voorschriften bevat met betrekking tot:
a.
de toegang van personen tot de hoofdvoorraad en de werkvoorraad;
b.
het beheer van blanco rijbewijzen, als afgegeven geregistreerde doch nog niet uitgereikte rijbewijzen, voor vernietiging in aanmerking komende rijbewijzen en met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen en apparatuur;
c.
de verantwoordelijkheden van de beveiligingsfunctionaris, bedoeld in het tweede lid;
d.
de functiescheiding tussen de bij de afgifte en het beheer van rijbewijzen betrokken functionarissen.
2
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten wijzen een beveiligingsfunctionaris aan, die is belast met het beheer van en het toezicht op de naleving van de beveiligingsprocedure.
3
De in het eerste lid bedoelde maatregelen maken deel uit van de reguliere accountantscontrole.
4
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de beveiligingsprocedure, bedoeld in het eerste lid, telkenjare wordt geëvalueerd en zonodig wordt aangepast.
Artikel
129
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de onder hen ressorterende, met de afgifte van rijbewijzen belaste medewerkers regelmatig worden geïnformeerd over ontvreemdingsrisico’s en ten minste eenmaal per jaar worden geïnstrueerd met betrekking tot risicobeperkende afspraken en maatregelen ter zake.
Artikel
130
1
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dienen terstond na constatering van ontvreemding dan wel vermissing of vernietiging van rijbewijzen en met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins, aangifte te doen bij de plaatselijke politie en, voor zover het de afgifte van rijbewijzen door de burgemeester betreft, de Dienst Wegverkeer in kennis te stellen.
2
Een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid bevat de navolgende gegevens:
a.
het tijdstip en de exacte toedracht van de ontvreemding of vernietiging;
b.
het nummer van ieder ontvreemd, vermist of vernietigd rijbewijs alsmede de persoonsgegevens indien het rijbewijs reeds was gepersonaliseerd ter uitreiking dan wel was ingehouden of anderszins opgelegd;
c.
de ontvreemde, vermiste of vernietigde stempels met een omschrijving van het soort stempel en daarop vermelde nummers;
d.
de overige ontvreemde, vermiste of vernietigde materialen.
3
Zodra het door de plaatselijke politie opgemaakte proces-verbaal beschikbaar is, wordt daarvan een afschrift gezonden aan de Dienst Wegverkeer.
Hoofdstuk
VI
Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid
Artikel
131
Tot het doen van de schriftelijke mededeling, bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet zijn bevoegd:
a.
de korpschef, bedoeld in artikel 24, onderscheidenlijk artikel 38 van de Politiewet 1993 en de door hem voor dit doel aangewezen plaatsvervangers;
Het tijdstip waarop en de plaats waar betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen, bedoeld in een der artikelen 131, vijfde lid, of 134, vierde lid, van de wet dient te ondergaan, worden door Onze Minister vastgesteld.
2
Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, worden tijd en plaats waarop betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan, door Onze Minister opnieuw vastgesteld, tenzij naar het oordeel van Onze Minister geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
3
Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, wordt daarvan door de aangewezen deskundige of deskundigen mededeling gedaan aan Onze Minister.
4
De bevindingen van de met de toepassing van de educatieve maatregelen belaste deskundige of deskundigen worden aan Onze Minister medegedeeld. Onze Minister stelt op basis van die bevindingen vast of betrokkene aan de hem opgelegde verplichtingen heeft voldaan.
Artikel
133
1
Tijdstip en plaats van het in artikel 131 van de wet bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid of, indien het onderzoek in gedeelten plaatsvindt, van die gedeelten worden door Onze Minister vastgesteld.
2
Indien betrokkene niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, worden tijd en plaats van het onderzoek door Onze Minister opnieuw vastgesteld tenzij naar het oordeel van Onze Minister geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
3
Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, wordt daarvan door de aangewezen deskundige of deskundigen mededeling gedaan aan Onze Minister.
Artikel
134
1
Het in artikel 131 van de wet bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid omvat een theorie-gedeelte en een praktijk-gedeelte.
2
Indien het onderzoek betrekking heeft op meerdere rijbewijscategorieën, wordt de kennis van de theorie van alle categorieën gezamenlijk onderzocht.
3
Het praktijk-gedeelte bestaat uit een rijproef voor elk van de categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
4
Indien het onderzoek betrekking heeft op een of meer van de rijbewijscategorieën B, C, D en E dan wel mede op een of meer van die rijbewijscategorieën, bestaat het praktijk-gedeelte in afwijking van het derde lid uit een of meerdere rijproeven, afgenomen overeenkomstig artikel 135.
5
Bij ministeriële regeling worden richtlijnen vastgesteld omtrent de wijze van beoordelen van de rijvaardigheid van betrokkene.
Artikel
135
1
Indien het onderzoek betrekking heeft op de rijbewijscategorieën B, C, D en E, wordt eerst een rijproef voor de categorie E bij C afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorieën C, E bij D, D, E bij B en B.
2
Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie E bij C niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie C afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorieën E bij D, D, E bij B en B.
3
Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie C niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie E bij D afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorieën D, E bij B en B.
4
Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie E bij D niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie D afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorieën E bij B en B.
5
Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie D niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie E bij B afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorie B.
6
Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie E bij B niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie B afgenomen.
Artikel
136
Het in artikel 131 van de wet bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid vindt plaats aan de hand van de bij ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 61 tot en met 64 en 70 vastgestelde eisen met betrekking tot de rijvaardigheid.
Artikel
137
1
De rijproef wordt afgelegd met een motorrijtuig dan wel een samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen van de rijbewijscategorie waarop het onderzoek betrekking heeft. De artikelen 71 tot en met 81 zijn van overeenkomstige toepassing.
2
Het motorrijtuig dan wel het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen, waarmee de rijproef wordt afgelegd, dient naar het oordeel van het CBR daartoe geschikt te zijn.
Artikel
138
De duur van de rijproef bedraagt voor de rijbewijscategorieën A, B en E bij B ten minste 35 minuten en voor de rijbewijscategorieën C, D, E bij C en E bij D ten minste 60 minuten.
Artikel
139
De rijproef kan binnen de voorgeschreven tijd worden gestaakt, indien betrokkene naar het oordeel van de deskundige of deskundigen door zijn wijze van rijden de veiligheid op de weg in gevaar brengt. Indien het onderzoek naar de rijvaardigheid betrekking heeft op de rijbewijscategorie A, kan de rijproef eveneens binnen de voorgeschreven tijd worden gestaakt, indien betrokkene naar het oordeel van de deskundige of deskundigen de bijzondere verrichtingen niet op juiste en veilige wijze uitvoert.
Artikel
140
Indien betrokkene bij een rijproef blijkt aan de eisen te voldoen doch bij het theorie-gedeelte wordt afgewezen, wordt hij in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na het onderzoek aan een nieuw onderzoek voor dit theorie-gedeelte deel te nemen.
Artikel
141
1
Onze Minister deelt de uitslag van het onderzoek en het naar aanleiding daarvan door hem genomen besluit mede aan degene die de in artikel 130 van de wet bedoelde mededeling heeft gedaan.
2
Indien de uitslag van het onderzoek inhoudt dat betrokkene niet de rijvaardigheid bezit voor een of meer categorieën motorrijtuigen die in de vordering zijn vermeld, deelt Onze Minister de uitslag van het onderzoek en het naar aanleiding daarvan door hem genomen besluit tevens mede aan:
a.
degene die het rijbewijs heeft afgegeven, indien het ongeldig is verklaard voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven;
b.
degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien het niet voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven, ongeldig is verklaard dan wel indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een deel van de geldigheidsduur.
Artikel
142
Het in artikel 131 van de wet bedoelde onderzoek naar de geschiktheid vindt plaats aan de hand van de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en mag slechts betreffen:
a.
indien betrokkene de leeftijd van 70 jaren nog niet heeft bereikt, de punten waaromtrent in de eigen verklaring vragen zijn gesteld;
b.
indien betrokkene de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt, bovendien de punten waaromtrent in het geneeskundig verslag vragen zijn gesteld.
Artikel
143
1
Onze Minister deelt de uitslag van het onderzoek en het naar aanleiding daarvan door hem genomen besluit mede aan degene die de in artikel 130 van de wet bedoelde mededeling heeft gedaan en aan het CBR.
2
Indien de uitslag van het onderzoek inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen of dat er redelijke grond bestaat voor de verwachting dat betrokkene slechts aan die eisen voldoet voor een termijn die korter is dan de tijdsduur waarvoor het rijbewijs op het tijdstip van het onderzoek nog geldig is, deelt Onze Minister de uitslag van het onderzoek en het naar aanleiding daarvan door hem genomen besluit tevens mede aan degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen.
Hoofdstuk
VII
Registratie van gegevens met betrekking tot rijbewijzen
Artikel
144
De Dienst Wegverkeer is houder van het rijbewijzenregister.
Artikel
145
In het register worden de navolgende gegevens opgenomen:
a.
geslachtsnaam, voorvoegsels, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, adellijke titel of predikaat, burgerlijke staat, plaats en datum en eventueel land van geboorte, en sociaal-fiscaal nummer van degenen aan wie een rijbewijs is afgegeven;
b.
indien in het rijbewijs op verzoek van de houder naamsgegevens van diens echtgenoot, voormalige echtgenoot, echtgenote, voormalige echtgenote, geregistreerde partner of voormalig geregistreerde partner zijn vermeld, geslachtsnaam, voorvoegsels en adellijke titel of predikaat van die echtgenoot, voormalige echtgenoot, echtgenote, voormalige echtgenote, geregistreerde partner of voormalig geregistreerde partner;
c.
adres van degenen aan wie een rijbewijs is afgegeven, zoals dat bekend was ten tijde van de afgifte of registratie van het rijbewijs;
d.
historische datum van afgifte en datum van einde geldigheidsduur per categorie waarvoor het rijbewijs is afgegeven;
e.
eventuele beperkende aantekeningen, al dan niet in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering, per categorie waarvoor het rijbewijs is afgegeven;
f.
nummer en datum van afgifte van het document, alsmede afgevende instantie;
g.
datum van vermissing of diefstal van afgegeven rijbewijzen alsmede datum van vermissing of diefstal van geregistreerde rijbewijzen, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland;
h.
verblijfplaats van rijbewijzen die niet in het bezit zijn van de houder en die niet als vermist of gestolen staan geregistreerd;
i.
gegevens omtrent de inlevering van rijbewijzen ingevolge artikel 120, tweede lid, van de wet;
j.
gegevens omtrent de ongeldigverklaring van rijbewijzen ingevolge artikel 124 van de wet;
k.
gegevens omtrent de toepassing van de artikelen 131 tot en met 134 van de wet;
l.
gegevens omtrent de invordering en inhouding van rijbewijzen alsmede omtrent de schorsing van de inhouding;
m.
gegevens omtrent de oplegging van de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen;
gegevens omtrent blanco rijbewijzen alsmede het verbruik van blanco rijbewijzen, voor zover dit laatste noodzakelijk is in verband met de vaststelling van de ingevolge artikel 121 van de wet verschuldigde vergoeding;
p.
gegevens omtrent de registratie van rijbewijzen die zijn afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
q.
gegevens omtrent instanties die zijn belast met de afgifte van rijbewijzen.
Artikel
146
Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen doet aan de Dienst Wegverkeer mededeling omtrent:
a.
de afgifte van rijbewijzen, bedoeld in artikel 116, eerste lid, van de wet;
b.
de inlevering van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 120, tweede lid, 124, vierde lid, en 132, vijfde lid, onderdeel b, van de wet;
c.
de ongeldigverklaring van rijbewijzen, bedoeld in artikel 124, tweede lid, van de wet;
d.
beperking van de geldigheidsduur op grond van de bij de aanvraag van een rijbewijs overgelegde verklaring van geschiktheid;
e.
vermissing of diefstal, bedoeld in artikel 145, onderdeel g;
f.
de verblijfplaats van rijbewijzen, bedoeld in artikel 145, onderdeel h.
Artikel
147
Degene die een rijbewijs ongeldig verklaart ingevolge artikel 124, eerste lid, van de wet doet aan de Dienst Wegverkeer mededeling omtrent:
a.
de ongeldigverklaring;
b.
de inlevering van rijbewijzen, bedoeld in artikel 124, vierde lid, van de wet;
c.
de verblijfplaats van rijbewijzen, bedoeld in artikel 145, onderdeel h.
Artikel
148
Onze Minister doet aan de Dienst Wegverkeer mededeling omtrent:
a.
de schorsing van de geldigheid van rijbewijzen, bedoeld in artikel 131, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, van de wet;
b.
de inlevering van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 131, derde lid, onderdeel b, en 132, vijfde lid, onderdeel a, van de wet;
c.
de teruggave van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 131, derde lid, onderdeel c, vierde lid en vijfde lid, en 134, vierde lid, van de wet;
d.
de ongeldigverklaring van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 132, tweede lid, en 134, derde lid, van de wet;
e.
de verblijfplaats van rijbewijzen, bedoeld in artikel 145, onderdeel h.
Artikel
149
De betrokken ambtenaar, belast met de uitvoering van de politietaak, doet aan de Dienst Wegverkeer mededeling omtrent:
a.
de vordering tot overgifte van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 130, tweede lid, en 164, eerste lid, van de wet;
de datum waarop de inlevering dient plaats te vinden;
c.
de duur van de inneming;
d.
het bedrag van de verschuldigde sanctie;
e.
het feitelijk innemen van rijbewijzen;
f.
de verblijfplaats van rijbewijzen, bedoeld in artikel 145, onderdeel h;
g.
de teruggave van rijbewijzen die ingehouden zijn geweest.
Artikel
152
1
De Dienst Wegverkeer registreert in het rijbewijzenregister de gegevens omtrent:
a.
de blanco rijbewijzen die ter beschikking zijn gesteld aan de met de afgifte van rijbewijzen belaste instanties;
b.
de registratie, ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet, van rijbewijzen die zijn afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
c.
de ongeldigheid van rijbewijzen ingevolge artikel 123, eerste lid, onderdeel b, van de wet.
2
De gegevens, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreffen:
a.
datum van registratie;
b.
nummer waaronder het rijbewijs in het rijbewijzenregister is geregistreerd;
c.
geslachtsnaam, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, geboortedatum en geboorteplaats van de houder;
d.
adres van de houder van het rijbewijs in Nederland;
e.
in het rijbewijs voorkomende beperkende aantekeningen, voor zover deze zijn aangeduid met de geharmoniseerde codes van de Europese Gemeenschappen;
f.
datum waarop de geldigheidsduur van het rijbewijs eindigt.
Artikel
153
Het CBR deelt het resultaat van het in artikel 124, eerste lid, onderdeel d, van de wet bedoelde onderzoek mede aan degene die ingevolge artikel 124, tweede lid, van de wet is belast met de ongeldigverklaring van het rijbewijs.
Artikel
154
Het ingevolge artikel 19 van de Wet persoonsregistraties vastgestelde reglement alsmede de wijziging en intrekking daarvan wordt voor een ieder ter inzage gelegd bij de Dienst Wegverkeer te Veendam alsmede bij de secretarie van iedere gemeente.
Artikel
155
1
Uit het rijbewijzenregister worden door de Dienst Wegverkeer aan de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten in andere lid-staten van de Europese Gemeenschap en in andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte inlichtingen verstrekt omtrent:
a.
rijbewijzen waarvan de houder zich heeft gevestigd in de betrokken staat en aldaar om omwisseling of registratie heeft verzocht;
b.
door die staten afgegeven rijbewijzen die in het rijbewijzenregister zijn geregistreerd.
2
Uit het rijbewijzenregister worden door de Dienst Wegverkeer aan de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inlichtingen verstrekt omtrent rijbewijzen waarvan de houder zich heeft gevestigd in de Nederlandse Antillen, in Aruba of in de betrokken staat en aldaar om omwisseling heeft verzocht.
Artikel
156
Uit het rijbewijzenregister worden door de Dienst Wegverkeer inlichtingen verstrekt aan de volgende belanghebbenden:
a.
degenen omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen;
b.
het Centraal Bureau voor de Statistiek, voor statistische doeleinden, voor zover het betreft niet tot personen herleidbare informatie;
c.
het Verbond van Verzekeraars en andere belanghebbenden, ten behoeve van het vaststellen van rechten en plichten in het kader van de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, voor zover het betreft de datum van afgifte en de geldigheid van rijbewijzen alsmede omtrent de categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor rijbewijzen zijn afgegeven;
d.
het Verbond van Verzekeraars, ten behoeve van het vaststellen van rechten en plichten in het kader van de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, voor zover het betreft de oplegging van de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen;
e.
personen werkzaam bij een postkantoor van PTT Post BV voor zover zij de gegevens nodig hebben voor de afgifte van kentekenbewijzen en voor zover het betreft gegevens omtrent de geldigheid van rijbewijzen;
f.
voertuigbedrijven voor zover het de verificatie van als identiteitsdocument aan het bedrijf getoonde rijbewijzen betreft ter bescherming van het eigendom van het bedrijf in het kader van de verhuur van de voertuigen van het bedrijf;
de personen en instanties, ingevolge de Wet op de identificatieplicht, voor zover het betreft gegevens omtrent de geldigheid van rijbewijzen;
i.
het Meldpunt ongebruikelijke transacties, ingevolge de Wet melding ongebruikelijke transacties, voor zover het betreft de gegevens, bedoeld in artikel 145, onderdelen a, b en c;
j.
overige belanghebbenden voor zover deze de gegevens gebruiken voor statistische doeleinden en slechts nadat de gegevens door de beheerder zijn ontdaan van alle elementen die de gegevens herleidbaar maken tot individuele personen;
k.
overige door Onze Minister aangewezen belanghebbenden ten behoeve van het bij de aanwijzing aangegeven doel.
Hoofdstuk
VIII
Bromfietscertificaten
§
1
Algemeen
Artikel
157
Bromfietscertificaten worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief afgegeven door het CBR aan een ieder die bij een door hem afgelegd bromfiets-examen heeft bewezen te beschikken over voldoende kennis van de bij ministeriële regeling aangewezen, bij en krachtens de wet vastgestelde, voorschriften voor bromfietsers en voldoende inzicht in de risicofactoren die deelneming aan het verkeer met een bromfiets met zich brengt.
Artikel
158
Het voor de aanvraag van bromfietscertificaten verschuldigde tarief wordt vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister.
Artikel
159
Het bromfiets-examen kan slechts worden afgelegd door personen die de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt.
§
2
Aanvraag van bromfietscertificaten
Artikel
160
Voor toelating tot het bromfiets-examen dienen te worden overgelegd:
a.
een aanvraagkaart volgens door het CBR vastgesteld model;
b.
een pasfoto van de aanvrager, die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen;
Bij het bromfiets-examen dient aan de volgende eisen te worden voldaan:
a.
grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van bromfietsen geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b.
kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c.
inzicht in voor bestuurders van bromfietsen relevante verkeersrisico’s en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d.
kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e.
basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen;
f.
kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek;
g.
kennis van de elementaire beginselen van voertuigbediening en voertuigbeheersing en
h.
kennis van mogelijkheden om noodsituaties tijdig te onderkennen, en van de gedragsmogelijkheden in noodsituaties.
§
4
Eisen ten aanzien van de administratie met betrekking tot de afgifte van bromfietscertificaten
Artikel
162
Bromfietscertificaten worden zoveel mogelijk in volgorde van nummer afgegeven. De volgorde wordt bepaald op basis van het getal dat gevormd wordt door van elk nummer het laatste cijfer buiten beschouwing te laten.
Artikel
163
1
De Dienst Wegverkeer zendt in de eerste helft van elke kalendermaand aan het CBR een factuur betreffende de in de aan die maand voorafgaande maand door het CBR afgegeven bromfietscertificaten.
2
Betaling van het op grond van de in het eerste lid bedoelde factuur verschuldigde bedrag dient plaats te vinden binnen vier weken na de factuurdatum.
§
5
Beveiliging
Artikel
164
De Directeur van het CBR treft maatregelen om de onder het CBR berustende, als afgegeven geregistreerde doch nog niet uitgereikte bromfietscertificaten alsmede de blanco certificaten en de met de afgifte van bromfietscertificaten verband houdende formulieren en materialen te beveiligen tegen ontvreemding dan wel vernietiging ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins.
Artikel
165
Het CBR draagt er zorg voor dat de werkvoorraad certificaten en de werkvoorraad met de afgifte van certificaten verband houdende formulieren en materialen zich tijdens werkuren onder voortdurend toezicht bevinden, op een voor het publiek onzichtbare en voor onbevoegden onbereikbare plaats. Buiten de werkuren dienen de werkvoorraden te worden opgeslagen in een inbraakvertragende voorziening.
Artikel
166
De Directeur van het CBR draagt er zorg voor dat de onder hem ressorterende, met de afgifte van bromfietscertificaten belaste medewerkers regelmatig worden geïnformeerd over ontvreemdingsrisico’s en geïnstrueerd met betrekking tot risicobeperkende afspraken en maatregelen ter zake.
Artikel
167
1
De Directeur van het CBR dient terstond na constatering van ontvreemding dan wel vermissing of vernietiging van als afgegeven geregistreerde doch nog niet uitgereikte bromfietscertificaten, blanco certificaten en met de afgifte van bromfietscertificaten verband houdende formulieren en materialen ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins, aangifte te doen bij de plaatselijke politie.
2
De Directeur van het CBR dient terstond na constatering van ontvreemding dan wel vermissing of vernietiging van als afgegeven geregistreerde doch nog niet uitgereikte bromfietscertificaten ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins, de Dienst Wegverkeer in kennis te stellen.
3
Een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid bevat de navolgende gegevens:
a.
het tijdstip en de exacte toedracht van de ontvreemding, vermissing of vernietiging;
b.
het nummer van ieder ontvreemd, vermist of vernietigd, als afgegeven geregistreerd, doch nog niet uitgereikt bromfietscertificaat alsmede de betrokken persoonsgegevens.
4
Zodra het door de plaatselijke politie opgemaakte proces-verbaal beschikbaar is, wordt daarvan een afschrift gezonden aan de Dienst Wegverkeer.
§
6
Het register betreffende de afgifte van bromfietscertificaten
Artikel
168
De Dienst Wegverkeer is houder van het register betreffende de afgifte van bromfietscertificaten.
Artikel
169
In het register worden de navolgende gegevens opgenomen:
a.
geslachtsnaam, voorvoegsels, voorletters, plaats en datum en eventueel land van geboorte van degenen aan wie een bromfietscertificaat is afgegeven;
b.
adres van degenen aan wie een bromfietscertificaat is afgegeven, zoals dat bekend was ten tijde van de afgifte;
c.
nummer en datum van afgifte van bromfietscertificaten;
d.
gegevens omtrent de ongeldigverklaring van bromfietscertificaten.
Artikel
170
Het CBR doet aan de Dienst Wegverkeer mededeling omtrent de afgifte van bromfietscertificaten alsmede omtrent de ongeldigverklaring van bromfietscertificaten.
Artikel
171
De in artikel 170 bedoelde mededelingen vinden plaats langs geautomatiseerde weg.
Artikel
172
Het ingevolge artikel 19 van de Wet persoonsregistraties bij vastgestelde reglement alsmede de wijziging en intrekking daarvan wordt voor een ieder ter inzage gelegd bij de Dienst Wegverkeer te Veendam alsmede bij de vestigingen van het CBR.
Artikel
173
Uit het register betreffende de afgifte van bromfietscertificaten worden door de Dienst Wegverkeer inlichtingen verstrekt aan de volgende belanghebbenden:
a.
degenen omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen;
b.
het CBR;
c.
het Centraal Bureau voor de Statistiek, voor statistische doeleinden, voor zover het betreft niet tot personen herleidbare informatie;
d.
het Verbond van Verzekeraars, ten behoeve van het vaststellen van rechten en plichten in het kader van de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, voor zover het betreft de datum van afgifte van bromfietscertificaten;
e.
overige door Onze Minister aangewezen belanghebbenden ten behoeve van het bij de aanwijzing aangegeven doel.
Hoofdstuk
IX
Overgangsbepalingen
Artikel
174
1
Aanvragen van rijbewijzen die betrekking hebben op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, dienen:
a.
indien de aanvrager woonachtig is in Nederland, te zijn gericht tot de Dienst Wegverkeer en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager woonachtig is;
b.
indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, te zijn gericht tot en te worden ingediend bij de Dienst Wegverkeer.
2
Bij de aanvraag dient, behoudens de in artikel 35 genoemde bescheiden, tevens een verklaring van de aanvrager te worden overgelegd, waarin deze aannemelijk maakt dat hij door bijzondere omstandigheden de aanvraag niet vóór 1 juni 1996 kon indienen of heeft ingediend.
Artikel
175
Aanvragen van verklaringen van rijvaardigheid die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van het Wegenverkeersreglement zoals die luidden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel
176
Aanvragen van geneeskundige verklaringen die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van het Wegenverkeersreglement zoals die luidden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel
177
1
Voor de toepassing van de artikelen 2, eerste lid, onderdeel a onder I, en tweede lid, 7, onderdeel e, en 59, eerste lid, onderdeel e, wordt onder een theorie-certificaat als daar bedoeld mede verstaan een niet langer dan drie jaar tevoren op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven theorie-certificaat.
2
Indien degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, aantoont dat het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie A is aangevraagd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt voor de toepassing van de artikelen 2, eerste lid, onderdeel a onder I, en tweede lid, en 7, onderdeel e, een aan hem afgegeven rijbewijs B gelijkgesteld met een theorie-certificaat als daar bedoeld.
Artikel
178
1
Voor de toepassing van artikel 9, eerste lid, onderdeel d, wordt onder een rijbewijs B mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs B dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
2
Voor de toepassing van artikel 9, eerste lid, onderdeel e, wordt onder een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van het trekkende motorrijtuig mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs dat geldig is voor het besturen van het trekkende motorrijtuig.
Artikel
179
1
Voor de toepassing van artikel 18, eerste lid, wordt onder een rijbewijs B dat is voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde code waaruit blijkt dat de houder van dat rijbewijs het praktijk-examen heeft afgelegd in een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs B met de aanduiding «Automaat».
2
Voor de toepassing van artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt onder een rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
Artikel
180
Voor de toepassing van de artikelen 17, 21 tot en met 23, 34, onderdeel a, 36, onderdeel b, en 69, tweede lid, onderdeel b, wordt onder een verklaring van rijvaardigheid mede verstaan een op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven verklaring van rijvaardigheid.
Artikel
181
Voor de toepassing van de artikelen 16, 17, 24, 25, 34, onderdeel b, 35, onderdeel b, 36, onderdeel c, 44, eerste lid, onderdeel b, 45, eerste lid, onderdeel b, 46, eerste lid, onderdeel b, 47, eerste lid, onderdeel b, 48, eerste lid, onderdeel b, en 146, onderdeel d, wordt onder een verklaring van geschiktheid mede verstaan een op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven geneeskundige verklaring.
Artikel
182
Voor de toepassing van de artikelen 33, eerste lid, onderdeel b onder II, 49, derde lid, 59, eerste lid, onderdeel b, en 67, eerste lid, onderdeel d, wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is, mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is.
Artikel
183
1
Voor de toepassing van de artikelen 35, aanhef en onderdeel a, 36, 38 tot en met 43 en 49, vierde lid, wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur.
2
Voor de toepassing van artikel 35, onderdeel b onder II, wordt onder een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt.
3
Voor de toepassing van de artikelen 44, derde lid, 45, derde lid, 46, derde lid, 107 en 108 wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur of door omwisseling tegen een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.
Artikel
184
Voor de toepassing van de artikelen 36, 43 en 59, eerste lid, onderdeel e, wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
Artikel
185
Voor de toepassing van de artikelen 45, eerste lid, onderdeel b onder II, 47, eerste lid, onderdeel c onder II, en 48, eerste lid, onderdeel c onder II, worden in het overgelegde rijbewijs omschreven eisen ten aanzien van de inrichting van het voertuig en de eis dat de aanvrager corrigerende lenzen draagt, niet aangemerkt als beperkende aantekeningen die niet zijn aangeduid met de geharmoniseerde codes van de Europese Gemeenschappen.
Artikel
186
1
Voor de toepassing van artikel 67, eerste lid, onderdeel a, wordt onder een theorie-certificaat als daar bedoeld mede verstaan een niet langer dan drie jaar voor de dag van het examen op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven theorie-certificaat.
2
Voor de toepassing van de artikelen 67, eerste lid, onderdeel b, en 69, eerste lid, onderdeel a, wordt onder een rijbewijs B als daar bedoeld mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs B dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
3
Voor de toepassing van artikel 67, eerste lid, onderdeel c, wordt onder een rijbewijs voor het trekkende motorrijtuig mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs voor het trekkende motorrijtuig, dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
Artikel
187
Voor de toepassing van artikel 69, tweede lid, onderdeel a, wordt onder een rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
Artikel
188
Voor de toepassing van de artikelen 100, derde lid, onderdeel b, en 101, tweede lid, onderdeel b, onder II , wordt onder een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt, mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt.
Artikel
189
Voor de toepassing van de artikelen 122, eerste en tweede lid, en 123 wordt, tenzij uit die bepalingen het tegendeel blijkt, onder rijbewijzen mede verstaan rijbewijzen als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder 3e, van de Wegenverkeerswet.
Artikel
190
De in de artikelen 124 tot en met 130 vastgestelde eisen inzake de door de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten te treffen beveiligingsmaatregelen zijn mede van toepassing op rijbewijzen als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder 3e, van de Wegenverkeerswet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit nog onder die autoriteiten berusten.
Artikel
191
Voor de toepassing van de artikelen 145 tot en met 152 wordt onder rijbewijzen mede verstaan rijbewijzen als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder 3e, van de Wegenverkeerswet.
Artikel
192
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs A tegen overlegging van een niet eerder dan zes maanden voor de aanvraag op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven verklaring van rijvaardigheid, wordt, indien de aanvraag wordt ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een rijbewijs afgegeven dat geldig is voor de rijbewijscategorie A zonder dat daarbij de in artikel 20 bedoelde beperking geldt.
Artikel
193
Indien de aanvraag van een rijbewijs betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van een voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs dat geldig is voor de rijbewijscategorie A wordt, indien de aanvrager ten behoeve van het besturen van een motorrijtuig op drie wielen, waarvan de ledige massa niet meer bedraagt dan 400 kg, belang heeft bij afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie B, tegen overlegging van dat eerder afgegeven rijbewijs en een vóór 1 juni 1996 op zijn naam gesteld kentekenbewijs dat is afgegeven voor een motorrijtuig als hier bedoeld, een rijbewijs afgegeven voor de rijbewijscategorieën A en B, dat voor wat betreft de rijbewijscategorie B slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op drie wielen, waarvan de ledige massa niet meer bedraagt dan 400 kg. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Artikel
194
Indien de aanvraag van een rijbewijs betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en waarin de aanduiding «Automatische gangwissel of koppeling», al dan niet in combinatie met de aanduiding «Tot één jaar na datum van afgifte beperkt geldig» is geplaatst, wordt een rijbewijs afgegeven zonder die beperkende aanduiding of aanduidingen.
Artikel
195
1
Indien de aanvraag van een rijbewijs betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en waarin vermeldingen of beperkende aantekeningen zijn aangebracht, wordt een rijbewijs afgegeven waarin die vermeldingen of beperkende aantekeningen zijn aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
2
Indien het op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, bedoeld in het eerste lid, niet kan worden overgelegd omdat het verloren is geraakt of teniet is gegaan, neemt degene die een rijbewijs afgeeft de in het rijbewijzenregister opgenomen vermeldingen of beperkende aantekeningen in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering over in het af te geven rijbewijs.
Artikel
196
Indien de aanvrager van een rijbewijs in het bezit is van:
a.
een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs C met de aanduiding «Automaat», dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, en hij ter verkrijging van een rijbewijs D een verklaring van rijvaardigheid overlegt waaruit blijkt dat hij het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat niet is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling,
b.
een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs D met de aanduiding «Automaat», dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, en hij ter verkrijging van een rijbewijs C een verklaring van rijvaardigheid overlegt waaruit blijkt dat hij het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat niet is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling,
c.
een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs C dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, en hij ter verkrijging van een rijbewijs D een verklaring van rijvaardigheid overlegt waaruit blijkt dat hij het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, dan wel
d.
een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs D dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, en hij ter verkrijging van een rijbewijs C een verklaring van rijvaardigheid overlegt waaruit blijkt dat hij het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, wordt een rijbewijs afgegeven voor het besturen van de betrokken, in het van toepassing zijnde onderdeel a, b, c of d bedoelde categorieën van motorrijtuigen, zonder dat voor één van die categorieën een beperking tot motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling geldt.
Artikel
197
1
Artikel 157 geldt niet voor bestuurders van bromfietsen, die op de datum van inwerkingtreding van artikel 135 van de wet de leeftijd van 16 jaren hebben bereikt. Aan hen wordt door het CBR op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief een bromfietscertificaat afgegeven.
2
Het in het eerste lid bedoelde tarief wordt vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister.
3
Bij de aanvraag dienen de volgende bescheiden te worden overgelegd:
a.
een aanvraagformulier volgens door het CBR vastgesteld model;
b.
een pasfoto van de aanvrager, die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel
200
Dit besluit wordt aangehaald als: Reglement rijbewijzen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat a.i., Margaretha de Boer