Besluit van 3 september 1996 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen)

Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 februari 1996, nr DGVgz/VVP/P 9696;
Gezien het advies van de Commissie Regeling Attractieveiligheid van 12 december 1995;
De Raad van State gehoord (advies van 4 juni 1996, nr. W 13.96.0060);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 augustus 1996, nr. GZB/C&O/962053;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    attractietoestel: al dan niet permanent geïnstalleerde inrichting ter voortbeweging van personen, die bestemd is voor vermaak of ontspanning en die aangedreven wordt door een niet-menselijke energiebron;

  • b.

    attractietoestel van een eenvoudig ontwerp: al dan niet roterend attractietoestel waarmee passagiers een snelheid kunnen bereiken van niet meer dan 10 meter per seconde en waarmee passagiers een hoogte kunnen bereiken van niet meer dan 5 meter boven het terrein waarop het attractietoestel staat opgesteld;

  • c.

    speeltoestel: een inrichting bestemd voor vermaak of ontspanning waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt;

  • d.

    aangewezen instelling: een krachtens artikel 7a van de wet met betrekking tot de keuring van attractie- en speeltoestellen aangewezen instelling;

  • e.

    norm: een document, uitgegeven door een deskundig, onafhankelijk instituut, waarin wordt omschreven aan welke eisen een attractie- of speeltoestel moet voldoen, dan wel waarin een omschrijving wordt gegeven van een keurings-, meet- of berekeningsmethode;

  • f.

    bijlage I en II: de bij dit besluit behorende bijlagen;

  • g.

    wet: Warenwet;

  • h.

    gelijkgesteld certificaat: een krachtens artikel 19d aangewezen certificaat.

Artikel

2

Dit besluit en de daarop berustende bepalingen zijn eveneens van toepassing op attractie- en speeltoestellen indien deze onroerend zijn.

Artikel

3

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a.

    attractie- en speeltoestellen die bestemd zijn om uitsluitend buiten het grondgebied van Nederland gebruikt te worden;

  • b.

    kleine door elektrische energie aangedreven attractietoestellen kennelijk bestemd voor de voortbeweging van maximaal 3 kinderen;

  • c.

    speeltoestellen die als element van hun spel door kinderen onder toezicht worden vervaardigd.

Hoofdstuk

1A

Verbodsbepalingen

Artikel

3a

Het is verboden attractie- of speeltoestellen te vervaardigen, te verhandelen of te gebruiken, die niet voldoen aan, of ten aanzien waarvan wordt gehandeld, in strijd met bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften.

Hoofdstuk

2

Vervaardiging

Artikel

4

Attractie- en speeltoestellen zijn zodanig ontworpen en vervaardigd, hebben zodanige eigenschappen en zijn van zodanige opschriften voorzien, dat zij bij redelijkerwijs te verwachten gebruik geen gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens. Zij voldoen daartoe aan de in bijlage I genoemde voorschriften.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Hoofdstuk

3

Keuring

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

10a

Artikel

10b

Bij ministeriële regeling kunnen fabrikanten of handelaren bevoegd worden verklaard tot het aanbrengen van het merk van goedkeuring, bedoeld in artikel 10a, tweede lid. Aan een dergelijke bevoegdverklaring kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel

11

De aangewezen instelling stelt bij attractietoestellen de voor het veilig gebruik relevante conclusies van de keuring en de geldigheidsduur van het certificaat of merk van goedkeuring op schrift en verstrekt deze aan de aanvrager.

Artikel

12

Artikel

13

Hoofdstuk

4

Verkeer en gebruik

Artikel

14

Artikel

14a

Degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft beschikt over een geldig certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een daarmee gelijkgesteld certificaat.

Artikel

15

Artikel

16

Degene die een speel- of attractietoestel voorhanden heeft, bewaart de documenten bedoeld in artikel 11 die voor het toestel tijdens de eerste keuring zijn afgegeven gedurende de levensduur van het toestel. Documenten voor de daaropvolgende keuringen worden tenminste bewaard tot keuringsdocumenten van de volgende keuring afgegeven zijn.

Artikel

17

Degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft, dat voorzien is van een merk van afkeuring, zorgt ervoor dat:

  • a.

    het toestel zodanig is stilgezet of afgesloten dat het niet zonder hulpmiddelen kan worden betreden;

  • b.

    op of nabij daarvoor in aanmerking komende punten van het toestel een duidelijk opschrift is aangebracht waaruit blijkt dat het toestel niet voor gebruik is bestemd.

Artikel

18

Artikel 3a is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar-)beurzen, exposities en bij demonstraties van attractie- en speeltoestellen die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord is aangegeven dat de betrokken toestellen niet in overeenstemming met dit besluit zijn, en dat zij niet in het verkeer mogen worden gebracht voordat ze door de fabrikant of importeur in overeenstemming met dit besluit zijn gebracht. Bij demonstraties zijn alle passende veiligheidsmaatregelen genomen om de veiligheid en gezondheid van de mens te waarborgen.

Hoofdstuk

5

Aangewezen instellingen

Artikel

19

Artikel

19a

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel

19b

Artikel

19c

Artikel

19d

Hoofdstuk

6

Overige bepalingen

Artikel

20

Hoofdstuk

7

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Vervallen

Artikel

23

Vervallen

Artikel

25

Degene die een attractietoestel voorhanden heeft, dat reeds in gebruik is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, doet binnen 30 dagen na inwerkingtreding van dit besluit bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit aangifte van het feit dat hij een dergelijk attractietoestel voorhanden heeft, onder opgave van de gegevens, vermeld in artikel 20, eerste lid.

Artikel

26

Vervallen

Artikel

28

Dit besluit wordt aangehaald als: Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. G. Terpstra
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

BIJLAGE

I

Behorende bij artikel 4 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. Voorschriften met betrekking tot het ontwerp en de vervaardiging van attractie- en speeltoestellen

1

Bij het ontwerp en vervaardiging te verwerken veiligheidsbeginselen

a. Een attractie- of speeltoestel dient zodanig te zijn vervaardigd dat het kan functioneren en kan worden afgesteld en onderhouden zonder dat men aan gevaren voor de veiligheid en de gezondheid blootstaat wanneer deze handelingen worden voltrokken onder door de fabrikant vastgestelde omstandigheden.

b. De getroffen voorzieningen moeten erop gericht zijn elk gevaar gedurende de te verwachten levensduur van het toestel, ook bij het monteren en demonteren, uit te sluiten, ook wanneer de gevaren het gevolg zijn van te voorziene abnormale omstandigheden.

c. Bij het kiezen van de meest passende oplossingen moet de fabrikant de volgende beginselen toepassen in de opgegeven volgorde:

  • de gevaren uitsluiten of zoveel mogelijk beperken door veiligheidsaspecten optimaal te verwerken in het ontwerp en bij de vervaardiging van het toestel;

  • de noodzakelijke beveiligingsvoorzieningen treffen voor gevaren die niet kunnen worden uitgesloten;

  • informeren over de gevaren die nog aanwezig zijn als gevolg van een niet volledige doelmatigheid van de getroffen beveiligingsvoorzieningen, aangeven of een bijzondere opleiding is vereist en signaleren dat bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt.

d. Bij het ontwerpen en vervaardigen van een attractie- of speeltoestel alsmede bij de opstelling van de gebruiksaanwijzing moet de fabrikant niet alleen uitgaan van een normaal gebruik van het toestel maar tevens van het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan.

e. Een attractie- of speeltoestel dient zodanig te zijn ontworpen dat abnormaal gebruik, indien gevaarlijk, wordt voorkomen. In voorkomend geval dient de gebruiksaanwijzing de aandacht te vestigen op te ontraden gebruik, dat uit ervaring zou kunnen blijken.

f. Bij het ontwerpen en vervaardigen van speeltoestellen alsmede bij de opstelling van de gebruiksaanwijzing moet de fabrikant rekening houden met het specifieke gedrag van kinderen.

g. Onder de gebruiksomstandigheden waarvoor een attractietoestel is bestemd moeten hinder, vermoeidheid en psychische belasting (stress) van degene die het toestel zal bedienen tot een haalbaar minimum beperkt blijven, rekening houdend met de beginselen van de ergonomie.

h. Bij het ontwerpen en de vervaardiging dient de fabrikant rekening te houden met de belemmeringen die degene die het toestel zal bedienen ondervindt door een noodzakelijk of te voorzien gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (bijv. schoenen, handschoenen, enz.)

2

Met name bij het ontwerp en de vervaardiging in acht te nemen gevaarsaspecten, voorzover van toepassing

  • a.

    gevaren ten gevolge van onvoldoende draagkracht van het toestel, rekening houdend met de sterkte, de stijfheid en de vervormingscapaciteit van de toegepaste materialen;

  • b.

    gevaren ten gevolge van het verlies van evenwicht van het toestel, rekening houdend met de ondersteuning van het toestel en de ondergrond, alsmede mogelijke belastingen van het toestel;

  • c.

    gevaren ten gevolge van de toegepaste electrische energie;

  • d.

    gevaren ten gevolge van de toegepaste mechanische, pneumatische of hydraulische energie;

  • e.

    gevaren ten gevolge van een defect in het bedieningscircuit of defecten in de energievoorziening;

  • f.

    gevaren ten gevolge van het gebruik van het toestel, waaronder vallen, snijden, beklemming, afklemming, verstikking, botsen en overbelasting van het lichaam;

  • g.

    gevaren ten gevolge van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het toestel, waaronder de toegankelijkheid bij defecten en noodsituaties;

  • h.

    gevaren ten gevolge van mogelijke interacties van het toestel en de passagiers met de omgeving waaronder omstanders;

  • i.

    gevaren ten gevolge van het binnenklimaat van omsloten ruimten, waaronder voldoende ventilatie en voldoende verlichting;

  • j.

    gevaren ten gevolge van gebrekkige onderhoudsmogelijkheden;

  • k.

    gevaren ten gevolge van het monteren, demonteren en hanteren van het toestel;

  • l.

    gevaren ten gevolge van brand;

  • m.

    gevaren ten gevolge van hinderlijke straling;

  • n.

    gevaren ten gevolge van blootstelling aan chemische stoffen;

  • o.

    gevaren ten gevolge van de blootstelling aan biologische verontreiniging.

3

Bij de vervaardiging van een attractie- of speeltoestel door de fabrikant in acht te nemen procedures

a. De fabrikant of importeur moet het nodige onderzoek verrichten en de nodige proeven uitvoeren met de onderdelen, accessoires, beveiligingen of het gehele attractie- of speeltoestel om vast te stellen of het toestel veilig kan worden gemonteerd en in gebruik genomen.

b. Een attractie- of speeltoestel moet worden geleverd met alle speciale uitrustingen en accessoires die essentieel zijn voor het voorkomen van gevaren bij montage, inclusief demontage en transport voor kermistoestellen, afstelling, onderhoud en gebruik, uitgezonderd de levering van eventueel benodigde bodemmaterialen bij speeltoestellen.

Bijlage

II

Behorende bij artikel 7 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. Minimum vereisten technisch constructiedossier

Het technisch constructiedossier dient in ieder geval te bestaan uit:

  • a.

    een overzichtsplan van het attractie- of speeltoestel, alsmede de tekeningen en schema’s van de bedieningsschakelingen voor zover van toepassing;

  • b.

    gedetailleerde en volledige tekeningen, vergezeld, in ieder geval bij attractietoestellen, van berekeningen, testresultaten, materiaalcertificaten, enz., aan de hand waarvan kan worden nagegaan of het toestel aan de veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voldoet;

  • c.

    gedetailleerde tekeningen en andere uitvoerige inlichtingen met betrekking tot de bij de fabricage van toestellen gebruikte onderdelen; deze hoeven alleen maar aanwezig te zijn, voor zover kennis daarvan noodzakelijk is voor het controleren van de overeenstemming met het bij of krachtens dit besluit bepaalde;

  • d.

    een lijst met:

    • gevaren die aan de toepassing van het attractie- of speeltoestel verbonden zijn;

    • de toegepaste normen en voorschriften;

    • de overige technische specificaties waarmee in het ontwerp rekening is gehouden;

  • e.

    een beschrijving van de preventieve voorzieningen met het oog op de aan het attractie- of speeltoestel verbonden gevaren;

  • f.

    ieder technisch verslag of ieder van een instantie of laboratorium verkregen certificaat;

  • g.

    ingeval het gaat om een het type kenmerkend monster: de interne bepalingen die worden toegepast bij de produktie van meerdere toestellen of voor de veiligheid regelmatig te vervangen essentiële onderdelen, ter handhaving van de overeenstemming met het het type kenmerkend monster;

  • h.

    een exemplaar van de in artikel 18 van dit besluit bedoelde gebruiksaanwijzing en andere door de importeur verstrekte informatie.

Bijlage

III

Behorende bij artikel 14 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen

Vervallen