Wet van 9 april 1998, houdende regels inzake een stelsel van varkensrechten en een heffing ter zake van het houden van varkens (Wet herstructurering varkenshouderij)

Wet herstructurering varkenshouderij

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is uitvoering te geven aan richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375), en dat het ook overigens zowel in het belang van het milieu en de ruimtelijke kwaliteit als in het belang van dierenwelzijn en diergezondheid, wenselijk is regels te stellen met het oog op een herstructurering van de varkenshouderij en daarbij een stelsel van varkensrechten en een heffing ter zake van het houden van varkens in te voeren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemeen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

  • b.

    landbouwgrond: grond waarop enige vorm van akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen intensieve veehouderij – , tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen – en bosbouw die aan de krachtens artikel 1, onderdeel p, van de Meststoffenwet gestelde regels voldoet, wordt uitgeoefend;

  • c.

    bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden, en in ieder geval dat geheel van productie-eenheden dat als één bedrijf is opgegeven op grond van de krachtens artikel 7 van de Meststoffenwet gestelde regels inzake de registratie van de productie van dierlijke meststoffen, dan wel het na deze opgave ontstane geheel van productie-eenheden als gevolg van splitsing of samenvoeging overeenkomstig de bij of krachtens hoofdstuk III, hoofdstuk V van de Meststoffenwet, of de Wet verplaatsing mestproductie gestelde regels;

  • d.

    Bureau Heffingen: Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te Assen;

  • e.

    varken: dier van de diersoort varken, uitgedrukt in varkenseenheden overeenkomstig de in bijlage A bij deze wet voor de dieren van de onderscheiden diercategorieën opgenomen normen;

  • f.

    fokzeug: varken behorend tot de diercategorie, bedoeld in onderdeel 1, onder a of b, of 5, van bijlage A bij deze wet;

  • g.

    jaar: kalenderjaar;

  • h.

    varkensrecht: gemiddeld aantal varkens dat gedurende een jaar op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten hoogste op een bedrijf mag worden gehouden, uitgezonderd het aantal varkens dat ingevolge artikel 32 mag worden gehouden;

  • i.

    fokzeugenrecht: deel van het varkensrecht dat overeenkomt met het gemiddelde aantal fokzeugen dat gedurende een jaar op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten hoogste op een bedrijf mag worden gehouden, uitgezonderd het aantal fokzeugen dat ingevolge artikel 32 mag worden gehouden;

  • j.

    overdracht: eigendomsovergang, het vestigen of overdragen van een zakelijk gebruiksrecht dan wel het tenietgaan van dat recht, of het totstandkomen of eindigen van een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst;

  • k.

    mestproductierecht: mestproductierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet;

  • l.

    niet-gebonden mestproductierecht: niet-gebonden mestproductierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ab, van de Meststoffenwet;

  • m.

    concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage B bij deze wet;

  • n.

    tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, daaronder niet begrepen de oppervlakte waarop zich de bedrijfsgebouwen en daarbij behorende voorzieningen bevinden, die tot het bedrijf behoort op grond van eigendom, een zakelijk gebruiksrecht of een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Pachtwet, en die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij dat bedrijf in gebruik is;

  • o.

    grondgebonden deel van het varkensrecht: deel van het varkensrecht overeenkomend met het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende varkensrecht, verminderd met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat. Ingeval het varkensrecht wordt bepaald op grond van artikel 7, wordt in de eerste volzin in plaats van «1996» gelezen: 1995;

  • p.

    grondgebonden deel van het fokzeugenrecht: deel van het fokzeugenrecht overeenkomend met het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende fokzeugenrecht, verminderd met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat. Ingeval het fokzeugenrecht wordt bepaald op grond van artikel 7, wordt in de eerste volzin in plaats van «1996» gelezen: 1995;

  • q.

    groen-labelstal: voor de huisvesting van varkens bestemde stal met een stalsysteem waarvoor een Groen Label als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Convenant Groen Label (Stcrt. 1993, 21) is afgegeven.

Artikel

2

Voor de toepassing van deze wet:

  • a.

    worden het niet-gebonden mestproductierecht en het grondgebonden mestproductierecht telkens in aanmerking genomen zoals deze, al naar gelang het geval, op het desbetreffende tijdstip dan wel met betrekking tot het desbetreffende jaar voor het desbetreffende bedrijf door het Bureau Heffingen zijn geregistreerd;

  • b.

    wordt het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen telkens vermenigvuldigd met 10/7, behalve het niet-gebonden mestproductierecht dat geldt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel G, van de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet (Stb. 360).

Artikel

3

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt geen rekening gehouden met handelingen waarvan, op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad of op grond van andere bepaalde feiten of omstandigheden, moet worden aangenomen dat zij achterwege zouden zijn gebleven, indien daarmee niet de toepassing van deze wet voor het vervolg geheel of ten dele onmogelijk zou worden gemaakt.

Hoofdstuk

II

Omvang van het varkensrecht en het fokzeugenrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet

Artikel

4

De omvang van het varkensrecht en de omvang van het fokzeugenrecht van een bedrijf op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 worden bepaald overeenkomstig dit hoofdstuk.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Indien registratie heeft plaatsgevonden van een na 9 juli 1997 en vóór inwerkingtreding van deze wet gedane kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, wordt het overeenkomstig artikel 6, 7, 8 of 11 bepaalde varkensrecht voor het bedrijf waarvan het niet-gebonden mestproductierecht afkomstig is verkleind tot ten minste nihil, met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door de kilogrammen fosfaat waarmee het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen van het bedrijf is verkleind te delen door 7,4 kilogram fosfaat. De verkleining komt ten laste van het fokzeugenrecht voor zover het aantal varkenseenheden waarmee de verkleining overeenkomt groter is dan het verschil tussen het varkensrecht en het fokzeugenrecht.

Artikel

13

Het overeenkomstig dit hoofdstuk bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, is niet groter dan het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door 90% van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, zoals dat gold op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15, te vermeerderen met 125 kilogram fosfaat per hectare van de op de dag voorafgaand aan dat tijdstip tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, en deze som te delen door 7,4 kilogram fosfaat.

Artikel

14

Met betrekking tot een bedrijf geldt in plaats van het varkensrecht of het fokzeugenrecht dat is bepaald overeenkomstig dit hoofdstuk een lager varkensrecht of fokzeugenrecht, indien de belanghebbende daarvan overeenkomstig artikel 7, derde lid, een melding doet.

Hoofdstuk

III

Uitbreidingsverbod voor varkens en fokzeugen en bepalingen inzake de overgang van het varkens- en fokzeugenrecht

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Hoofdstuk

IV

Overige bepalingen inzake de varkens- en fokzeugenrechten

Artikel

24

Artikel

25

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor bepaalde groepen van gevallen waarbij de bepaling van de hoogte van het varkensrecht of fokzeugenrecht overeenkomstig hoofdstuk II en artikel 24 leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, regels worden gesteld omtrent een van hoofdstuk II en artikel 24 afwijkende bepaling van de hoogte van deze rechten. Bij deze regels kunnen nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld, waaronder een verplichte doorhaling van gegevens als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Meststoffenwet.

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel

29

Artikel

30

De belanghebbende, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel j, kan met gebruikmaking van een daartoe door Onze Minister vastgesteld formulier, dat overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door hem is ondertekend, een kennisgeving van het vervallen, onderscheidenlijk gedeeltelijk vervallen, van het varkensrecht van zijn bedrijf bij het Bureau Heffingen doen. Na registratie van de kennisgeving door het Bureau Heffingen is het varkensrecht nihil, onderscheidenlijk vindt een verkleining van het varkensrecht en het fokzeugenrecht plaats met het desbetreffende aantal varkenseenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft.

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel

34

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel

35

Hoofdstuk

V

Structuurschema voor de varkenshouderij en wijziging van andere wetten

Artikel

36

Er is een structuurschema dat inzicht geeft in de ruimtelijke aspecten van het rijksbeleid inzake de varkenshouderij, rekening houdend met in ieder geval de belangen van diergezondheid, natuur, water en landschap. Het structuurschema is een plan als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Artikel

37

Wijzigt de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Artikel

38

Wijzigt de Meststoffenwet.

Artikel

39

Wijzigt de Wet op de economische delicten.

HOOFDSTUK

VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

43a

Deze wet vervalt met ingang van 1 januari 2005.

Artikel

44

Deze wet wordt aangehaald als: Wet herstructurering varkenshouderij.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, J. J. van Aartsen
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

Bijlage

A

behorende bij artikel 1 van de Wet herstructurering varkenshouderij

1. Fokzeugen (ten minste eenmaal gedekt of geïnsemineerd; guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn):

a. waarvan de biggen aan een ander bedrijf worden geleverd ca. 6 weken na hun geboorte (ook fokzeugen die nog geen biggen hebben)

1,97

b. waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg (ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)

2,74

2. Opfokzeugen (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij)

a. van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder, ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)

0,96

b. van ca. 7 maanden tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)

1,59

c. van ca. 25 kg tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)

1,11

3. Opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)

1,09

4. Dekberen, van ca. 7 maanden en ouder (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden; beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)

1,86

5. Biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, tot ca. 25 kg (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd, die worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)

0,36

Mesterij

6. Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor fokkerij, maar worden afgemest)

1,59

7. Vleesvarkens (varkens die doorgaans worden gemest vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg; ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)

1

Bijlage

B

behorende bij artikel 1 van de Wet herstructurering varkenshouderij

Raadpleeg voor de kaart Stb. 1998/236.

Concentratiegebied Oost omvat, gerekend naar de situatie op 1 januari 1997, het grondgebied van de navolgende gemeenten:

Aalten

Almelo

Ambt-Delden

Amerongen

Amersfoort

Angerlo

Apeldoorn

Baarn

Barneveld

Bathmen

Bergh

De Bilt

Borculo

Borne

Brummen

Bunschoten

Dalfsen1Tot het grondgebied van de gemeente Dalfsen wordt uitsluitend gerekend het deel van Lemelerveld dat vóór 1 januari 1997 werd gerekend tot de gemeenten Ommen en Raalte.

Denekamp

Deventer

Didam

Diepenheim

Diepenveen

Dinxperlo

Doesburg

Doetinchem

Doorn

Driebergen/Rijsenburg

Duiven

Ede

Eemnes

Eibergen

Elburg

Enschede

Epe

Ermelo

Gendringen

Goor

Gorssel

Groenlo

Haaksbergen

Den Ham

Harderwijk

Hattem

Heerde

Hellendoorn

Hengelo Gld.

Hengelo Ov.

Hoevelaken

Holten

Hummelo en Keppel

Leersum

Leusden

Lichtenvoorde

Lochem

Losser

Maarn

Markelo

Millingen a/d Rijn

Neede

Nunspeet

Nijkerk

Oldenbroek

Oldenzaal

Olst

Ommen

Ootmarsum

Putten

Raalte

Renswoude

Rhenen

Ruurlo

Rijnwaarden

Rijssen

Scherpenzeel

Soest

Stad-Delden

Steenderen

Tubbergen

Ubbergen

Veenendaal

Voorts

Vorden

Vriezenveen

Warnsveld

Weerselo

Wehl

Westervoort

Wierden

Winterswijk

Wisch

Woudenberg

Wijhe

Zeist

Zelhem

Zevenaar

Zutphen

Concentratiegebied Zuid omvat, gerekend naar de situatie op 1 januari 1997, het grondgebied van de navolgende gemeenten:

Alphen-Chaam

Ambt Montfort

Arcen en Velden

Asten

Baarle Nassau

Beesel

Belfeld

Bergen (L.)

Bergeijk

Bernheze

Best

Bladel

Boekel

Boxmeer

Boxtel

Breda1Tot het grondgebied van de gemeente Breda wordt niet gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeenten Prinsenbeek en Teteringen.

Broekhuizen

Budel

Cuijk

Deurne

Dongen2Tot het grondgebied van de gemeente Dongen wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeente Dongen.

Echt

Eersel

Eindhoven

Geldrop

Gemert-Bakel

Gennep

Gilze en Rijen

Goirle

Grave

Grubbenvorst

Haaren

Haelen

Heel en Panheel

Heeze-Leende

Helden

Helmond

s-Hertogenbosch

Heusden3Tot het grondgebied van de gemeente Heusden wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeente Drunen.

Heythuysen

Hilvarenbeek

Horst

Hunsel

Kessel

Laarbeek

Landerd

Lith

Loon op Zand

Maasbracht

Maasbree

Maasdonk

Meerlo-Wanssum

Meyel

Mierlo

Mill en St. Hubert

Mook en Middelaar

Nederweert

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Oirschot

Oisterwijk

Oss

Ravenstein

Reusel-De Mierden

Roerdalen

Roermond

Roggel en Neer

Rucphen4Tot het grondgebied van de gemeente Rucphen wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van deze gemeente, zoals dat werd begrensd vóór 1 januari 1997.

Schijndel

Sevenum

Sint Anthonis

St. Michielsgestel

St. Oedenrode

Someren

Son en Breughel

Stramproy

Swalmen

Tegelen

Thorn

Tilburg

Uden

Valkenswaard

Veghel

Veldhoven

Venlo

Venray

Vierlingsbeek

Vught

Waalre

Weert

Zundert

Bijlage

behorende bij artikel 91b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Wijzigt de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.