De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Bij de vastlegging van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico’s van zware ongevallen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het besluit, wordt een beschrijving gegeven van:
a.
in hoofdlijnen de aard en de omvang van de risico’s van zware ongevallen;
b.
de beginselen die ten grondslag liggen aan de inrichting van het veiligheidsbeheerssysteem, zodanig dat inzicht wordt geboden in de samenhang tussen het beleid en het veiligheidsbeheerssysteem;
c.
de criteria die worden toegepast bij de vaststelling van de risico’s van zware ongevallen;
d.
de beginselen die ten grondslag liggen aan de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming van zware ongevallen, zodanig dat inzicht wordt geboden in de samenhang tussen de getroffen maatregelen en de risico’s van zware ongevallen.
Artikel
3
1
De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen als bedoeld in bijlage II, onder c, bij het besluit hebben betrekking op:
a.
het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;
b.
de criteria voor het bepalen van de methode voor het onder a bedoelde onderzoek;
c.
de methode voor de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen.
2
De in het eerste lid, onder b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in dat lid, onder a, bedoelde fasen.
3
De methode bedoeld in het eerste lid, onder c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.
Artikel
4
Voor de beschrijving van de in de inrichting voorkomende stoffen bedoeld in bijlage III, eerste lid, onder j, bij het besluit, kan worden volstaan met een opgave per stof van de chemische naam en het CAS-nummer, mits daaruit de fysisch-chemische eigenschappen en de gevaarseigenschappen van de betrokken stof kenbaar zijn.
Artikel
5
1
De beschrijving van de scenario’s bedoeld in bijlage III, eerste lid, onder k, bij het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een in het veiligheidsrapport beschreven methode.
2
Bij de beschrijving van de in het eerste lid bedoelde scenario’s wordt ten minste beschouwd welk van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.
3
Van elk scenario dient aangegeven te worden wat de kwalitatieve waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet. Voorts wordt ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van de risico’s en rekening houdend met de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in:
a.
de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt;
b.
de ernst van de gevolgen die het ongeval in dat geval zal hebben;
c.
welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau;
d.
een indicatie van de kosten die verbonden zouden zijn aan het treffen van maatregelen als bedoeld onder c.
4
De scenario’s dienen zodanig gekozen te worden dat hieruit blijkt dat met het complete stelsel van aanwezige technische en organisatorische voorzieningen op adequate wijze de risico’s van zware ongevallen kunnen worden beheerst.
de berekeningen, bedoeld onder a, uitgevoerd met gebruikmaking van modellen en parameterwaarden die naar het oordeel van het bevoegd gezag voor deze berekeningen geschikt zijn;
de berekeningen, bedoeld onder a, uitgevoerd voor de onderdelen van de inrichting, die zijn geselecteerd overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage A.
2
Het bevoegd gezag kan, indien de aard en de hoeveelheid van de in de inrichting aanwezige stoffen daartoe aanleiding geeft, verlangen dat in de risico-analyse tevens door hem aangegeven scenario’s voor mogelijke zware ongevallen worden opgenomen.
Artikel
7
De risico-analyse wordt in het veiligheidsrapport weergegeven op de wijze, omschreven in de bij deze regeling behorende bijlage B.
een schatting van de kans dat belangrijke ongewenste effecten voor het milieu ten gevolge van een zwaar ongeval zich voordoen in het oppervlaktewater alsmede een schatting van de omvang van die effecten;
b.
een opsomming van de maatregelen die zijn genomen om de risico’s voor het milieu van zware ongevallen te beperken.
Artikel
9
1
Het bevoegd gezag kan op verzoek van degene die een inrichting drijft, als bedoeld in artikel 8 van het besluit, besluiten dat het veiligheidsrapport geen betrekking behoeft te hebben op een in de inrichting of een onderdeel daarvan aanwezige gevaarlijke stof, indien hij ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de betrokken stof:
a.
in een vaste vorm aanwezig is zodat zowel in normale als in redelijkerwijs voorzienbare bijzondere omstandigheden geen materie of energie kan vrijkomen die een gevaar van een zwaar ongeval kan opleveren,
b.
zodanig is verpakt of omhuld en in een zodanige hoeveelheid aanwezig is dat het vrijkomen van de grootst mogelijke hoeveelheid, onder welke omstandigheid dan ook, geen gevaar van een zwaar ongeval kan opleveren,
c.
in een zodanige hoeveelheid en op een zodanige afstand van andere gevaarlijke stoffen, die zich binnen of buiten de inrichting bevinden, aanwezig is, dat deze noch op zichzelf een gevaar van een zwaar ongeval kan opleveren, noch een zwaar ongeval kan veroorzaken waarbij andere gevaarlijke stoffen zijn betrokken, of
d.
is ingedeeld in een of meer categorieën, genoemd in bijlage I, deel 2, bij het besluit, doch geen gevaar van een zwaar ongeval kan opleveren.
2
Indien het bevoegd gezag met het verzoek instemt, wordt in het veiligheidsrapport naar zijn besluit verwezen.
Artikel
10
1
Een verzoek als bedoeld in artikel 9 wordt ingediend ten minste zestien weken voordat een veiligheidsrapport krachtens artikel 14 of artikel 28 van het besluit moet worden ingediend.
Een veiligheidsrapport als bedoeld in het eerste lid wordt niet behandeld voordat op het verzoek is beslist.
Artikel
11
1
Een verzoek als bedoeld in artikel 9 bevat de volgende gegevens:
a.
de naam of de handelsnaam van degene die de inrichting drijft en zijn adres;
b.
het adres van de inrichting;
c.
de naam en de functie van de met de feitelijke leiding van de inrichting belaste persoon, indien deze een ander is dan degene die de inrichting drijft;
d.
een algemene beschrijving van de activiteiten die in de inrichting worden uitgeoefend en specifieke gegevens over het onderdeel of de installatie van de inrichting waarvoor het verzoek wordt gedaan;
e.
een gedetailleerde beschrijving van de onmiddellijke omgeving van de inrichting, voor zover die nodig is voor het nemen van de beslissing op het verzoek;
f.
een beschrijving van de gevaarlijke stof of de gevaarlijke stoffen waarvoor het verzoek wordt gedaan:
1º
de aanduiding van de betrokken stof of stoffen: chemische naam, CAS-nummer, naam overeenkomstig de IUPAC-nomenclatuur en indeling;
2º
de maximale hoeveelheid waarvoor krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer vergunning is verleend dan wel, indien de vergunning hierin niet voorziet, de hoeveelheid behorend bij de vergunde maximale capaciteit van de inrichting;
3º
de fysische, chemische, toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen;
4º
het fysisch en chemisch gedrag onder normale gebruiksomstandigheden en bij een voorzienbaar ongeval;
g.
gegevens waarmee de aanvrager aantoont dat aan ten minste een van de voorwaarden bedoeld in artikel 9, eerste lid, is voldaan;
h.
een aanduiding van de gegevens die niet in het veiligheidsrapport zullen worden opgenomen.
2
De gegevens bedoeld in het eerste lid behoeven niet te worden verstrekt voor zover deze zijn opgenomen in een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10, tweede lid, of in een kennisgeving als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het besluit.
Artikel
12
1
Het bevoegd gezag vermeldt in zijn besluit op een verzoek als bedoeld in artikel 9:
a.
de stoffen waarop het besluit betrekking heeft;
b.
in welk onderdeel van de inrichting de betrokken stoffen zich bevinden;
c.
een aanduiding van de gegevens die niet behoeven te worden opgenomen in het veiligheidsrapport.
2
Aan een besluit als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel
13
1
De lijst van de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het besluit wordt ten minste eenmaal per maand bijgewerkt.
2
De in het eerste lid genoemde lijst vermeldt per gevaarlijke stof ten minste de chemische stofnaam of de handelsnaam.
Artikel
14
1
Degene die een inrichting drijft, draagt er zorg voor dat hulpverleningsdiensten van de overheid voor elke installatie direct toegang hebben tot ten minste de volgende actuele gegevens van de binnen de installatie aanwezige gevaarlijke stof of gevaarlijke stoffen:
a.
de chemische stofnaam of handelsnaam;
b.
de maximaal aanwezige hoeveelheid;
c.
het CAS-nummer;
d.
het VN-nummer;
e.
het GI-nummer.
2
Indien de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder c, d en e, niet bestaan, zijn onverminderd het eerste lid, onder a en b, ten minste actuele gegevens beschikbaar over:
a.
het gevaar voor een explosie;
b.
het gevaar voor brand;
c.
het gevaar voor een toxische wolk.
3
De gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn binnen de inrichting direct toegankelijk.
Artikel
15
1
Degene die een inrichting drijft, verstrekt zo spoedig mogelijk na een zwaar ongeval aan de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, gegevens betreffende:
a.
datum, tijd, plaats en de omstandigheden van het ongeval;
b.
de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen, alsmede de hoeveelheid daarvan;
c.
de gevolgen van het ongeval voor de werknemers, die zich op korte dan wel langere termijn kunnen voordoen;
d.
het aantal werknemers dat als gevolg van blootstelling aan een gevaarlijke stof is overleden, dan wel zodanig gewond is dat dit heeft geleid tot een opname in het ziekenhuis voor ten minste 24 uur;
e.
de ter bescherming van de werknemers voorgenomen en getroffen maatregelen en noodmaatregelen;
f.
de ter bescherming van de werknemers voorgenomen en getroffen maatregelen om herhaling van het ongeval te voorkomen;
g.
het bedrag van de materiële schade binnen de inrichting.
2
Indien uit nader onderzoek gegevens naar voren komen die afwijken van de ingevolge het eerste lid verstrekte gegevens, en die wijziging kunnen brengen in de getrokken conclusies, worden die gegevens aanvullend verstrekt.
3
De door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 ziet erop toe dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder e en f, daadwerkelijk worden getroffen. De ambtenaar draagt tevens zorg voor analyse van de technische, organisatorische en beheersaspecten van het zware ongeval, verzamelt de daartoe benodigde gegevens en stelt zo nodig een eis als bedoeld in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
4
Voorzover degene die de inrichting drijft de in dit artikel bedoelde gegevens reeds heeft verstrekt ter voldoening aan zijn verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer of de Wet rampen en zware ongevallen, is daarmee voldaan aan de ingevolge dit artikel op hem rustende verplichting. In dat geval zendt het bestuursorgaan dat de betreffende gegevens heeft ontvangen, een afschrift daarvan aan de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
de uitkomst van het product, bedoeld in onderdeel II, onder 2, onder f.
II
Voorschriften
1
De risico-analyse wordt uitgevoerd voor:
a.
de onderdelen van de inrichting, waarvan de waarde van het selectiegetal in enig punt als bedoeld onder 2, onder d, groter is dan 1 en tevens groter is dan de helft van de hoogste waarde van alle voor dat punt vastgestelde waarden;
b.
de onderdelen van de inrichting waarvan de waarde van het selectiegetal in een punt als bedoeld onder 2, onder e, groter is dan 1.
wordt de inrichting gesplitst in onderdelen die bij een ongeval in zeer korte tijd in technisch-functionele zin van elkaar kunnen worden geïsoleerd;
b.
behoeft een stof die voorkomt in een mengsel van stoffen in een concentratie van minder dan 5 gewichtsprocenten bij vloeistoffen en vaste stoffen en minder dan 5 volumeprocenten bij gassen, niet in beschouwing te worden genomen indien die stof niet bepalend is voor de gevaarseigenschappen van dat mengsel;
c.
worden voor elke stof die in beschouwing moet worden genomen en die aanwezig is in enig onderdeel van de inrichting, als bedoeld onder a, de volgende omstandigheidsfactoren gehanteerd:
1º
indien de stof wordt opgeslagen, is de omstandigheidsfactor 0,1;
2º
indien een in het desbetreffende onderdeel aanwezige installatie is omhuld, is de omstandigheidsfactor 0,1; deze factor geldt ook indien de installatie is gelegen binnen een omwalling of een tankput, tenzij de procestemperatuur hoger ligt dan het atmosferisch kookpunt; in het laatstbedoelde geval is de omstandigheidsfactor 1;
3º
indien een stof bij procestemperaturen lager dan het atmosferisch kookpunt in de vloeibare fase verkeert, is de omstandigheidsfactor voor het dampgenererend vermogen bij de opslagtemperatuur van de stof gelijk aan de relatieve partiële dampspanning;
4º
de omstandigheidsfactor voor een vloeistof met een verzadigingsdruk van 3 bar en hoger bij een temperatuur van 20 °C is 10; bij een verzadigingsdruk tussen 1 en 3 bar loopt de omstandigheidsfactor lineair op van 1 naar 10;
d.
wordt voor elk onderdeel van de inrichting op ten minste 8 punten op de grens van de inrichting het selectiegetal vastgesteld, met dien verstande dat elk punt ten opzichte van het eerstvolgende punt op de terreingrens niet meer dan 50 meter is verwijderd; indien de inrichting grenst aan oppervlaktewater wordt het selectiegetal vastgesteld op punten die gelegen zijn op de oever die zich ten opzichte van die inrichting aan de overzijde van dat water bevindt;
e.
wordt voor elk onderdeel van de inrichting eveneens het selectiegetal vastgesteld op het, ten opzichte van dat onderdeel, meest nabijgelegen punt van een gebied met woonbebouwing dan wel van een gebied dat voor woonbebouwing is bestemd;
f.
wordt het selectiegetal op de volgende wijze vastgesteld: het berekende aanwijzingsgetal voor elk onderdeel van de inrichting wordt met x2 vermenigvuldigd voor een toxische stof en met x3 voor een brandbare of ontplofbare stof; hierbij is: x = 100/A; A is gelijk aan de afstand in meters van het onderdeel van de inrichting, waarop het aanwijzingsgetal betrekking heeft, tot aan een punt, als bedoeld onder d en e; indien de waarde van x groter is dan 1, is x gelijk aan 1.
Bijlage
B
bij artikel 7 van de Regeling risico's zware ongevallen 1999
De risico-analyse dient met verstrekking van de hierna genoemde gegevens in het veiligheidsrapport te worden weergegeven.
I
Basisgegevens
a
een aanduiding van de onderdelen van de inrichting waarop de berekening van de resultaten, bedoeld in bijlage III, tweede lid, bij het besluit, betrekking heeft; voorts dient de wijze waarop de selectie van de onderdelen van de inrichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d, tot stand is gekomen, op verzoek van het bevoegd gezag te worden toegelicht;
b
1°. een aanduiding van de voor de berekening gebruikte computerprogramma’s;
2°. indien het bevoegd gezag van oordeel is dat dit noodzakelijk is voor de beoordeling van de juistheid van de berekening van de resultaten van de risico-analyse, bedoeld in bijlage III, tweede lid, bij het besluit, dient de werking van de programma’s op verzoek van het bevoegd gezag te worden toegelicht;
c
een aanduiding van alle van belang zijnde, mogelijke ontstekingsbronnen buiten de inrichting, indien de brandbaarheid van een in de inrichting aanwezige stof in een onderdeel van de inrichting de aanleiding is geweest voor de selectie van dat onderdeel overeenkomstig bijlage A;
d
een beschrijving van de bevolkingsdichtheid rond de inrichting, onder opgave van de wijze waarop deze beschrijving tot stand is gekomen;
e
een beschrijving van de weersomstandigheden ter plaatse, waaronder ten minste die van de windsnelheid, de windrichting en de Pasquilklasse.
II
Gegevens over de berekening
a
een overzicht van de uitgevoerde berekeningen, onder meer bevattende:
1º
een schatting van de kans dat een zwaar ongeval zich binnen de inrichting voordoet, en een schatting van de omvang van de gevolgen van dat ongeval buiten de inrichting, uitgedrukt in het aantal dodelijk getroffenen;
een beschrijving van het gedrag van de bij een zwaar ongeval vrijkomende stoffen; deze dient ten minste te bevatten:
de hoeveelheden vrijkomende stoffen,
de snelheid waarmee zij vrijkomen, en
de tijd gedurende welke de stoffen vrijkomen;
b
. indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de verstrekte gegevens onvoldoende zijn om de juistheid van de resultaten, bedoeld in bijlage III, tweede lid, bij het besluit te beoordelen, dient op verzoek van het bevoegd gezag het rapport bovendien te worden aangevuld met de volgende gegevens:
1º
de verspreiding van de desbetreffende stoffen in de omgeving als functie van tijd en plaats;
2º
de wijze waarop door de verspreiding van de stoffen personen dodelijk getroffen kunnen worden;
3º
de tussenresultaten van de berekeningen, bedoeld onder a, 1° en 2°; deze resultaten dienen voor de dag- en nachtsituatie afzonderlijk te worden weergegeven.
III
Modellen
a
een aanduiding van de fysische modellen die zijn gebruikt voor de berekening van de resultaten, bedoeld in bijlage III, tweede lid, bij het besluit; deze modellen dienen, indien van toepassing, in elk geval betrekking te hebben op:
de uitstroming van een stof uit een installatieonderdeel,
de verdampingssnelheid van die stof,
de verspreiding van de stof in de omgeving,
de warmtestraling bij brand,
de drukeffecten van explosies, en
de warmtestraling van een vuurbal bij een fysische explosie van het type ’BLEVE’;
b
een aanduiding van de schademodellen die zijn gebruikt voor de berekening van de resultaten, bedoeld in bijlage III, tweede lid, bij het besluit; deze modellen dienen, voor zover van toepassing, betrekking te hebben op:
schade ten gevolge van een toxische gaswolk,
schade ten gevolge van een explosie, en
schade ten gevolge van warmtestraling.
Een aanduiding als bedoeld onder a en b, kan bestaan uit verwijzingen naar literatuur waarin de modellen zijn beschreven.
IV
Parameters en invoergegevens
a
een aanduiding van de parameterwaarden die in de berekeningen met behulp van de modellen, bedoeld in onderdeel III, zijn gebruikt; deze aanduiding kan bestaan uit verwijzingen naar literatuur waarin deze parameterwaarden zijn beschreven;
b
een aanduiding van de invoergegevens die voor de berekeningen zijn gebruikt;
c
indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de verstrekte gegevens onvoldoende zijn om de juistheid van de berekening van de resultaten, bedoeld in bijlage III, tweede lid, bij het besluit, te beoordelen, dient op verzoek van het bevoegd gezag in het rapport de keuze van de gebruikte parameterwaarden en invoergegevens te worden gemotiveerd.
V
Kansen
a
een aanduiding van de kans dat een zwaar ongeval optreedt;
b
een aanduiding van de kans dat het ongeval tot een fysisch effect leidt;
c
een aanduiding van de kans dat het fysische effect leidt tot acute sterfte van de mens;
d
een beschrijving van de wijze waarop de kansen, bedoeld onder a, b en c, zijn bepaald;
deze beschrijving dient te bestaan uit:
verwijzingen naar literatuur en databestanden;
elke andere methode die is gebruikt voor de vaststelling van de kansen; indien daarbij rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van de installatie en de inrichting, dienen deze te worden aangegeven.