Wet van 16 juli 2001, houdende tijdelijke regels inzake het raadgevend correctief referendum (Tijdelijke referendumwet)

Tijdelijke referendumwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in functie en perspectief van wijziging van de Grondwet tot invoering van het correctief referendum tijdelijke bepalingen vast te stellen inzake het raadgevend correctief referendum,

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Paragraaf

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b.

    referendum: raadgevend correctief referendum.

Paragraaf

2

Het raadgevend correctief referendum

Artikel

2

In de in deze wet omschreven gevallen wordt een nationaal referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste veertigduizend kiesgerechtigden ten minste zeshonderdduizend kiesgerechtigden daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar hebben gemaakt.

Artikel

3

In de in deze wet omschreven gevallen wordt een provinciaal referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste 1/3 procent van de kiesgerechtigden in de betrokken provincie ten minste vijf procent van de kiesgerechtigden in die provincie daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar heeft gemaakt.

Artikel

4

Artikel

5

De uitslag van een referendum geldt als een raadgevende uitspraak tot afwijzing, indien een meerderheid zich in afwijzende zin uitspreekt en deze meerderheid ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen.

Hoofdstuk

2

Voorwerp van het referendum

Artikel

6

Een nationaal referendum kan worden gehouden over:

  • a.

    wetten;

  • b.

    stilzwijgende goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.

Artikel

7

Geen referendum kan worden gehouden over:

  • a.

    wetten inzake het koningschap;

  • b.

    wetten inzake het koninklijk huis;

  • c.

    wetten inzake de begroting, bedoeld in artikel 105, eerste lid, van de Grondwet;

  • d.

    wetten tot verandering in de Grondwet en wetten houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel hiertoe in overweging te nemen;

  • e.

    wetten die uitsluitend strekken tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

  • f.

    rijkswetten, behoudens rijkswetten tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden;

  • g.

    wetten als bedoeld in de artikelen 15 en 16, tweede en derde lid, die uitsluitend strekken tot intrekking of tot regeling van de inwerkingtreding van een wet naar aanleiding van een daarover gehouden referendum;

  • h.

    wetten als bedoeld in de artikelen 16, derde lid, en 20, tweede lid, die uitsluitend strekken tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging van een verdrag naar aanleiding van een over de goedkeuring van dat verdrag gehouden referendum;

  • i.

    wetten als bedoeld in artikel 19, tweede lid, die uitsluitend strekken tot intrekking van de aan een verdrag verleende goedkeuring naar aanleiding van een daarover gehouden referendum.

Artikel

8

Hoofdstuk

3

Mededeling en inwerkingtreding van voor een referendum vatbare wetten, stilzwijgende goedkeuring van verdragen en besluiten

Paragraaf

1

Wetten

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Indien een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over een wet onherroepelijk is toegelaten, vervalt hetgeen in die wet omtrent de inwerkingtreding is geregeld van rechtswege.

Artikel

14

Indien onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden of dat een referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt de inwerkingtreding bij koninklijk besluit opnieuw geregeld.

Artikel

15

Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk een voorstel van wet ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet.

Artikel

16

Artikel

17

Paragraaf

2

Stilzwijgende goedkeuring van verdragen

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Bepalingen in de volgende hoofdstukken van deze wet die betrekking hebben op een referendum over een wet, zijn tevens van toepassing op een referendum over de stilzwijgende goedkeuring van een verdrag.

Paragraaf

3

Besluiten van provinciale staten en de gemeenteraad, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Paragraaf

4

Andere besluiten van provinciale staten en de gemeenteraad

Artikel

27

Artikel

28

Hoofdstuk

4

De kiesgerechtigdheid

Paragraaf

1

Vereisten voor kiesgerechtigdheid

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Paragraaf

2

Registratie van kiesgerechtigdheid

Artikel

33

De registratie van de kiesgerechtigdheid van de ingezetenen van de gemeente in de gemeentelijke administratie voor de verkiezingen van de Tweede Kamer, provinciale staten en de gemeenteraad geldt tevens als registratie van de kiesgerechtigdheid voor onderscheidenlijk nationale, provinciale en gemeentelijke referenda.

Artikel

34

Hoofdstuk

5

Kieskringen, stemdistricten en stembureaus

Artikel

36

Voor het houden van nationale referenda wordt Nederland verdeeld in kieskringen, die samenvallen met de provincies.

Artikel

37

De gemeente kan door burgemeester en wethouders in stemdistricten worden verdeeld. Heeft deze verdeling niet plaats, dan vormt de gemeente één stemdistrict.

Artikel

38

Artikel

39

Voor het houden van nationale en provinciale referenda is er in elke gemeente een plaatselijk stembureau. Het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad treedt als zodanig op.

Artikel

40

De hoofdstembureaus voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer in de gemeenten waar het provinciaal bestuur is gevestigd, treden op als hoofdstembureaus voor het houden van nationale referenda.

Artikel

41

Artikel

42

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden omtrent inrichting, samenstelling en werkwijze van het centraal stembureau, het hoofdstembureau en het plaatselijk stembureau.

Hoofdstuk

6

Het inleidend verzoek tot het houden van een referendum

Paragraaf

1

De indiening van verzoeken tot het houden van een referendum

Artikel

43

Het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verzoeken tot het houden van een referendum.

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

De door de burgemeester aangewezen ambtenaar of andere persoon tekent in tegenwoordigheid van de verzoeker op het formulier de datum aan waarop het verzoek is ingediend.

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de indiening van verzoeken, de eisen waaraan een verzoek moet voldoen en de controle daarvan.

Artikel

51

Paragraaf

2

De telling en de controle van de ingediende verzoeken door het plaatselijk stembureau

Artikel

52

Onmiddellijk nadat de termijn van drie weken, bedoeld in artikel 44, is verstreken, worden de formulieren met de ingediende verzoeken overgebracht naar de voorzitter van het plaatselijk stembureau, of, indien het een gemeentelijk referendum betreft, van het centraal stembureau.

Artikel

53

Artikel

54

Indien de voorzitter besluit een verzoek ongeldig te verklaren, wordt dit met opgave van redenen op het formulier aangetekend. Een kopie van het formulier wordt aan de verzoeker gezonden.

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

Het proces-verbaal wordt, indien het een nationaal referendum betreft, onverwijld naar de voorzitter van het hoofdstembureau, of, indien het een provinciaal referendum betreft, de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel

59

Bij een gemeentelijk referendum worden de in deze paragraaf aan de voorzitter van het plaatselijk stembureau opgedragen werkzaamheden verricht door de voorzitter van het centraal stembureau.

Artikel

60

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van de voorzitter van het plaatselijk stembureau inzake de telling en de controle van de verzoeken tot het houden van een referendum.

Paragraaf

3

De taak van het hoofdstembureau bij de vaststelling van het aantal ingediende verzoeken

Artikel

61

Deze paragraaf is alleen van toepassing bij een nationaal referendum.

Artikel

62

De voorzitter van het hoofdstembureau stelt uiterlijk op de dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus voor de provincie de totalen van de in artikel 53 bedoelde aantallen geldige en ongeldige verzoeken vast.

Artikel

63

Artikel

64

Het proces-verbaal van het hoofdstembureau wordt, vergezeld van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, onverwijld naar de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel

65

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van de voorzitter van het hoofdstembureau inzake de telling en de controle van de verzoeken tot het houden van een referendum.

Paragraaf

4

De beoordeling van het inleidend verzoek

Artikel

66

De voorzitter van het centraal stembureau beoordeelt het inleidend verzoek bij een nationaal referendum uiterlijk op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de hoofdstembureaus, bij een provinciaal referendum uiterlijk op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus en bij een gemeentelijk referendum uiterlijk op de tweede dag na afloop van de termijn van drie weken, bedoeld in artikel 44, na beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk.

Artikel

67

Artikel

68

De voorzitter van het centraal stembureau stelt vast:

  • a.

    het totale aantal geldige verzoeken,

  • b.

    het totale aantal ongeldige verzoeken.

Artikel

69

Bij een gemeentelijk referendum blijven de artikelen 67 en 68 buiten toepassing en beslist de voorzitter van het centraal stembureau de geschillen die ten aanzien van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige verzoeken op grond van artikel 53 rijzen.

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

Hoofdstuk

7

Het definitieve verzoek tot het houden van een referendum

Paragraaf

1

Het afleggen van verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek

Artikel

74

Het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek.

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

De door de burgemeester aangewezen ambtenaar of andere persoon tekent in tegenwoordigheid van de kiesgerechtigde op het formulier de datum aan waarop de ondersteuningsverklaring is afgelegd.

Artikel

79

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake het afleggen van ondersteuningsverklaringen, de eisen waaraan een ondersteuningsverklaring moet voldoen en de controle daarvan.

Artikel

83

Paragraaf

2

De telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen door het plaatselijk stembureau

Artikel

84

Onmiddellijk nadat de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 75, is verstreken, worden de formulieren met de afgelegde ondersteuningsverklaringen overgebracht naar het plaatselijk stembureau, of, indien het een gemeentelijk referendum betreft, naar het centraal stembureau.

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

Artikel

89

Artikel

90

Artikel

91

Het proces-verbaal wordt, indien het een nationaal referendum betreft, onverwijld naar de voorzitter van het hoofdstembureau, of, indien het een provinciaal referendum betreft, de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel

92

Bij een gemeentelijk referendum worden de in deze paragraaf aan het plaatselijk stembureau opgedragen werkzaamheden verricht door het centraal stembureau.

Artikel

93

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het plaatselijk stembureau inzake de telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen.

Paragraaf

3

De taak van het hoofdstembureau bij de vaststelling van het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen

Artikel

94

Deze paragraaf is alleen van toepassing bij een nationaal referendum.

Artikel

95

Artikel

96

Artikel

97

Artikel

98

Het proces-verbaal van het hoofdstembureau wordt, vergezeld van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, onverwijld naar de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel

99

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen.

Paragraaf

4

De beoordeling van het definitieve verzoek

Artikel

100

Artikel

101

Artikel

102

Artikel

103

Artikel

104

Bij een gemeentelijk referendum blijven de artikelen 102 en 103 buiten toepassing en beslist het centraal stembureau de geschillen die ten aanzien van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen op grond van artikel 86 rijzen.

Artikel

105

Artikel

106

Het besluit tot toelating van een definitief verzoek houdt tevens de vaststelling in dat een referendum zal worden gehouden.

Artikel

107

Artikel

108

Artikel

109

Hoofdstuk

8

De stemming

Artikel

110

Artikel

111

Artikel

112

De artikelen 110 en 111 zijn ten aanzien van een provinciaal en een gemeentelijk referendum van toepassing, met dien verstande dat de aanwijzing van de dag van de stemming geschiedt bij besluit van gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, en dit besluit ter openbare kennis wordt gebracht op de in de provincie, onderscheidenlijk de gemeente, gebruikelijke wijze.

Artikel

113

Bij het gelijktijdig plaatsvinden van de stemmingen voor twee of meer referenda zijn de krachtens artikel J 6 van de Kieswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften voor combinatie van stemmingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel

114

Artikel

115

Artikel

116

Het stemmen anders dan door middel van stembiljetten vindt alleen plaats, indien daarbij een op grond van artikel J 33 van de Kieswet goedgekeurde techniek wordt gebezigd.

Artikel

117

Ten aanzien van de stemming zijn de artikelen J 1, tweede lid, J 3 tot en met J 8, J 10 tot en met J 19, J 22 tot en met J 32 en J 34 tot en met J 38 van de Kieswet van toepassing, met dien verstande dat:

a. in de artikelen J 3 en J 7 in plaats van «dag van de kandidaatstelling» wordt gelezen: datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112;

b. in artikel J 11, eerste lid, in plaats van «het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden» wordt gelezen: het referendum;

c. in artikel J 24, eerste lid, in plaats van «de verkiezing» wordt gelezen: het referendum;

d. in artikel J 26, eerste lid, in plaats van «de naam van de kandidaat van zijn keuze» wordt gelezen: zijn keuze inzake de wet of het besluit.

Artikel

118

Artikel

119

Artikel

120

Hoofdstuk

9

De stemopneming door het stembureau

Artikel

121

Artikel

122

Artikel

123

Artikel

125

Artikel

126

De burgemeester draagt er zorg voor dat de processen-verbaal, met daarbij gevoegd de opgaven van de door hem vastgestelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden, onverwijld worden overgebracht naar de voorzitter van het hoofdstembureau of, indien het een provinciaal of gemeentelijk referendum betreft, naar de voorzitter van het centraal stembureau.

Artikel

127

De artikelen N 12, tweede, derde en vierde lid, en N 13 tot en met N 21 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    in artikel N 12, tweede lid, in plaats van «nadat het centraal stembureau de uitslag van de verkiezing heeft vastgesteld en over de toelating van de gekozenen onherroepelijk is beslist» gelezen wordt: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld;

  • b.

    in artikel N 12, derde lid, in plaats van «op grond van de Kieswet of op grond van de artikelen 125 tot en met 129 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedragingen» gelezen wordt: op grond van deze wet strafbaar gestelde gedragingen;

  • c.

    in artikel N 13 in plaats van «nadat onherroepelijk is beslist over de toelating van de gekozen leden tot het vertegenwoordigend orgaan» gelezen wordt: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

Hoofdstuk

10

De vaststelling van de uitslag van het referendum

Artikel

128

Artikel

129

Artikel

130

Artikel

131

Artikel

132

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de vaststelling van de uitslag van het referendum.

Artikel

133

Artikel

134

Artikel

135

Artikel

136

Het centraal stembureau stelt vast:

  • a.

    het totale aantal stemmen dat voor de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit is uitgebracht;

  • b.

    het totale aantal stemmen dat tegen de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit is uitgebracht;

  • c.

    de som van de onder a en b bedoelde aantallen stemmen, zijnde het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen;

  • d.

    het totale aantal ongeldige stemmen;

  • e.

    het totale aantal kiesgerechtigden voor het referendum.

Artikel

137

Het centraal stembureau stelt vervolgens vast of een meerderheid zich tegen de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit heeft uitgesproken en, indien dit het geval is, of die meerderheid ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen.

Artikel

138

Artikel

139

Artikel

140

De voorzitter van het centraal stembureau maakt de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk openbaar, voor een nationaal referendum door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant en voor een provinciaal of gemeentelijk referendum op de in de provincie, onderscheidenlijk gemeente, gebruikelijke wijze.

Artikel

141

De voorzitter van het centraal stembureau doet een afschrift van het proces-verbaal toekomen, bij een nationaal referendum aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en Onze Minister, bij een provinciaal referendum aan provinciale staten en bij een gemeentelijk referendum aan de gemeenteraad.

Artikel

142

Hoofdstuk

11

Bepalingen inzake beroep

Artikel

143

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

  • a.

    van het stembureau, het plaatselijk stembureau, het hoofdstembureau, de voorzitter van het plaatselijk stembureau of het hoofdstembureau, of de burgemeester inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum, het definitieve verzoek tot het houden van een referendum, het verloop van de stemming, de stemopneming, de vaststelling van het aantal kiesgerechtigden en de vaststelling van de uitslag van een referendum;

  • b.

    tot vaststelling van de datum waarop een referendum wordt gehouden.

Artikel

144

Tegen de hierna genoemde besluiten kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

  • a.

    besluiten of een wet of besluit aan een referendum kan worden onderworpen;

  • b.

    besluiten van de voorzitter van het centraal stembureau inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum;

  • c.

    besluiten van het centraal stembureau inzake het definitieve verzoek tot het houden van een referendum, het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag van een referendum.

Artikel

145

Bij de behandeling van de in artikel 144 bedoelde beroepen gelden de volgende afwijkingen van de Algemene wet bestuursrecht:

  • a.

    In afwijking van artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes dagen.

  • b.

    Artikel 7:1 en titel 8.3 blijven buiten toepassing.

  • c.

    In afwijking van artikel 8:41, tweede lid, bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een kortere termijn stellen.

  • d.

    De Afdeling behandelt de zaak met toepassing van afdeling 8.2.3. Afdeling 8.2.4 blijft buiten toepassing. Aan het bestuursorgaan wordt terstond een afschrift van het beroepschrift gezonden.

Artikel

146

Hoofdstuk

12

Strafbepalingen

Artikel

147

Degene die bij een referendum door geweld of bedreiging met geweld opzettelijk iemand verhindert zijn of eens anders kiesrecht vrij en onbelemmerd uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel

148

Artikel

149

Artikel

150

Artikel

151

Degene die bij gelegenheid van een referendum enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor een stem van onwaarde wordt of een andere dan bij het uitbrengen van de stem bedoelde keuze aangeeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel

152

Degene die opzettelijk zich voor een ander uitgevende, aan een referendum deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel

153

Degene die bij een referendum opzettelijk een plaats gehad hebbende stemming verijdelt of enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor aan de stemming een andere uitslag wordt gegeven dan door de wettig uitgebrachte stemmen zou zijn verkregen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

Artikel

154

Degene die stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen namaakt of vervalst met het oogmerk deze bij een referendum als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel

155

Degene die bij een referendum opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen, die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel

156

Degene die stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk bij een referendum te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel

157

Artikel

158

Artikel

159

Degene die bij een referendum als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze overleden is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel

160

Degene die bij een referendum een ander heeft gemachtigd voor hem te stemmen en niettemin in persoon aan de stemming deelneemt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel

161

Degene die stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun oproepingskaart, bestemd voor het stemmen bij volmacht bij een referendum, te ondertekenen en deze kaart af te geven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de derde categorie.

Artikel

162

De werkgever die de hem bij artikel J 10 van de Kieswet juncto artikel 117 van deze wet opgelegde verplichting niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie.

Artikel

163

De voorzitter, de leden en de opgeroepen plaatsvervangende leden van het stembureau die gedurende de zitting buiten noodzaak afwezig zijn zonder dat in vervanging is voorzien, worden gestraft met geldboete van de eerste categorie.

Hoofdstuk

13

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel

165

Artikel

166

Deze wet laat onverlet de bevoegdheid van besturen van provincies en gemeenten om te voorzien in de mogelijkheid van raadgevende referenda, behoudens ten aanzien van onderwerpen waarover uit hoofde van deze wet een referendum kan worden gehouden of waarover een referendum op grond van artikel 8, derde lid is uitgesloten.

Artikel

167

Artikel

168

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel

169

Deze wet is niet van toepassing op wetten die zijn bekrachtigd, verdragen die stilzwijgend zijn goedgekeurd en besluiten als bedoeld in artikel 8 die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

170

Ten aanzien van een provinciaal of gemeentelijk raadgevend referendum waarvan vóór de inwerkingtreding van deze wet onherroepelijk is komen vast te staan dat het zal worden gehouden, blijft de daarop betrekking hebbende provinciale, onderscheidenlijk gemeentelijke, autonome regeling van kracht.

Artikel

171

Artikel

172

Deze wet wordt aangehaald als: Tijdelijke referendumwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Tavarnelle
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
De Minister van Justitie, A. H. Korthals