Artikel
1.1
Begripsomschrijvingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
wet: de Schepenwet;
-
b.
vissersvaartuig: een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet;
-
c.
nieuw vissersvaartuig: een vissersvaartuig waarvoor
-
1°.
op of na 1 januari 1999 het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing wordt gegund, of
-
2°.
het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing is gegund voor 1 januari 1999 en dat drie jaar of meer na deze datum wordt opgeleverd, of
-
3°.
bij gebreke van een bouwcontract, op of na 1 januari 1999:
-
–
de kiel wordt gelegd, of
-
–
een aanvang wordt gemaakt met de bouw van een als zodanig herkenbaar specifiek type vissersvaartuig, of
-
–
een aanvang wordt gemaakt met de samenbouw die ten minste 50 ton of 1% van de geschatte massa van alle constructiemateriaal omvat, waarbij de kleinste van de twee hoeveelheden bepalend is;
-
–
-
1°.
-
d.
bestaand vissersvaartuig: een vissersvaartuig dat geen nieuw vissersvaartuig is;
-
e.
lengte of L: tenzij anders bepaald, 96% van de totale lengte op een waterlijn op 85% van de kleinste holte gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze lengte groter is. Bij vissersvaartuigen die met stuurlast ontworpen zijn, moet de waterlijn waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen;
-
f.
breedte of B: de grootste breedte van het vaartuig, uitgedrukt in meters, midscheeps gemeten op de buitenkant van de spanten bij een vaartuig met een metalen huid en op de buitenkant van de huid bij een vaartuig met een huid van een ander materiaal;
-
g.
holte:
-
1°.
de verticale afstand, uitgedrukt in meters, gemeten vanaf de kiellijn tot de bovenkant van de balken van het werkdek in de zijde,
-
2°.
bij vaartuigen waar de overgang van de huidbeplating naar de dekbeplating als een rondgezette plaat is uitgevoerd, wordt de holte gemeten tot het snijpunt van de doorgestrookte onderzijde van de dekbeplating en de binnenzijde van de huidbeplating,
-
3°.
indien het werkdek verspringt en het verhoogde gedeelte zich uitstrekt voorbij het punt waar de holte moet worden bepaald, wordt de holte gemeten tot een lijn die vanaf het lage gedeelte van het dek, evenwijdig aan het verhoogde gedeelte wordt doorgetrokken;
-
1°.
-
h.
holte D: de holte midscheeps gemeten;
-
i.
hoogst gelegen lastlijn: de lastlijn behorende bij de maximum toelaatbare diepgang tijdens de reis;
-
j.
werkdek: in het algemeen het doorlopende blootgestelde dek van waar de visserij wordt uitgeoefend, maar bij vaartuigen met twee of meer doorlopende dekken kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie toestaan dat een lager dek als werkdek wordt aangemerkt mits dit dek is gelegen boven de hoogst gelegen lastlijn;
-
k.
bovenbouw: de overdekte constructie op het werkdek, die zich van boord tot boord uitstrekt of waarvan de afstand van de zijbeplating tot elk boord niet groter is dan 4% van de breedte;
-
l.
gesloten bovenbouw: een bovenbouw waarvan:
-
1°.
de eindschotten voldoende sterk zijn,
-
2°.
de eventuele toegangsopeningen in de eindschotten zijn voorzien van vast aangebrachte deuren die dicht zijn tegen weer en wind en van gelijke sterkte als het schot, alsof daarin geen opening aanwezig was, en die aan beide zijden kunnen worden geopend en gesloten,
-
3°.
alle openingen in de zijden, alsmede alle overige openingen in de eindschotten die zijn voorzien van doeltreffende middelen om deze openingen dicht tegen weer en wind te kunnen afsluiten, en
-
4°.
afzonderlijke toegangen voor de bemanning naar de binnen een brughuis of een kampanje gelegen voortstuwingsruimten en andere werkruimten te allen tijde kunnen worden gebruikt wanneer de openingen in de schotten zijn gesloten;
-
1°.
-
m.
opbouwdek: het doorlopende dek of dekgedeelte dat de bovenkant van een bovenbouw, dekhuis of andere opbouw vormt en dat ten minste 1,80 m boven het werkdek ligt. In gevallen waarin de hoogte minder is dan 1,80 m wordt de bovenkant van zulk een bovenbouw, dekhuis of andere opbouw gelijkgesteld met het werkdek;
-
n.
hoogte van een bovenbouw, dekhuis of andere opbouw: de kleinste verticale hoogte, gemeten in de zijde vanaf de bovenkant van de balken van het opbouwdek tot de bovenkant van de balken van het werkdek;
-
o.
dicht tegen weer en wind: zodanig dicht dat onder alle omstandigheden die zich op zee kunnen voordoen, geen water in het vaartuig kan binnendringen;
-
p.
waterdicht: het vermogen van de constructie om het doorlaten van water in enige richting te voorkomen bij een waterdruk waartegen de omgevende constructie volgens het ontwerp bestand is;
-
q.
aanvaringsschot: een waterdicht schot dat in het voorste deel van het vissersvaartuig tot het werkdek is opgetrokken en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
1°.
het schot is zodanig geplaatst dat de afstand tot de voorloodlijn:
-
–
niet kleiner is dan 0,05 L en niet groter is dan 0,08 L, bij vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt;
-
–
niet kleiner is dan 0,05 L en niet groter is dan 0,05 L, vermeerderd met 1,35 m, bij vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt;
-
–
in geen geval kleiner is dan 2 m;
-
–
-
2°.
ingeval enig deel van het onderwatergedeelte zich uitstrekt tot voor de voorloodlijn, met inbegrip van een bulbsteven, wordt de afstand, bedoeld onder 1°, gemeten vanaf een punt halverwege het deel dat zich voor de voorloodlijn uitstrekt of vanaf een punt dat 0,015 L voor de voorloodlijn ligt, al naar gelang welke afstand kleiner is;
-
3°.
indien het aanvaringsschot is voorzien van trapsgewijze sprongen of nissen, vallen deze binnen de beperkingen, bedoeld onder 1°;
-
1°.
-
r.
klassebureau: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 6, tweede lid, van de wet;
-
s.
IMO: de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties;
-
t.
schipper: de kapitein of gezagvoerder van een vaartuig of degene die deze vervangt.