Besluit van 21 februari 2002, houdende regels voor glastuinbouwbedrijven en voor bepaalde akkerbouwbedrijven (Besluit glastuinbouw)
Besluit glastuinbouw
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 juni 2001, nr. MJZ 2001064015 Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
De Raad van State gehoord (advies van 3 december 2001, nr. W01.01.0291/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 15 januari 2002, nr. MJZ 2002013892, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Paragraaf
1:
Algemeen
Artikel
1
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
aaneengesloten woonbebouwing: drie of meer woningen die op telkens minder dan 5 meter afstand van elkaar zijn gelegen, gerekend van gevel tot gevel;
b.
bedrijfsriolering: voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of naar een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;
brandbare vloeistof: stof in vloeibare toestand die een vlampunt heeft dat hoger ligt dan 55°C;
e.
bijlage 1: de bij dit besluit behorende bijlage 1;
f.
bijlage 2: de bij dit besluit behorende bijlage 2;
g.
bijlage 3: de bij dit besluit behorende bijlage 3;
h.
CPR: Commissie Preventie van Rampen en Gevaarlijke Stoffen;
i.
CPR 1: Richtlijn 1 van de CPR, getiteld «Nitraathoudende meststoffen, vervoer en opslag», derde druk, uitgave 1991;
j.
CPR 15-1: Richtlijn 15-1 van de CPR, getiteld «Opslag gevaarlijke stoffen in emballage; Opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0 tot 10 ton)», tweede druk, uitgave 1994;
k.
drainagewater: water dat wordt afgevoerd via een stelsel van geperforeerde buizen die in de grond zijn aangebracht;
l.
drainwater: voedingswater dat bij substraatteelt niet wordt opgenomen door het gewas;
m.
gasfles: cilindrische drukhouder, voorzien van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, die bedoeld is voor meermalig gebruik en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter;
gasturbine: werktuig bestaande uit een compressor, één of meer verbrandingskamers en een turbine waarin brandstof met behulp van door de compressor gecomprimeerde lucht wordt verstookt, zodanig dat het geproduceerde verbrandingsgas in de turbine tot een lagere druk expandeert en daarbij arbeid afgeeft aan een roterende as;
p.
gasturbine-installatie: installatie bestaande uit een of meer gasturbines waarin brandstof wordt verstookt, met een of meer bijbehorende ketelinstallaties waar de verbrandingsgassen afkomstig van de gasturbine of gasturbines, doorheen worden gevoerd teneinde warmte over te dragen aan een medium dat niet in direct contact treedt met die gassen en waarbij geen dan wel nagenoeg geen extra lucht voor de verbranding wordt toegevoerd;
gewasgroep: een groep waarvan in lijst 2 behorende bij bijlage 1 is aangegeven welke gewassen erbij zijn ingedeeld;
v.
ketelinstallatie: installatie bestaande uit één ketel, waarin brandstof wordt verbruikt, daaronder begrepen de bij de installatie behorende voorzieningen voor de reiniging van rookgas, die in hoofdzaak bedoeld zijn om warmte over te dragen aan water, stoom of thermische olie, waarbij het water, de stoom of de thermische olie niet in direct contact treedt met de rookgassen;
w.
kunstmeststoffen: meststoffen van niet organische oorsprong;
x.
licht ontvlambare stof: stof die of preparaat dat:
1°.
bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie in temperatuur kan stijgen en tenslotte ontbranden;
2°.
in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kan worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijft branden of gloeien;
3°.
in vloeibare toestand een vlampunt van minder dan 21°C heeft (K1-vloeistof);
4°.
in gasvormige toestand, bij normale druk, met lucht ontvlambaar is of
5°.
bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelt;
y.
lozen: lozen op oppervlaktewater of lozen op een riolering;
z.
lozen op oppervlaktewater: in oppervlaktewater brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen met behulp van een werk of op een andere wijze dan met behulp van een werk;
aa.
lozen op een riolering: al dan niet door middel van een bedrijfsriolering brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater die is aangesloten op een zuiveringstechnisch werk;
NEN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm;
dd.
NVN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven voornorm;
ee.
object categorie I:
1°.
aaneengesloten woonbebouwing;
2°.
gevoelig object;
ff.
object categorie II:
1°.
woningen van derden;
2°.
restaurants;
gg.
ontvlambare stof: stof of preparaat in vloeibare toestand (K2-vloeistof) met een vlampunt van ten minste 21°C en ten hoogste 55°C;
hh.
openbaar riool: gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;
ii.
riolering: bedrijfsriolering of een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;
jj.
spuiwater: water dat vanuit het recirculatiesysteem geloosd wordt, omdat het niet meer geschikt is om als voedingswater te worden toegepast;
kk.
substraatteelt: wijze van telen waarbij gewassen groeien op een bodem die los van de ondergrond is;
ll.
teeltplan: plan voor een glastuinbouwbedrijf dat ingevolge voorschrift 1.1.1 opgenomen in bijlage 1, wordt overgelegd;
mm.
voedingswater: water dat aan het gewas wordt toegediend en waar eventueel meststoffen aan zijn toegevoegd;
nn.
vooronderzoek: onderzoek uit te voeren op een wijze als aangegeven in NVN 5725 «Bodem – leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek», uitgave 1999, dan wel een door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen norm;
woning: een gebouw of gedeelte van een gebouw, dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning behorende bij een inrichting als bedoeld in artikel 2 onder a;
Wvo-bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is, onderscheidenlijk zou zijn, een Wvo-vergunning te verlenen voor het lozen ten gevolge van glastuinbouwactiviteiten;
tt.
zeer licht ontvlambare stof: stof die of preparaat dat in vloeibare toestand (K0-vloeistof) met een vlampunt van minder dan 0°C en een kookpunt van 35°C of minder, alsmede gasvormige stof die of gasvormig preparaat dat, bij normale temperatuur en druk aan de lucht blootgesteld, kan ontbranden.
2
Voor de toepassing van artikel 2, onder e, en bijlage 3, wordt het aantal inwonerequivalenten van een lozing van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard berekend door:
a.
het aantal kubieke meters gebruikt water per 365 dagen te vermenigvuldigen met de factor 0,023 of
b.
het aantal mandagen per 365 dagen te vermenigvuldigen met de factor 0,001.
Artikel
2
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt voorts verstaan onder:
a.
glastuinbouwbedrijf: een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot het onder een permanente opstand van glas of van kunststof telen van gewassen, met uitzondering van een zodanige inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot het onder een zodanige opstand telen van eetbare paddestoelen of witlof;
een andere brandstof dan aardgas, propaan, butaan, gasolie of petroleum wordt gebruikt in een ketelinstallatie ten behoeve van ruimteverwarming of warmwatervoorziening;
3°.
een andere brandstof dan aardgas, propaangas of butaangas dan wel een combinatie van deze brandstoffen wordt gestookt in een zuigermotor ten behoeve van een warmtepompinstallatie, onderscheidenlijk een installatie voor warmtekrachtkoppeling;
4°.
een zuigermotor als bedoeld onder 3° of een ketelinstallatie als bedoeld onder 2° wordt gebruikt voor het onderzoeken, beproeven of demonstreren van experimentele verbrandingstechnieken of van technieken ter bestrijding van de uitworp van zwaveldioxiden, stikstofoxiden of stof;
5°.
een warmtekrachtinstallatie danwel warmtepompinstallatie als bedoeld onder 3° wordt gebruikt met een groter thermisch vermogen dan 7500 kW;
6°.
een ketelinstallatie als bedoeld onder 2° wordt gebruikt met een groter thermisch vermogen dan 7500 kW;
in een specifieke daartoe ingerichte ruimte behandeling voor derden van bloembollen of knollen met gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt;
9°.
nitraathoudende kunstmeststoffen worden bewaard anders dan die van type C als bedoeld in CPR 1;
10°.
bewaring van meer dan 10 000 kg gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
11°.
windenergie in elektrische energie wordt omgezet met een of meer windturbines;
12°.
opslag van vloeibare gevaarlijke stoffen of vloeibare gevaarlijke afvalstoffen in tanks plaatsvindt, tenzij sprake is van opslag in een of meer ondergrondse tanks, waarop het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 van toepassing is, dan wel sprake is van opslag van brandbare vloeistoffen in bovengrondse tanks, dan wel sprake is van opslag van petroleum in een of meer bovengrondse tanks met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 15 000 liter;
meer dan 1000 kg bestrijdingsmiddelen aanwezig is;
15°.
aflevering van brandstoffen ten behoeve van tractiedoeleinden plaatsvindt aan motorvoertuigen van derden;
16°.
per transportmiddel meer dan één wisselreservoir met een waterinhoud van ten hoogste 150 liter aanwezig is;
17°.
verven van bloemen en siergewassen plaatsvindt;
18°.
vee bedrijfsmatig wordt gehouden;
19°.
koel- en vriesinstallaties of warmtepompen aanwezig zijn met een capaciteit of een totale capaciteit van meer dan 200 kg ammoniak of van meer dan 100 kg propaan, butaan of mengsels van propaan en butaan;
20°.
het glastuinbouwbedrijf is opgericht:
aa.
na 30 april 1996 en is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie II of
bb.
voor 1 mei 1996 en, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, is gelegen op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 10 meter van een object categorie II, voor de bepaling van afstanden wordt gemeten vanaf het onderdeel van het glastuinbouwbedrijf dat het dichtst bij het genoemde object is gelegen, waarbij een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het open erf niet als een zodanig onderdeel worden beschouwd;
c.
glastuinbouwbedrijf type B: glastuinbouwbedrijf, niet zijnde glastuinbouwbedrijf type A;
d.
glastuinbouwactiviteiten: het bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig was onder een permanente opstand van glas of van kunststof telen van gewassen, met uitzondering van eetbare paddestoelen of witlof;
e.
lozen type I: het ten gevolge van glastuinbouwactiviteiten of activiteiten die daar direct mee verband houden, lozen op:
1°.
oppervlaktewater van:
aa.
spuiwater, drainwater, onderscheidenlijk drainagewater, vanaf een perceel dat vóór 1 november 1994 nog niet voor glastuinbouwactiviteiten werd gebruikt, of
bb.
bedrijfsafvalwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, van huishoudelijke aard van meer dan 10 inwonerequivalenten, tenzij de afstand tot de dichtstbijzijnde riolering waarop kan worden aangesloten, gemeten vanaf de plaats waar dat afvalwater ontstaat, minder bedraagt dan:
1°.
100 meter bij 11 tot 25 inwonerequivalenten,
2°.
600 meter bij 25 tot 50 inwonerequivalenten,
3°.
1500 meter bij 50 tot 100 inwonerequivalenten,
4°.
3000 meter bij 100 inwonerequivalenten of meer doch niet meer dan 200 inwonerequivalenten;
2°.
een werk, niet zijnde een voorziening als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer, dat is aangesloten op een inrichting, in gebruik bij een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander openbaar lichaam voor het zuiveren van afvalwater;
f.
lozen type II: het lozen ten gevolge van glastuinbouwactiviteiten of daarmee direct verband houdende activiteiten, niet zijnde lozen type I.
De voorschriften, opgenomen in bijlagen 1 en 2, gelden voor een ieder die een glastuinbouwbedrijf type B drijft.
2
De voorschriften, opgenomen in bijlage 3, gelden voor een ieder die loost type II vanuit een glastuinbouwbedrijf type B.
Artikel
5
1
Degene die een glastuinbouwbedrijf type B drijft, draagt er zorg voor dat de voor het betrokken glastuinbouwbedrijf geldende artikelen en voorschriften worden nageleefd.
2
Indien een voorschrift dat is opgenomen in bijlage 2, hoofdstukken 1 tot en met 3, inhoudt dat daarbij aangegeven middelen ter bescherming van het milieu moeten worden toegepast, meldt degene die de inrichting drijft en die voornemens is andere middelen toe te passen, dit voornemen ten minste vier weken voordat hij die andere middelen wil toepassen aan het Wm-bevoegd gezag, onder overlegging van de in artikel 7, achtste lid, bedoelde gegevens. Het Wm-bevoegd gezag beslist over de juistheid van een gekozen middel.
3
Indien een voorschrift dat is opgenomen in bijlage 3, inhoudt dat daarbij aangegeven middelen ter bescherming van het oppervlaktewater of ter bescherming van de doelmatige werking van de betrokken zuiveringstechnische werken moeten worden toegepast, meldt degene die loost type II en die voornemens is andere middelen toe te passen, dit voornemen ten minste vier weken voordat hij die andere middelen wil toepassen aan het Wvo-bevoegd gezag, onder overlegging van de in artikel 8, zesde lid, bedoelde gegevens. Het Wvo-bevoegd gezag beslist over de juistheid van een gekozen middel.
Artikel
6
1
Het Wm-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot:
a.
de in bijlage 2 opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, afvalstoffen, afvalwater, waterbesparing, assimilatiebelichting, bestrijdingsmiddelen, bodembescherming, lucht, opslag vloeibare kooldioxide, opslag vaste mest en gebruikt substraatmateriaal en het composteren en de opslag van afgedragen gewas, voor zover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven, of
b.
de aanwezigheid van brandbestrijdingsmiddelen, de veiligheid van toestellen en installaties voor gas of elektriciteit, de veiligheid van de opslag van stoffen, het verbruik van grondstoffen, de gevolgen van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting en de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken waarop paragraaf 1.9 van bijlage 2 betrekking heeft, indien dat bijzonder is aangewezen in het belang van de bescherming van het milieu.
2
Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de in bijlage 3 opgenomen voorschriften ten aanzien van het volume van lozen, buffervoorzieningen, voorzieningen voor de gespreide afvoer van afvalwater, voorzieningen voor de individuele behandeling van afvalwater, controlevoorzieningen, samenstelling en hergebruik van afvalwater, toediening van meststoffen alsmede metingen en analyses, voor zover dat in die bijlage is aangegeven.
3
De nadere eisen gelden voor een ieder die het glastuinbouwbedrijf type B drijft. Deze draagt er zorg voor dat de nadere eisen worden nageleefd.
4
De nadere eisen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gewijzigd of ingetrokken, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
5
De nadere eisen, bedoeld in het tweede lid, kunnen worden gewijzigd of ingetrokken, indien het belang van de bescherming van het oppervlaktewater en de doelmatige werking van de betrokken zuiveringstechnische werken zich daartegen niet verzetten.
6
Van de beschikking waarbij een nadere eis wordt gesteld krachtens dit besluit, wordt kennisgegeven in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.
Artikel
7
1
Degene die een glastuinbouwbedrijf type B opricht, meldt dit ten minste acht weken voor de oprichting aan het Wm-bevoegd gezag.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een glastuinbouwbedrijf type B en het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit uitbreiden, wijzigen of veranderen van de werking van het glastuinbouwbedrijf geen afwijking ontstaat van de bij die melding eerder verstrekte gegevens.
3
Bij een melding wordt vermeld:
a.
het adres van het glastuinbouwbedrijf;
b.
de naam en het adres van degene die het glastuinbouwbedrijf opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dat iemand anders is, van degene die het glastuinbouwbedrijf drijft of zal drijven;
c.
de aard en omvang van de activiteiten of processen in het glastuinbouwbedrijf;
d.
de indeling en de uitvoering van het glastuinbouwbedrijf;
e.
het tijdstip waarop het glastuinbouwbedrijf of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking verwezenlijkt zal zijn;
f.
de aard, omvang en frequentie van de transportactiviteiten en
g.
de plaats waar wordt geladen en gelost en
h.
indien een glastuinbouwbedrijf wordt opgericht: een teeltplan.
4
Bij de melding worden voorts gevoegd
a.
een rapport van een onderzoek naar de nulsituatie van de bodem, gericht op het in beeld brengen van de toestand van de bodem voor het tijdstip waarop het glastuinbouwbedrijf of de verandering daarvan in werking is gebracht, dan wel de verandering van de verwerking is verwezenlijkt. Het onderzoek naar de nulsituatie richt zich uitsluitend op de stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen, en op de plaatsen waar bodembedreigende handelingen plaatsvinden dan wel zullen plaatsvinden;
b.
een rapportage van een vooronderzoek. Het vooronderzoek richt zich op de gehele inrichting.
5
Indien bij de melding geen rapport van een onderzoek naar de nulsituatie van de bodem is gevoegd, kan het bevoegd gezag besluiten dat een zodanig onderzoek niet is vereist, indien aannemelijk is dat de kans op toekomstige bodemverontreiniging afwezig is.
6
De in het derde en vierde lid vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt, indien degene die het glastuinbouwbedrijf type B drijft, deze gegevens reeds aan het Wm-bevoegd gezag heeft verschaft en het Wm-bevoegd gezag over die gegevens beschikt.
7
Degene die de melding doet, geeft in voorkomend geval bij de melding aan welke gegevens hij reeds aan het Wm-bevoegd gezag heeft verschaft.
8
Bij de melding overeenkomstig artikel 5, tweede lid, worden aan het Wm-bevoegd gezag gegevens verstrekt waaruit blijkt dat met de toe te passen andere middelen een ten minste gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt.
Artikel
8
1
Degene die voornemens is vanuit een glastuinbouwbedrijf type B te lozen type II, meldt dit ten minste acht weken voordat met dat lozen wordt aangevangen aan het Wvo-bevoegd gezag.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van het lozen, bedoeld in het eerste lid.
3
Bij een melding wordt vermeld:
a.
de naam en het adres van degene die loost;
b.
de aard en omvang van de glastuinbouwactiviteiten;
c.
de indeling en de uitvoering van de gebouwen waar vanuit het lozen plaatsvindt;
d.
de plaats van in de gebouwen aanwezige lozingspunten;
e.
het volume en de samenstelling van het te lozen afvalwater;
f.
een opgave van de afstand tussen de plaats waar het afvalwater ontstaat en de dichtstbijzijnde voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
g.
een opgave van het aantal inwonerequivalenten van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard, dat wordt geloosd;
h.
een opgave van de voorzieningen, bedoeld in de voorschriften 4, eerste en zesde lid, 5, tweede lid, 6, tweede lid, 7, derde lid, 8, derde lid, 9, tweede en vierde lid , 10, tweede lid, 11, tweede en vierde lid, 12, tweede lid, en 14, achtste lid opgenomen in bijlage 3 en
i.
in geval van een voornemen te lozen type II als bedoeld in het eerste lid: een teeltplan.
4
De in het derde lid vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt, indien degene die loost, deze gegevens reeds aan het Wvo-bevoegd gezag heeft verschaft en het Wvo-bevoegd gezag over die gegevens beschikt.
5
Degene die een melding doet, geeft in voorkomend geval bij de melding aan welke gegevens hij reeds aan het Wvo-bevoegd gezag heeft verschaft.
6
Bij de melding overeenkomstig artikel 5, derde lid, worden aan het Wvo-bevoegd gezag gegevens verstrekt waaruit blijkt dat met de toe te passen andere middelen een ten minste gelijkwaardige bescherming voor het oppervlaktewater of de doelmatige werking van de betrokken zuiveringtechnische werken wordt bereikt.
Artikel
9
De meldingen bedoeld in de artikelen 7 en 8 worden gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Paragraaf
3:
Voorschriften voor glastuinbouwbedrijven type A en voor akkerbouwbedrijven met een permanente opstand van glas of kunststof van meer dan 2500 m2
De voorschriften, opgenomen in bijlage 3, gelden voor een ieder die loost type II vanuit een bedrijf als bedoeld in het eerste lid. De artikelen 5, eerste en derde lid, 6, tweede, derde, vijfde en zesde lid, en 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf
4:
Voorschriften voor lozen type II, anders dan vanuit een glastuinbouwbedrijf of een akkerbouwbedrijf met een permanente opstand van glas of kunststof van meer dan 2500 m2.
Artikel
11
1
De voorschriften, opgenomen in bijlage 3, gelden voor een ieder die loost type II anders dan vanuit een glastuinbouwbedrijf of een akkerbouwbedrijf als bedoeld in artikel 10, eerste lid.
Bij een melding als bedoeld in artikel 8, wordt voorts een opgave van de teelt of teelten en teeltwijze of teeltwijzen overgelegd.
Paragraaf
5
: Overige bepalingen
Artikel
12
Wijzigt het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer.
Artikel
13
Wijzigt het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij.
Artikel
14
1
Voor een glastuinbouwbedrijf type B dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit was opgericht en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand een Wm-vergunning in werking en onherroepelijk was, blijven de voorschriften van die vergunning in verbinding met de gegevens die behoren bij de aanvraag, alsmede de aanvraag voor zover die deel uitmaakt van de vergunning en gegevens bevat die zich lenen voor opname of omzetting in voorschriften, gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 6, eerste lid, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften, gedurende drie jaar na het tijdstip van toepassing worden van dit besluit op die inrichting, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 6, eerste lid, onder a.
2
De nadere eisen die onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit golden krachtens de Wm-vergunning dan wel krachtens het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer, blijven gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 6, eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 6, eerste lid, onder a.
3
Degene die een glastuinbouwbedrijf type B drijft waarop het eerste lid van toepassing is, legt de gegevens, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdelen a tot en met g en vierde lid, over aan het Wm-bevoegd gezag. Artikel 7, vijfde, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Voor zover de gegevens nog niet eerder in het kader van de Wm-vergunning behoefden te worden overgelegd, legt degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, die gegevens over aan het Wm-bevoegd gezag, ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt.
4
Degene die een glastuinbouwbedrijf type B drijft waarop onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer van toepassing was, legt de gegevens bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdelen f en g, en vierde lid, over aan het Wm-bevoegd gezag. Artikel 7, vijfde, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
15
1
Voor lozen type II, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds plaatsvond en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand een Wvo-vergunning in werking en onherroepelijk was, blijven de voorschriften van die vergunning in verbinding met de gegevens die behoren bij de aanvraag, alsmede de aanvraag die deel uitmaakt van de vergunning en gegevens bevat die zich lenen voor opname of omzetting in voorschriften, gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 6, tweede lid, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften, gedurende drie jaar na het tijdstip van toepassing worden van dit besluit op dat lozen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 6, tweede lid.
2
De nadere eisen die onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit golden krachtens de Wvo-vergunning dan wel krachtens het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw voor lozen type II, blijven gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 6, tweede lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 6, tweede lid.
3
Degene die loost type II waarop het eerste lid van toepassing is, legt de gegevens, bedoeld in artikel 8, derde lid, over aan het Wvo-bevoegd gezag. Artikel 8, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
Degene die loost type II waarop onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw van toepassing was, legt de gegevens bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel h, over aan het Wvo-bevoegd gezag. Artikel 8, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
16
1
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, een glastuinbouwbedrijf type B reeds is opgericht en voor dat bedrijf onmiddellijk voor dat tijdstip geen Wm-vergunning in werking en onherroepelijk was of geen melding was gedaan krachtens het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer, meldt degene die de inrichting drijft, aan het Wm-bevoegd gezag dat hij de inrichting in werking heeft.
2
De melding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt. Artikel 7, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op een melding als bedoeld in het eerste lid.
3
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, een glastuinbouwbedrijf type B reeds is opgericht en voor dat bedrijf onmiddellijk voor dat tijdstip een melding was gedaan krachtens het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer, legt degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, de gegevens, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdelen f en g, en vierde lid, over aan het Wm-bevoegd gezag. Artikel 7, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, een aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf type B is ingediend en dit besluit op de inrichting van toepassing is of zal zijn, zijn het eerste en tweede lid, niet van toepassing. De aanvraag wordt in dat geval aangemerkt als een melding overeenkomstig artikel 7.
Artikel
17
1
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt lozen type II reeds plaatsvond en voor dat lozen onmiddellijk voor dat tijdstip geen Wvo-vergunning gold of geen melding was gedaan krachtens het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw, meldt degene die loost, aan het Wvo-bevoegd gezag dat hij loost.
2
De melding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt. Artikel 8, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op een melding als bedoeld in het eerste lid.
3
Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt lozen type II reeds plaatsvond en voor dat lozen onmiddellijk voor dat tijdstip een melding was gedaan krachtens het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw, legt degene die loost type II, ten hoogste twaalf weken na het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, de gegevens, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdelen f en h, over aan het Wvo-bevoegd gezag. Artikel 8, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
18
Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zendt in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.
Artikel
19
1
Ingetrokken worden:
a.
het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer en
b.
het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw.
2
Hetgeen direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit gold bij of krachtens het besluit, bedoeld in het eerste lid, onder a, voor een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot het onder een permanente opstand van glas of van kunststof telen van eetbare paddestoelen of witlof, blijft van toepassing.
3
Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling slibvangputten en vet- of olie-afscheiders mede op het in bijlage 2 opgenomen voorschrift 1.3.6, onder b en c.
Artikel
20
Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van voorschrift 1.1.6, opgenomen in bijlage 1 en voorschrift 2.5.1 opgenomen in bijlage 2, die op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden.
Artikel
21
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit glastuinbouw.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,J. P. Pronk
De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,G. H. Faber
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E. Borst-Eilers
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J. F. Hoogervorst
De Minister van Justitie,A. H. Korthals
Bijlage
1
behorende bij het Besluit glastuinbouw
De berekening van het jaarlijks ten hoogste toegestane verbruik van energie, meststoffen, onderscheidenlijk van werkzame stof (gewasbeschermingsmiddelen), en meet-, registratie- en rapportagevoorschriften
A
Begrippen
1. In deze bijlage en de daarop berustende bepalingen wordt onder glastuinbouwbedrijf mede verstaan een akkerbouwbedrijf als bedoeld in artikel 10, eerste lid, en wordt voorts verstaan onder:
–
lijst 1: de bij deze bijlage behorende lijst 1;
–
lijst 2: de bij deze bijlage behorende lijst 2;
–
lijst 3: de bij deze bijlage behorende lijst 3;
–
bedrijfsmilieuplan-g: plan voor een glastuinbouwbedrijf dat ingevolge voorschrift 2.1.1 kan worden overgelegd;
–
milieutaakvelden: energie, stikstof, fosfor en werkzame stof;
–
opkweek: eerste fase van het telen van gewassen, waarna het gewas het glastuinbouwbedrijf verlaat om op een ander glastuinbouwbedrijf verder geteeld te worden;
–
teeltoppervlak: oppervlak, uitgedrukt in m2, gelegen onder een permanente opstand van glas of van kunststof, dat kan worden gebruikt voor het opkweken of verder telen van gewassen;
–
teeltperiode: periode gedurende welke een gewas wordt opgekweekt of verder geteeld, uitgedrukt in weken;
2. Indien voor een berekening, uit te voeren ingevolge de voorschriften opgenomen in deze bijlage:
–
het aantal weken dat wordt opgekweekt of verder geteeld, moet worden gebruikt, wordt bij meer dan 3,5 dag afgerond naar een week;
–
het aantal hectares waarop wordt opgekweekt of verder geteeld, moet worden gebruikt, wordt een nauwkeurigheid van vier cijfers achter de komma aangehouden.
B
Algemene voorschriften
Hoofdstuk 1
Het teeltplan
Paragraaf 1.1 De inhoud van het teeltplan
1.1.1 Degene die een glastuinbouwbedrijf drijft, legt uiterlijk op 1 november 2002 en vervolgens jaarlijks vóór 1 november, het voor het betrokken glastuinbouwbedrijf, voor het eerstvolgende kalenderjaar volgens voorschrift 1.1.3 opgestelde teeltplan, over aan het Wm-bevoegd gezag of, indien lozen type II plaatsvindt, aan het Wvo-bevoegd gezag.
1.1.2 Het te gebruiken model van het teeltplan wordt vastgesteld door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
1.1.3 Het teeltplan vermeldt:
a.
het adres van het glastuinbouwbedrijf;
b.
de naam en het adres van degene die het glastuinbouwbedrijf drijft;
c.
het teeltoppervlak van het glastuinbouwbedrijf;
d.
een overzicht van de gewassen die opgekweekt of verder geteeld worden of, indien een gewas is ingedeeld bij een gewasgroep, de gewasgroepen, waarbij per gewas, onderscheidenlijk gewasgroep wordt aangegeven:
–
het teeltoppervlak;
–
de teeltperiode en
–
of het gewas wordt opgekweekt;
e.
een overzicht van de energietoepassingen, waarbij voor iedere energietoepassing wordt aangegeven:
–
de oppervlakte waarop, uitgedrukt in m2, en
–
de periode waarin, uitgedrukt in weken, de energietoepassing wordt gebruikt;
f.
indien in een kalenderjaar op een gedeelte van het teeltoppervlak geen gewassen worden opgekweekt of verder geteeld: een opgave van die gedeelten, uitgedrukt in m2, en het aantal weken waarin geen gewassen worden opgekweekt of verder geteeld en
g.
het ten hoogste toegestane verbruik van:
1°.
energie berekend op de wijze, aangegeven in de voorschriften 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4;
2°.
stikstof berekend op de wijze, aangegeven in de voorschriften 1.2.5 en 1.2.6;
3°.
fosfor berekend op de wijze, aangegeven in de voorschriften 1.2.7 en 1.2.8, onderscheidenlijk
4°.
werkzame stof berekend op de wijze, aangegeven in de voorschriften 1.2.9 en 1.2.10.
1.1.4 Indien een teeltplan ingevolge artikel 7, derde lid, onder h, of artikel 8, derde lid, onder i, bij een melding wordt vermeld, of in verband met het aanvragen van een Wm-vergunning voor de eerste keer een teeltplan moet worden overgelegd, wordt voor de berekening van de ten hoogste toegestane verbruiken, bedoeld in voorschrift 1.1.3, onder g, in de voorschriften 1.2.3, 1.2.4, 1.2.6, 1.2.8 en 1.2.10 gedeeld door 52 verminderd met het aantal weken dat het betrokken glastuinbouwbedrijf nog niet was opgericht.
1.1.5 Indien gedurende het kalenderjaar waarop het teeltplan betrekking heeft, een afwijking ontstaat van in het teeltplan voor dat kalenderjaar eerder verstrekte gegevens, wordt voorafgaand aan de verandering die tot deze afwijking leidt, aan het bevoegd gezag waaraan het teeltplan ingevolge voorschrift 1.1.1 was overgelegd, een bijgesteld teeltplan voor het betrokken kalenderjaar overgelegd. Voorschrift 1.1.3 is op het bijgestelde teeltplan van overeenkomstige toepassing.
1.1.6 Degene die een glastuinbouwbedrijf drijft, verbruikt in een kalenderjaar niet meer energie, stikstof, fosfor, onderscheidenlijk werkzame stof, dan de hoeveelheid die voor het betrokken kalenderjaar als ten hoogste toegestane verbruik is berekend in het voor dat kalenderjaar ingevolge voorschrift 1.1.1 of 1.1.4 overgelegde teeltplan.
Paragraaf 1.2 De berekening van het jaarlijks ten hoogste toegestane verbruik van energie, stikstof, fosfor, onderscheidenlijk van werkzame stof (gewasbeschermingsmiddelen), ten behoeve van het teeltplan
1.2.1 Indien gedurende een of meer weken op een gedeelte van het teeltoppervlak geen gewassen worden opgekweekt of verder geteeld worden de uitkomsten van de berekeningen, bedoeld in de voorschriften 1.2.2, 1.2.5, 1.2.7 en 1.2.9, vermeerderd met de uitkomst van de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik voor het betrokken milieutaakveld voor «onbeteeld teeltoppervlak». Op de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik voor het betrokken milieutaakveld voor «onbeteeld teeltoppervlak» zijn de voorschriften 1.2.3, 1.2.6, 1.2.8 en 1.2.10 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat respectievelijk worden ingevoerd voor de letters:
a.
A: het aantal Gigajoule per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel A, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter «onbeteeld teeltoppervlak»;
b.
G: het aantal kilogrammen N per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel C, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter «onbeteeld teeltoppervlak»;
c.
H: het aantal kilogrammen P per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel D, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter «onbeteeld teeltoppervlak» en
d.
I: het aantal kilogrammen werkzame stof per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel E, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter« onbeteeld teeltoppervlak».
1.2.2 Het ten hoogste toegestane verbruik van energie, bedoeld in voorschrift 1.1.3, onder g, onder 1°, voor een kalenderjaar, wordt uitgedrukt in Gigajoule en berekend door voor ieder gewas dat ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld, onderscheidenlijk voor iedere gewasgroep die ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld, het ten hoogste toegestane verbruik van energie te berekenen op de wijze aangegeven in voorschrift 1.2.3, de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen en deze vervolgens te vermeerderen met de som van de uitkomsten van de berekeningen van het ten hoogste toegestane verbruik van energie voor iedere gebruikte energietoepassingen berekend op de wijze aangegeven in voorschrift 1.2.4.
Indien een gewas, niet behorend tot een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt opgekweekt, wordt de uitkomst van de berekening, uitgevoerd ingevolge voorschrift 1.2.3 voor het betrokken gewas, onderscheidenlijk voor de betrokken gewasgroep, verhoogd met een percentage van tien procent.
Indien een niet sierteeltgewas wordt opgekweekt en is ingedeeld in een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt voor het betrokken gewas in voorschrift 1.2.3 voor A ingevoerd:
A =het aantal Gigajoule per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel A, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter de betrokken gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld.
1.2.3 Het ten hoogste toegestane verbruik van energie voor een kalenderjaar voor een gewas of gewasgroep, wordt berekend door:
A x B x C
---------
52
A = het aantal Gigajoule per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel A, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter:
a. het betrokken gewas of
b. indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
B = het aantal hectares waarop het betrokken gewas wordt geteeld;
C = het aantal weken dat het betrokken gewas wordt geteeld.
1.2.4 Het ten hoogste toegestane verbruik van energie voor een kalenderjaar voor een in dat kalenderjaar te gebruiken energietoepassing, wordt berekend door:
D x E x F
---------
52
D = het aantal Gigajoule per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel B, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter de betrokken energietoepassing;
E = het aantal hectares waarop de betrokken energietoepassing wordt gebruikt;
F = het aantal weken dat de betrokken energietoepassing wordt gebruikt.
1.2.5 Het ten hoogste toegestane verbruik van stikstof, bedoeld in voorschrift 1.1.3, onder g, onder 2°, voor een kalenderjaar, wordt uitgedrukt in kilogrammen N en berekend door voor ieder gewas dat ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld, onderscheidenlijk voor iedere gewasgroep die ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld, het ten hoogste toegestane verbruik van stikstof te berekenen op de wijze aangegeven in voorschrift 1.2.6, en vervolgens de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen.
Indien een gewas, niet behorend tot een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt opgekweekt, wordt de uitkomst van de berekening, uitgevoerd ingevolge voorschrift 1.2.6 voor het betrokken gewas, onderscheidenlijk voor de betrokken gewasgroep, verhoogd met een percentage van nul procent.
Indien een niet sierteeltgewas wordt opgekweekt en is ingedeeld in een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt voor het betrokken gewas in voorschrift 1.2.3 voor G ingevoerd:
G = het aantal kilogrammen N per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel C, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter de betrokken gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld.
1.2.6 Het ten hoogste toegestane verbruik van stikstof voor een kalenderjaar voor een gewas of gewasgroep, wordt berekend door:
G x B x C
--------
52
G = het aantal kilogrammen N per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel C, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter:
a. het betrokken gewas of
b. indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
B = het aantal hectares waarop het betrokken gewas wordt geteeld;
C = het aantal weken dat het betrokken gewas wordt geteeld.
1.2.7 Het ten hoogste toegestane verbruik van fosfor, bedoeld in voorschrift 1.1.3, onder g, onder 3°, voor een kalenderjaar, wordt uitgedrukt in kilogrammen P en berekend door voor ieder gewas dat ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld, onderscheidenlijk voor iedere gewasgroep die ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld, het ten hoogste toegestane verbruik van fosfor te berekenen op de wijze aangegeven in voorschrift 1.2.8, en vervolgens de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen.
Indien een gewas, niet behorend tot een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt opgekweekt, wordt de uitkomst van de berekening, uitgevoerd ingevolge voorschrift 1.2.8 voor het betrokken gewas, onderscheidenlijk voor de betrokken gewasgroep, verhoogd met een percentage van nul procent. Indien een niet sierteeltgewas wordt opgekweekt en is ingedeeld in een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt voor het betrokken gewas in voorschrift 1.2.8 voor H ingevoerd:
H = het aantal kilogrammen P per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel D, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter de betrokken gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld.
1.2.8 Het ten hoogste toegestane verbruik van fosfor voor een kalenderjaar voor een gewas of gewasgroep, wordt berekend door:
H x B x C
--------
52
H = het aantal kilogrammen P per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel D, voor dat kalenderjaar geldende kolom achter:
a. het betrokken gewas of
b. indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
B = het aantal hectares waarop het betrokken gewas wordt geteeld;
C = het aantal weken dat het betrokken gewas wordt geteeld.
1.2.9 Het ten hoogste toegestane verbruik van werkzame stof, bedoeld in voorschrift 1.1.3, onder g, onder 4°, voor een kalenderjaar, wordt uitgedrukt in kilogrammen en berekend door voor ieder gewas dat ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld, onderscheidenlijk voor iedere gewasgroep die ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld, het ten hoogste toegestane verbruik van werkzame stof te berekenen op de wijze aangegeven in voorschrift 1.2.10, en de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen.
Indien een gewas, niet behorend tot een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt opgekweekt, wordt de uitkomst van de berekening, uitgevoerd ingevolge voorschrift 1.2.10 voor het betrokken gewas, onderscheidenlijk voor de betrokken gewasgroep, verhoogd met een percentage van dertig procent.
Indien een niet sierteeltgewas wordt opgekweekt en is ingedeeld in een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt voor het betrokken gewas in voorschrift 1.2.10 voor I ingevoerd:
I = het aantal kilogrammen werkzame stof per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel E, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter de betrokken gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld.
1.2.10 Het ten hoogste toegestane verbruik van werkzame stof voor een kalenderjaar voor een gewas of gewasgroep, wordt berekend door:
I x B x C
--------
52
I. = het aantal kilogrammen werkzame stof per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel E, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter:
a.
het betrokken gewas of
b.
indien het gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het betrokken gewas is ingedeeld;
B = het aantal hectares waarop het betrokken gewas wordt geteeld;
C = het aantal weken dat het betrokken gewas wordt geteeld.
Hoofdstuk 2
Bedrijfsmilieuplan-G
Paragraaf 2.1 De inhoud van het bedrijfsmilieuplan-g
2.1.1 Indien het voor het voorafgaande kalenderjaar gerapporteerde verbruik van energie, stikstof, fosfor, onderscheidenlijk werkzame stof, niet hoger is dan het in het teeltplan voor het betrokken kalenderjaar als ten hoogste toegestane verbruik is berekend en er een gedateerd en ondertekend bedrijfsmilieuplan-g aan het Wm-bevoegd gezag of, indien lozen type II plaatsvindt, aan het Wvo-bevoegd gezag is overgelegd, zijn de voorschriften 1.1.1 tot en met 1.2.10 niet van toepassing met ingang van het tijdstip waarop het bedrijfsmilieuplan-g is gedateerd.
2.1.2 Voorschrift 2.1.1 geldt voor de periode waarop het betrokken bedrijfsmilieuplan-g betrekking heeft en voldoet aan voorschrift 2.1.3.
2.1.3 Het te gebruiken model van het bedrijfsmilieuplan-g wordt vastgesteld door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Het bedrijfsmilieuplan-g vermeldt:
a.
het adres van het glastuinbouwbedrijf;
b.
de naam en het adres van degene die het glastuinbouwbedrijf drijft;
c.
het teeltoppervlak van het glastuinbouwbedrijf;
d.
de periode van vijf kalenderjaren waarvoor het bedrijfsmilieuplan-g geldt;
e.
een overzicht van de gewassen die opgekweekt of verder geteeld worden of, indien een gewas is ingedeeld bij een gewasgroep, de gewasgroepen, waarbij per gewas, onderscheidenlijk gewasgroep, wordt aangegeven:
–
het teeltoppervlak;
–
de teeltperiode en
–
of het gewas wordt opgekweekt;
f.
een overzicht van de energietoepassingen, waarbij voor iedere energietoepassing wordt aangegeven:
–
de oppervlakte waarop, uitgedrukt in m2, en
–
de periode waarin, uitgedrukt in weken, de energietoepassing wordt gebruikt;
g.
indien in een kalenderjaar op een gedeelte van het teeltoppervlak geen gewassen worden opgekweekt of verder geteeld: een opgave van die gedeelten, uitgedrukt in m2, en het aantal weken waarin geen gewassen worden opgekweekt of verder geteeld;
h.
voor ieder kalenderjaar van de periode, bedoeld onder d: het aantal punten voor X, Y en Z gebruikt voor de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik van energie, stikstof, fosfor, onderscheidenlijk werkzame stof, bepaald op de wijze als aangegeven in de voorschriften 2.2.2 en 2.2.3 en
i.
voor ieder kalenderjaar van de periode, bedoeld onder d, het ten hoogste toegestane verbruik van:
1°.
energie berekend op de wijze aangegeven in de voorschriften 2.2.4, 2.2.5 en 2.2.6;
2°.
stikstof berekend op de wijze aangegeven in de voorschriften 2.2.7 en 2.2.8;
3°.
fosfor berekend op de wijze aangegeven in de voorschriften 2.2.9 en 2.2.10, onderscheidenlijk
4°.
werkzame stof berekend op de wijze aangegeven in de voorschriften 2.2.11 en 2.2.12.
2.1.4 Degene die een glastuinbouwbedrijf drijft, verbruikt in een kalenderjaar niet meer energie, stikstof, fosfor, onderscheidenlijk werkzame stof, dan de hoeveelheid die voor het betrokken kalenderjaar als ten hoogste toegestane verbruik is vermeld in het ingevolge voorschrift 2.1.1 overgelegde bedrijfsmilieuplan-g.
2.1.5 Van het overleggen van een bedrijfsmilieuplan-g, bedoeld in voorschrift 2.1.1, wordt kennis gegeven in een of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen.
Paragraaf 2.2. De berekening van het jaarlijks ten hoogste toegestane verbruik van energie, meststoffen, onderscheidenlijk werkzame stof (gewasbeschermingsmiddelen), ten behoeve van het bedrijfsmilieuplan-g
2.2.1 Indien gedurende een of meer weken op een gedeelte van het teeltoppervlak geen gewassen worden opgekweekt of verder geteeld, worden de uitkomsten van de berekeningen, bedoeld in de voorschriften 2.2.4, 2.2.7, 2.2.9 en 2.2.11, vermeerderd met de uitkomst van de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik voor het betrokken milieutaakveld voor «onbeteeld teeltoppervlak». Op de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik voor het betrokken milieutaakveld voor «onbeteeld teeltoppervlak» zijn de voorschriften 2.2.5, 2.2.8, 2.2.10 en 2.2.12, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat worden ingevoerd voor de onderscheiden letters:
a.
F: het aantal Gigajoule per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel A, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter «onbeteeld teeltoppervlak»;
b.
N: het aantal kilogrammen N per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel C, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter «onbeteeld teeltoppervlak»;
c.
Q: het aantal kilogrammen P per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel D, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter «onbeteeld teeltoppervlak» en
d.
S: het aantal kilogrammen werkzame stof per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel E, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter« onbeteeld teeltoppervlak».
2.2.2 Voor de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik van energie, stikstof en fosfor, onderscheidenlijk werkzame stof, voor de kalenderjaren waarop het bedrijfsmilieuplan-g betrekking heeft, geldt voor ieder kalenderjaar dat:
a.
X + Y + Z ≥ V
b.
X ≥ W
c.
Y ≥ W, waarbij Y = YN + YP, YN ≥ W:2 en YP ≥ W:2
d.
Z ≥ W
X = het aantal punten dat wordt gebruikt voor de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik van energie, bedoeld in de voorschriften 2.2.4, 2.2.5 en 2.2.6;
Y = het aantal punten dat wordt gebruikt voor de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik van meststoffen, samengesteld uit het aantal punten voor de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik van stikstof (YN), bedoeld in de voorschriften 2.2.7 en 2.2.8, en van fosfor (YP), bedoeld in de voorschriften 2.2.9 en 2.2.10;
Z = het aantal punten dat wordt gebruikt voor de berekening van het ten hoogste toegestane verbruik van werkzame stof, bedoeld in de voorschriften 2.2.11 en 2.2.12;
V = het in lijst 3, onder 1, in de kolom onder het betrokken kalenderjaar opgenomen puntentotaal;
W = het in lijst 3, onder 2, in de kolom onder het betrokken kalenderjaar opgenomen aantal punten.
2.2.3 Voor ieder kalenderjaar wordt het ten hoogste toegestane verbruik van energie, stikstof, fosfor, onderscheidenlijk werkzame stof, bepaald door uitgaande van de voor dat kalenderjaar geldende punten van V en W, te komen tot een verdeling van punten over X, Y en Z en vervolgens het bijbehorende verbruik van energie, stikstof, fosfor, onderscheidenlijk werkzame stof, te berekenen op de wijze als aangegeven in de voorschriften 2.2.4 tot en met 2.2.12.
2.2.4 Het met de voor een kalenderjaar in punten uitgedrukte waarde van X overeenkomende ten hoogste toegestane verbruik van energie, bedoeld in voorschrift 2.1.3, onder i, onder 1°, wordt uitgedrukt in Gigajoule en berekend door voor ieder gewas dat ingevolge voorschrift 2.1.3, onder e, in een bedrijfsmilieuplan-g is vermeld, onderscheidenlijk voor iedere gewasgroep die ingevolge voorschrift 2.1.3, onder e, in een bedrijfsmilieuplan-g is vermeld, het ten hoogste toegestane verbruik van energie te berekenen op de wijze aangegeven in voorschrift 2.2.5, de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen en deze vervolgens te vermeerderen met de som van de uitkomsten van de berekeningen van het ten hoogste toegestane verbruik van energie voor de gebruikte energietoepassingen berekend op de wijze aangegeven in voorschrift 2.2.6.
Indien een gewas, niet behorend tot een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt opgekweekt, wordt de uitkomst van de berekening, uitgevoerd ingevolge het voorschrift 2.2.5 voor het betrokken gewas, onderscheidenlijk de betrokken gewasgroep, verhoogd met een percentage van tien procent.
Indien een niet sierteeltgewas wordt opgekweekt en is ingedeeld in een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt voor het betrokken gewas in voorschrift 1.2.3 voor F ingevoerd:
F = het aantal Gigajoule per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel A, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter de betrokken gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld.
2.2.5 Het ten hoogste toegestane verbruik van energie voor een kalenderjaar voor een gewas of gewasgroep wordt berekend door:
{F – (X -50) x G}x H x I
----------------------------------------
52
F = het aantal Gigajoule per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel A, voor het kalenderjaar 2000 geldende kolom achter:
a.
het betrokken gewas of
b.
indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
X = het voor het betrokken kalenderjaar ingevolge voorschriften 2.2.2 en 2.2.3, bepaalde aantal punten voor energie;
G = de hoeveelheid energie opgenomen in de in lijst 1, onderdeel A, onder «verbruik (GJ/ha) per punt» achter:
a.
het betrokken gewas of
b.
indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
H = het aantal hectares waarop het betrokken gewas geteeld wordt;
I = het aantal weken dat het betrokken gewas geteeld wordt.
2.2.6 Het ten hoogste toegestane verbruik van energie voor een in dat kalenderjaar te gebruiken energietoepassing wordt berekend door:
{J – (X -50) x K}x L x M
----------------------------------------
52
J = het aantal Gigajoule per hectare, opgenomen in de in lijst 1, onderdeel B, voor het kalenderjaar 2000 geldende kolom achter de betrokken energietoepassing;
X = het voor het betrokken kalenderjaar ingevolge voorschriften 2.2.2 en 2.2.3, bepaalde aantal punten energie;
K = de hoeveelheid energie opgenomen in de in lijst 1, onderdeel B, «verbruik (GJ/ha) per punt» achter de betreffende energietoepassing;
L = het aantal hectares waarop de betrokken energietoepassing wordt gebruikt;
M = het aantal weken dat de betrokken energietoepassing wordt gebruikt.
2.2.7 Het met de voor een kalenderjaar in punten uitgedrukte waarde van N overeenkomende ten hoogste toegestane verbruik van stikstof, bedoeld in voorschrift 2.1.3, onder i, onder 2°,wordt uitgedrukt in kilogrammen en berekend door voor ieder gewas dat ingevolge voorschrift 2.1.3, onder e, in een bedrijfsmilieuplan-g is vermeld, onderscheidenlijk voor iedere gewasgroep die ingevolge voorschrift 2.1.3, onder e, in een bedrijfsmilieuplan-g is vermeld, het ten hoogste toegestane verbruik van stikstof te berekenen op de wijze aangegeven in voorschrift 2.2.8 en vervolgens de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen.
Indien een gewas, niet behorend tot een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H,wordt opgekweekt, wordt de uitkomst van de berekening, uitgevoerd ingevolge voorschrift 2.2.8 voor het betrokken gewas, onderscheidenlijk de betrokken gewasgroep, verhoogd met een percentage van nul procent.
Indien een niet sierteeltgewas wordt opgekweekt en is ingedeeld in een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt voor het betrokken gewas in voorschrift 1.2.3 voor N ingevoerd:
N = het aantal kilogrammen N per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel C, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter de betrokken gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld.
2.2.8 Het ten hoogste toegestane verbruik van stikstof voor een kalenderjaar voor een gewas of gewasgroep wordt berekend door:
N = het aantal kilogrammen N per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel C, voor het kalenderjaar 2000 geldende kolom achter:
a.
het betrokken gewas of
b.
indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
YN = het voor het betrokken kalenderjaar ingevolge voorschriften 2.2.2 en 2.2.3, bepaalde aantal punten voor stikstof;
P = de hoeveelheid stikstof opgenomen in de in lijst 1, onderdeel C, onder «verbruik (kg N/ha) per punt» achter:
a.
het betrokken gewas of
b.
indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
H = het aantal hectares waarop het betrokken gewas geteeld wordt;
I = het aantal weken dat het betrokken gewas geteeld wordt.
2.2.9 Het met de voor een kalenderjaar in punten uitgedrukte waarde van P overeenkomende ten hoogste toegestane verbruik van fosfor, bedoeld in voorschrift 2.1.3, onder i, onder 3°, wordt uitgedrukt in kilogrammen en berekend door voor ieder gewas dat ingevolge voorschrift 2.1.3, onder e, in een bedrijfsmilieuplan-g is vermeld, onderscheidenlijk voor iedere gewasgroep die ingevolge voorschrift 2.1.3, onder e, in een bedrijfsmilieuplan-g is vermeld, het ten hoogste toegestane verbruik van fosfor, te berekenen op de wijze aangegeven in voorschrift 2.2.10 en vervolgens de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen. Indien een gewas, niet behorend tot een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt opgekweekt, wordt de uitkomst van de berekening, uitgevoerd ingevolge voorschrift 2.2.10 voor het betrokken gewas, onderscheidenlijk de betrokken gewasgroep, verhoogd met een percentage van nul procent.
Indien een niet sierteeltgewas wordt opgekweekt en is ingedeeld in een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt voor het betrokken gewas in voorschrift 1.2.8 voor Q ingevoerd:
Q = het aantal kilogrammen P per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel D, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter de betrokken gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld.
2.2.10 Het ten hoogste toegestane verbruik van fosfor voor een kalenderjaar voor een gewas of gewasgroep wordt berekend door:
Q = het aantal kilogrammen P per hectare, opgenomen in de in lijst 1, onderdeel D, voor het kalenderjaar 2000 geldende kolom achter:
a.
het betrokken gewas of
b.
indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
YP = het voor het betrokken kalenderjaar ingevolge voorschriften 2.2.2 en 2.2.3, bepaalde aantal punten voor fosfor;
R = de hoeveelheid fosfor opgenomen in de in lijst 1, onderdeel D, onder «verbruik (kg P/ha) per punt» achter:
a.
het betrokken gewas of
b.
indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
H = het aantal hectares waarop het betrokken gewas geteeld wordt;
I = het aantal weken dat het betrokken gewas geteeld wordt.
2.2.11 Het met de voor een kalenderjaar in punten uitgedrukte waarde van Z ten hoogste toegestane verbruik van werkzame stof, bedoeld in voorschrift 2.1.3, onder i, onder 4°, wordt berekend door voor ieder gewas dat ingevolge voorschrift 2.1.3, onder e, in een bedrijfsmilieuplan-g is vermeld, onderscheidenlijk voor iedere gewasgroep die ingevolge voorschrift 2.1.3, onder e, in een bedrijfsmilieuplan-g is vermeld, het ten hoogste toegestane verbruik van werkzame stof berekenen op de wijze aangegeven in voorschrift 2.2.12 en vervolgens de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen.
Indien een gewas, niet behorend tot een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt opgekweekt, wordt de uitkomst van de berekening, uitgevoerd ingevolge voorschrift 2.2.12 voor het betrokken gewas, onderscheidenlijk de betrokken gewasgroep, verhoogd met een percentage van dertig procent. Indien een niet sierteeltgewas wordt opgekweekt en is ingedeeld in een gewasgroep als aangegeven in lijst 2, onderdeel H, wordt voor het betrokken gewas in voorschrift 1.2.10 voor S ingevoerd:
S = het aantal kilogrammen werkzame stof per hectare opgenomen in de in lijst 1, onderdeel E, voor het betrokken kalenderjaar geldende kolom achter de betrokken gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld.
2.2.12 Het ten hoogste toegestane verbruik van werkzame stof voor een kalenderjaar voor een gewas of gewasgroep wordt berekend door:
{S – (Z -50) x T} x H x I
----------------------------------------
52
S het aantal kilogrammen werkzame stof per hectare, opgenomen in de in lijst 1, onderdeel E, voor het kalenderjaar 2000 geldende kolom achter:
a.
het betrokken gewas of
b.
indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
Z = het voor het betrokken kalenderjaar ingevolge voorschriften 2.2.2 en 2.2.3, bepaalde aantal punten voor gewasbeschermingsmiddelen;
T = de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen opgenomen in de in lijst 1, onderdeel E, onder «verbruik (kg w.s./ha) per punt» achter:
a.
het betrokken gewas of
b.
indien het betrokken gewas is ingedeeld in een gewasgroep: de gewasgroep waarbij het gewas is ingedeeld;
H = het aantal hectares waarop het betrokken gewas geteeld wordt;
I = het aantal weken dat het betrokken gewas geteeld wordt.
Hoofdstuk 3
Meet-, registratie en rapportageverplichtingen voor degene die een glastuinbouwbedrijf drijft
Paragraaf 3.1 Meten, registreren en rapporteren
3.1.1 Ten minste iedere vier weken meet en registreert degene die een glastuinbouwbedrijf drijft:
a.
het verbruik van energie op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.4;
b.
het verbruik van stikstof op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.8;
c.
het verbruik van fosfor op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.10 en d. het verbruik van werkzame stof op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.12;
3.1.2 Na afloop van iedere periode van vier weken, bedoeld in voorschrift 3.1.1, berekent degene die een glastuinbouwbedrijf drijft, ten behoeve van de rapportage, bedoeld in voorschrift 3.1.16:
a.
het verbruik van energie op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.5, 3.1.6 en 3.1.7;
b.
het verbruik van stikstof op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.9;
c.
het verbruik van fosfor op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.11 en d. het verbruik van werkzame stof op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.13.
3.1.3 Na afloop van een kalenderjaar, berekent degene die een glastuinbouw drijft, ten behoeve van de rapportage, bedoeld in voorschrift 3.1.17:
a.
het verbruik van energie op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.5, 3.1.6 en 3.1.7;
b.
het verbruik van stikstof op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.9;
c.
het verbruik van fosfor op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.11 en d. het verbruik van werkzame stof op de wijze aangegeven in voorschrift 3.1.13.
3.1.4 Ten behoeve van de berekening van het verbruik van energie, bedoeld in voorschrift 3.1.5, worden van de afzonderlijke meters of facturen afgelezen en in een logboek geregistreerd:
a.
het verbruik van aardgas in m3 met bijbehorende omrekeningsfactor en calorische waarde;
b.
het verbruik van elektriciteit in kilowattuur;
c.
het verbruik van warmte van derden in Gigajoule;
d.
het verbruik van aangekochte duurzame energie in Gigajoule;
e.
het verbruik van petroleum in m3;
f.
het verbruik van stookolie in m3;
g.
het verbruik van brandstof door derden bij grondstomen in bijbehorende energie-eenheid;
h.
het verbruik van overige vormen van energie in bijbehorende energie-eenheden;
i.
de aan derden geleverde elektriciteit in kilowattuur;
j.
de aan derden geleverde warmte in Gigajoule;
k.
de aan derden geleverde duurzame energie in Gigajoule en
l.
de aan derden geleverde overige vormen van energie in bijbehorende energie-eenheden.
3.1.5 Het verbruik van energie wordt uitgedrukt in Gigajoule en berekend door na omrekening naar Gigajoule, de som te nemen van het verbruik, bedoeld in voorschrift 3.1.4, onderdelen a tot en met c en e tot en met h, en deze te verminderen met de som van de geleverde energie als bedoeld in de onderdelen i tot en met l van dat voorschrift.
3.1.6 Ten behoeve van de berekening van het verbruik van energie, bedoeld in voorschrift 3.1.5, wordt het verbruik van aardgas, bedoeld in voorschrift 3.1.4, onderdeel a, vermenigvuldigd met de bijbehorende omrekeningsfactor en de calorische waarde.
3.1.7 Ten behoeve van de berekening van het verbruik van energie, bedoeld in voorschrift 3.1.5, wordt het verbruik van warmte, bedoeld in voorschrift 3.1.4, onderdeel c, voorzover dit verbruik bestaat uit restwarmte van een energiecentrale, voor 87% meegerekend.
3.1.8 Ten behoeve van de berekening van het verbruik van stikstof, bedoeld in voorschrift 3.1.9, worden na ieder gebruik van meststoffen van een factuur of ander schriftelijk afleveringsbewijs van kunstmeststoffen, organische meststoffen en potgrond afgelezen en in een logboek geregistreerd:
a.
de volledige merknaam, de samenstelling en het soortelijk gewicht van de betrokken meststof en
b.
het hoeveelheid gebruikte meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen of liters.
3.1.9 Het verbruik van stikstof wordt uitgedrukt in kilogrammen N en berekend door voor iedere te onderscheiden samenstelling van de meststoffen, bedoeld in voorschrift 3.1.8, het verbruik van stikstof te berekenen, en vervolgens de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen.
3.1.10 Ten behoeve van de berekening van het verbruik van fosfor, bedoeld in voorschrift 3.1.11, worden na ieder gebruik van meststoffen van een factuur of ander schriftelijk afleveringsbewijs van kunstmeststoffen, organische meststoffen en potgrond afgelezen en in een logboek geregistreerd:
a.
de volledige merknaam, de samenstelling en het soortelijk gewicht van de betrokken meststof en
b.
de hoeveelheid gebruikte meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen of liters.
3.1.11 Het verbruik van fosfor wordt uitgedrukt in kilogrammen P en berekend door voor iedere te onderscheiden samenstelling van de meststoffen, bedoeld in voorschrift 3.1.10, het verbruik van fosfor te berekenen en vervolgens de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen.
3.1.12 Ten behoeve van de berekening van het verbruik van werkzame stof, bedoeld in voorschrift 3.1.13, worden na ieder gebruik van bestrijdingsmiddelen van een factuur of ander schriftelijk afleveringsbewijs van een bestrijdingsmiddel waarin een werkzame stof zit, afgelezen en in een logboek geregistreerd:
a.
de volledige merknaam, de samenstelling en het toelatingsnummer en
b.
de hoeveelheid gebruikte bestrijdingsmiddelen, uitgedrukt in kilogrammen, liters of stuks.
3.1.13 Het verbruik van werkzame stof wordt uitgedrukt in kilogrammen en voor ieder te onderscheiden bestrijdingsmiddel, bedoeld in 3.1.12, berekend door het verbruik van werkzame stof te berekenen en vervolgens de som van de uitkomsten van die berekeningen te nemen.
3.1.14 Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen ten behoeve van de controle van het verbruik van stikstof en fosfor voorschrijven dat een controlevoorziening wordt geplaatst. Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen ten behoeve van de controle van het verbruik van werkzame stof voorschrijven dat een controlevoorziening wordt geplaatst. Bij die regelingen kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de plaats, de doelmatigheid en de werking van de controlevoorziening.
3.1.15 De ingevolge de voorschriften 3.1.1 tot en met 3.1.13 geregistreerde gegevens en uitgevoerde berekeningen, evenals de onderliggende facturen en andere schriftelijke afleveringsbewijzen worden gedurende 10 jaren bewaard.
3.1.16 Degene die een glastuinbouwbedrijf drijft, overlegt binnen twee weken na afloop van iedere periode van vier weken, bedoeld in voorschrift 3.1.1, een rapportage , waarin is opgenomen:
a.
het adres van het glastuinbouwbedrijf;
b.
de naam en adres van degene die het glastuinbouwbedrijf drijft;
c.
over de voorafgaande periode van vier weken het ingevolge voorschrift 3.1.3:
–
onder a, bedoelde verbruik van energie;
–
onder b, bedoelde verbruik van stikstof;
–
onder c, bedoelde verbruik van fosfor en
–
onder d, bedoelde verbruik van werkzame stof.
De rapportage wordt tot 1 januari 2003 overgelegd aan het Wm-bevoegd gezag of, indien lozen type II plaatsvindt, het Wvo-bevoegd gezag. Met ingang van 1 januari 2003 wordt de rapportage overgelegd aan het bevoegd gezag waaraan het teeltplan, onderscheidenlijk het bedrijfsmilieuplan-g, is overgelegd, waarover de rapportage plaatsvindt.
3.1.17 Degene die een glastuinbouwbedrijf drijft, overlegt, ieder jaar uiterlijk op 1 mei een rapportage, waarin is opgenomen:
a.
het adres van het glastuinbouwbedrijf;
b.
de naam en adres van degene die het glastuinbouwbedrijf drijft;
c.
over het voorafgaande kalenderjaar het ingevolge voorschrift 3.1.3:
–
onder a, berekende verbruik van energie;
–
onder b, berekende verbruik van stikstof;
–
onder c, berekende verbruik van fosfor en
–
onder d, berekende verbruik van werkzame stof.
De rapportage over het kalenderjaar 2002 wordt overgelegd aan het Wm-bevoegd gezag of, indien lozen type II plaatsvindt, het Wvo-bevoegd gezag en vervolgens aan het bevoegd gezag waaraan het teeltplan, onderscheidenlijk het bedrijfsmilieuplan-g, is overgelegd, waarover de rapportage plaatsvindt.
3.1.18 De rapportage dient te worden gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
3.2.1 Van alle aanwezige bestrijdingsmiddelen wordt telkens op 1 januari de voorraad opgetekend en worden per bestrijdingsmiddel geregistreerd:
a.
de volledige merknaam, zoals die op de verpakking is vermeld, en het toelatingsnummer;
b.
de hoeveelheid kilogrammen, liters of stuks geformuleerd product.
3.2.2 Van alle toegepaste bestrijdingsmiddelen wordt na gebruik in een logboek opgetekend:
a.
de volledige merknaam, zoals die op de verpakking is vermeld en het toelatingsnummer;
b.
het te bestrijden organisme;
c.
het gewas waarop het betrokken bestrijdingsmiddel is gebruikt;
d.
de datum waarop het middel is toegepast;
e.
de hoeveelheid kilogrammen, liters of stuks geformuleerd product;
3.2.3 De ingevolge de voorschriften 3.2.1 en 3.2.2 opgetekende en onderliggende gegevens worden gedurende 5 jaren op het glastuinbouwbedrijf bewaard.
Lijst 1,
behorende bij bijlage 1
Lijst 1, onderdeel A:
VERBRUIKSDOELSTELLINGEN voor ENERGIE (GJ/ha) en daarmee overeenkomende punten per gewas of gewasgroep en voor onbeteeld teeltoppervlak
Aantal punten:
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
per punt
GEWAS/GEWASGROEP:
Sierteelt (Bloemisterij)
ALSTROEMERIA
10646
10372
10097
9823
9548
9274
9000
8725
8451
8176
7902
54,9
AMARYLLIS
13952
13732
13513
13293
13074
12854
12634
12415
12195
11976
11756
43,9
ANEMOON
9410
9311
9212
9114
9015
8916
8817
8718
8620
8521
8422
19,8
ANJER
12162
11942
11723
11503
11284
11064
10844
10625
10405
10186
9966
43,9
ANTHURIUM
17809
17677
17545
17413
17282
17150
17018
16887
16755
16623
16491
26,4
ASTER
9131
8801
8472
8143
7813
7484
7155
6825
6496
6167
5837
65,9
BOLBLOEMEN niet op pot OVERIG
2966
2867
2768
2670
2571
2472
2373
2274
2176
077
1978
19,8
BOL-/KNOLBLOEMEN op pot
16016
15742
15467
15193
14918
14644
14370
14095
13821
13546
13272
54,9
BOOMTEELT 1
2865
2698
2532
2366
2199
2033
1867
1700
1534
1368
1201
33,3
BOOMTEELT 2
2865
2698
2532
2366
2199
2033
1867
1700
1534
1368
1201
33,3
BOOMTEELT 3
2865
2698
2532
2366
2199
2033
1867
1700
1534
1368
1201
33,3
BOOMTEELT OVERIG
2865
2698
2532
2366
2199
2033
1867
1700
1534
1368
1201
33,3
BOUVARDIA
16983
16873
16763
16654
16544
16434
16324
16214
16105
15995
15885
22,0
CHRYSANT
13403
13293
13183
13074
12964
12854
12744
12634
12525
12415
12305
22,0
DECORATIEGROEN
902
858
814
770
726
682
638
594
550
506
462
8,8
EUPHORBIA
15467
15303
15138
14973
14809
14644
14479
14315
14150
13985
13821
32,9
EUSTOMA
15193
15083
14973
14864
14754
14644
14534
14424
14315
14205
14095
22,0
FREESIA
9823
9713
9603
9494
9384
9274
9164
9054
8945
8835
8725
22,0
GERBERA
19322
19102
18883
18663
18444
18224
18004
17785
17565
17346
17126
43,9
GLADIOOL
956
902
847
792
737
682
627
572
517
462
408
11,0
GYPSOPHYLA
5002
4782
4563
4343
4124
3904
3684
3465
3245
3026
2806
43,9
KUIPPLANTEN 1
6481
6314
6148
5982
5815
5649
5483
5316
5150
4984
4817
33,3
KUIPPLANTEN 2
6481
6314
6148
5982
5815
5649
5483
5316
5150
4984
4817
33,3
KUIPPLANTEN 3
6481
6314
6148
5982
5815
5649
5483
5316
5150
4984
4817
33,3
KUIPPLANTEN 4
10374
10152
9930
9709
9487
9265
9043
8821
8600
8378
8156
44,4
KUIPPLANTEN 5
10374
10152
9930
9709
9487
9265
9043
8821
8600
8378
8156
44,4
KUIPPLANTEN OVERIG
6481
6314
6148
5982
5815
5649
5483
5316
5150
4984
4817
33,3
LELIE/IRIS vollegrond
13403
13293
13183
13074
12964
12854
12744
12634
12525
12415
12305
22,0
LIMONIUM
12162
11942
11723
11503
11284
11064
10844
10625
10405
10186
9966
43,9
MATRICARIA
15467
15303
15138
14973
14809
14644
14479
14315
14150
13985
13821
32,9
NERINE
12162
11942
11723
11503
11284
11064
10844
10625
10405
10186
9966
43,9
ORCHIDEE CYMBIDIUM
11556
11314
11073
10831
10590
10348
10106
9865
9623
9382
9140
48,3
ORCHIDEE OVERIG
19047
18883
18718
18553
18389
18224
18059
17895
17730
17565
17 401
32,9
PERKPLANTEN (hangend)
5757
5591
5425
5258
5092
4926
4759
4593
4427
4260
4094
33,3
POTPLANTEN 1 (hangend)
13713
13546
13380
13214
13047
12881
12715
12548
12382
12216
12049
33,3
POTPLANTEN 2 (hangend)
13713
13546
13380
13214
13047
12881
12715
12548
12382
12216
12049
33,3
POTPLANTEN 3 (hangend)
13713
13546
13380
13214
13047
12881
12715
12548
12382
12216
12049
33,3
POTPLANTEN 4 (hangend)
16075
15798
15521
15243
14966
14689
14412
14135
13857
13580
13303
55,4
POTPLANTEN 5 (hangend)
16075
15798
15521
15243
14966
14689
14412
14135
13857
13580
13303
55,4
POTPLANTEN 6 (hangend)
16075
15798
15521
15243
14966
14689
14412
14135
13857
13580
13303
55,4
POTPLANTEN 7 (hangend)
18160
17828
17495
17162
16830
16497
16164
15832
15499
15166
14834
66,5
POTPLANTEN 8 (hangend)
18160
17828
17495
17162
16830
16497
16164
15832
15499
15166
14834
66,5
POTPLANTEN 9 (hangend)
18160
17828
17495
17162
16830
16497
16164
15832
15499
15166
14834
66,5
POTPLANTEN OVERIG
15186
14942
14698
14454
14210
13966
13722
13478
13234
12990
12746
48,8
ROOS
19403
19122
18842
18561
18281
18000
17719
17439
17158
16878
16597
56,1
SNIJGROEN
13952
13732
13513
13293
13074
12854
12634
12415
12195
11976
11756
43,9
ZOMERBLOEMEN 1
6517
6353
6188
6023
5859
5694
5529
5365
5200
5035
4871
32,9
ZOMERBLOEMEN 2
6517
6353
6188
6023
5859
5694
5529
5365
5200
5035
4871
32,9
ZOMERBLOEMEN 3
6517
6353
6188
6023
5859
5694
5529
5365
5200
5035
4871
32,9
ZOMERBLOEMEN 4
10097
9933
9768
9603
9439
9274
9109
8945
8780
8615
8451
32,9
ZOMERBLOEMEN 5
10097
9933
9768
9603
9439
9274
9109
8945
8780
8615
8451
32,9
ZOMERBLOEMEN 6
10097
9933
9768
9603
9439
9274
9109
8945
8780
8615
8451
32,9
ZOMERBLOEMEN 7
13952
13732
13513
13293
13074
12854
12634
12415
12195
11976
11756
43,9
ZOMERBLOEMEN OVERIG
8307
8143
7978
7813
7649
7484
7319
7155
6990
6825
6661
32,9
TULP BROEI VOLLEGROND
22542
21791
21040
20289
19538
18787
18036
17285
16535
15784
15033
150,2
TULP KISTEN
38924
38031
37138
36245
35351
34458
33565
32672
31778
30885
29992
178,6
HYACINT KISTEN
23362
22222
21083
19943
18803
17664
16524
15385
14245
13105
11966
227,9
LELIE KISTEN
14898
14684
14471
14257
14043
13829
13616
13402
13188
12975
12761
42,7
NARCIS KISTEN
14630
13917
13203
12489
11776
11062
10348
9635
8921
8207
7494
142,7
SIERTEELT OVERIG
12380
12104
11828
11552
11276
11000
10724
10448
10172
9896
9620
55,2
Niet Sierteelt (Groenten)
AUBERGINE
16824
16564
16305
16046
15787
15528
15269
15010
14751
14492
14232
51,8
COURGETTE
11930
11700
11469
11238
11007
10776
10545
10314
10083
9852
9622
46,2
KOMKOMMER
17701
17416
17131
16847
16562
16277
15992
15707
15423
15138
14853
57,0
PAPRIKA
16308
16055
15803
15551
15298
15046
14794
14541
14289
14037
13784
50,5
TOMAAT
20271
20035
19798
19562
19326
19090
18854
18618
18382
18145
17909
47,2
AARDBEI
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
AMSOI
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
ANDIJVIE
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
ASPERGES
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
AUGURK
8106
7998
7890
7782
7674
7566
7458
7349
7241
7133
7025
21,6
BLEEKSELDERIJ
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
BLOEMKOOL
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
BOSUI
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
BROCCOLI
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
CHINESE KOOL
8106
7998
7890
7782
7674
7566
7458
7349
7241
7133
7025
21,6
GROENTEN 1
13123
12870
12616
12362
12108
11854
11600
11345
11091
10837
10584
50,8
GROENTEN 2
5048
4929
4810
4692
4573
4454
4335
4215
4096
3978
3859
23,8
GROENTEN 3
5048
4929
4810
4692
4573
4454
4335
4215
4096
3978
3859
23,8
GROENTEN 4
8917
8798
8679
8560
8441
8323
8204
8084
7965
7846
7728
23,8
HOUTIG KL. FRUIT
2920
2812
2704
2596
2488
2380
2272
2164
2056
1948
1840
21,6
IJSPEGELS
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
KNOLSELDERIJ
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
KNOLVENKEL
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
KOOLRABI
8106
7998
7890
7782
7674
7566
7458
7349
7241
7133
7025
21,6
KOUSEBAND
8106
7998
7890
7782
7674
7566
7458
7349
7241
7133
7025
21,6
KROTEN
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
KRUIDEN
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
MELOEN
8106
7998
7890
7782
7674
7566
7458
7349
7241
7133
7025
21,6
PAKSOI
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
PEEN
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
PETERSELIE
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
PEULEN
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
POSTELEIN
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
PREI
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
RAAPSTELEN
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
RABARBER
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
RADIJS
5780
5715
5650
5585
5520
5456
5391
5326
5261
5196
5131
13,0
RETTICH
4589
4481
4373
4265
4157
4049
3941
3832
3724
3616
3508
21,6
SLA
5780
5715
5650
5585
5520
5456
5391
5326
5261
5196
5131
13,0
SNIJBOON
8106
7998
7890
7782
7674
7566
7458
7349
7241
7133
7025
21,6
SPERZIEBOON
8106
7998
7890
7782
7674
7566
7458
7349
7241
7133
7025
21,6
SPINAZIE
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
SPITSKOOL
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
VELDSLA
2263
2198
2133
2068
2003
1939
1874
1809
1744
1679
1614
13,0
NIET SIERTEELT OVERIG
12380
12104
11828
11552
11276
11000
10724
10448
10172
9896
9620
55,2
ONBETEELD TEELTOPPER-VLAK
680
634
588
542
496
450
404
358
312
266
220
9,2
LIJST 1, onderdeel B:
VERBRUIKSDOELSTELLINGEN (GJ/ha) en daarmee overeenkomende punten voor ENERGIETOEPASSINGEN
Aantal punten:
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
per punt
ENERGIETOEPASSING:
DAGVERLENGING
746
737
728
718
709
700
691
682
672
663
654
1,8
GRONDKOELING
1077
1061
1046
1031
1015
1000
985
969
954
939
923
3,1
OV. KOELING/PREPARATIE
1077
1061
1046
1031
1015
1000
985
969
954
939
923
3,1
ASSIMILATIEBELICHTING
5767
5613
5460
5307
5153
5000
4847
4693
4540
4387
4233
30,7
LIJST 1, onderdeel C:
VERBRUIKSDOELSTELLINGEN voor STIKSTOF (kg N/ha) en daarmee overeenkomende punten per gewas of gewasgroep en voor onbeteeld teeltoppervlak
Aantal punten:
25
27,5
30
32,5
35
37,5
40
42,5
45
47,5
50
per punt
GEWAS/GEWAS-GROEP:
Sierteelt (Bloemisterij)
ALSTROEMERIA
675
661
647
633
619
605
591
577
563
549
535
5,60
AMARYLLIS
410
404,4
398,8
393,2
387,6
382
376,4
370,8
365,2
359,6
354
2,24
ANEMOON
865
856,6
848,2
839,8
831,4
823
814,6
806,2
797,8
789,4
781
3,36
ANJER
835
815,4
795,8
776,2
756,6
737
717,4
697,8
678,2
658,6
639
7,84
ANTHURIUM
274,5
269,2
263,9
258,5
253,2
247,9
242,6
237,3
231,9
226,6
221,3
2,13
ASTER
867,5
843,7
819,9
796,1
772,3
748,5
724,7
700,9
677,1
653,3
629,5
9,52
BOLBLOEMEN niet op pot OVERIG
21
20,4
19,9
19,3
18,8
18,2
17,6
17,1
16,5
16
15,4
0,22
BOL-/KNOLBLOEMEN op pot
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
BOOMTEELT 1
332,5
328,3
324,1
319,9
315,7
311,5
307,3
303,1
298,9
294,7
290,5
1,68
BOOMTEELT 2
332,5
328,3
324,1
319,9
315,7
311,5
307,3
303,1
298,9
294,7
290,5
1,68
BOOMTEELT 3
332,5
328,3
324,1
319,9
315,7
311,5
307,3
303,1
298,9
294,7
290,5
1,68
BOOMTEELT OVERIG
332,5
328,3
324,1
319,9
315,7
311,5
307,3
303,1
298,9
294,7
290,5
1,68
BOUVARDIA
1460
1426,4
1392,8
1359,2
1325,6
1292
1258,4
1224,8
1191,2
1157,6
1124
13,44
CHRYSANT
1049,3
1017,5
985,7
953,9
922,1
890,4
858,6
826,8
795
763,2
731,5
12,71
DECORATIEGROEN
127,5
126,1
124,7
123,3
121,9
120,5
119,1
117,7
116,3
114,9
113,5
0,56
EUPHORBIA
510
504,4
498,8
493,2
487,6
482
476,4
470,8
465,2
459,6
454
2,24
EUSTOMA
675
661
647
633
619
605
591
577
563
549
535
5,60
FREESIA
575
561
547
533
519
505
491
477
463
449
435
5,60
GERBERA
1550
1522
1494
1466
1438
1410
1382
1354
1326
1298
1270
11,20
GLADIOOL
140,5
137,4
134,3
131,3
128,2
125,1
122
118,9
115,9
112,8
109,7
1,23
GYPSOPHYLA
670
658,8
647,6
636,4
625,2
614
602,8
591,6
580,4
569,2
558
4,48
KUIPPLANTEN 1
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
KUIPPLANTEN 2
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
KUIPPLANTEN 3
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
KUIPPLANTEN 4
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
KUIPPLANTEN 5
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
KUIPPLANTEN OVERIG
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
LELIE/IRIS vollegrond
486,3
473
459,7
446,4
433,1
419,8
406,5
393,2
379,9
366,6
353,3
5,32
LIMONIUM
835
815,4
795,8
776,2
756,6
737
717,4
697,8
678,2
658,6
639
7,84
MATRICARIA
1460
1426,4
1392,8
1359,2
1325,6
1292
1258,4
1224,8
1191,2
1157,6
1124
13,44
NERINE
320
308,8
297,6
286,4
275,2
264
252,8
241,6
230,4
219,2
208
4,48
ORCHIDEE CYMBIDIUM
232,5
228,3
224,1
219,9
215,7
211,5
207,3
203,1
198,9
194,7
190,5
1,68
ORCHIDEE OVERIG
387,5
380,5
373,5
366,5
359,5
352,5
345,5
338,5
331,5
324,5
317,5
2,80
PERKPLANTEN (hangend)
365
356,6
348,2
339,8
331,4
323
314,6
306,2
297,8
289,4
281
3,36
POTPLANTEN 1 (hangend)
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
POTPLANTEN 2 (hangend)
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
POTPLANTEN 3 (hangend)
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
POTPLANTEN 4 (hangend)
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
POTPLANTEN 5 (hangend)
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
POTPLANTEN 6 (hangend)
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
POTPLANTEN 7 (hangend)
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
POTPLANTEN 8 (hangend)
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
POTPLANTEN 9 (hangend)
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
POTPLANTEN OVERIG
885
865,4
845,8
826,2
806,6
787
767,4
747,8
728,2
708,6
689
7,84
ROOS
1460
1426,4
1392,8
1359,2
1325,6
1292
1258,4
1224,8
1191,2
1157,6
1124
13,44
SNIJGROEN
1185
1165,4
1145,8
1126,2
1106,6
1087
1067,4
1047,8
1028,2
1008,6
989
7,84
ZOMERBLOEMEN 1
408,8
396,9
385
373,1
361,2
349,3
337,4
325,5
313,6
301,7
289,8
4,76
ZOMERBLOEMEN 2
408,8
396,9
385
373,1
361,2
349,3
337,4
325,5
313,6
301,7
289,8
4,76
ZOMERBLOEMEN 3
408,8
396,9
385
373,1
361,2
349,3
337,4
325,5
313,6
301,7
289,8
4,76
ZOMERBLOEMEN 4
408,8
396,9
385
373,1
361,2
349,3
337,4
325,5
313,6
301,7
289,8
4,76
ZOMERBLOEMEN 5
408,8
396,9
385
373,1
361,2
349,3
337,4
325,5
313,6
301,7
289,8
4,76
ZOMERBLOEMEN 6
408,8
396,9
385
373,1
361,2
349,3
337,4
325,5
313,6
301,7
289,8
4,76
ZOMERBLOEMEN 7
408,8
396,9
385
373,1
361,2
349,3
337,4
325,5
313,6
301,7
289,8
4,76
ZOMERBLOEMEN OVERIG
408,8
396,9
385
373,1
361,2
349,3
337,4
325,5
313,6
301,7
289,8
4,76
TULP BROEI VOLLEGROND
159,6
155,3
151,1
146,8
142,6
138,3
134,1
129,8
125,6
121,3
117,0
1,70
TULP KISTEN
342,3
333,2
324,0
314,9
305,8
296,7
287,5
278,4
269,3
260,1
251,0
3,65
HYACINTEN KISTEN
543,9
529,4
514,9
500,4
485,9
471,4
456,9
442,4
427,9
413,4
398,9
5,80
LELIE KISTEN
604,5
593,6
582,7
571,7
560,8
549,9
539,0
528,1
517,1
506,2
495,3
4,37
NARCIS KISTEN
207,6
205,3
203,1
200,8
198,5
196,3
194,0
191,7
189,4
187,2
184,9
0,91
SIERTEELT OVERIG
675
661
647
633
619
605
591
577
563
549
535
5,60
Niet Sierteelt (Groenten)
AUBERGINE
1567,5
1543,7
1519,9
1496,1
1472,3
1448,5
1424,7
1400,9
1377,1
1353,3
1329,5
9,52
COURGETTE
1705
1674,2
1643,4
1612,6
1581,8
1551
1520,2
1489,4
1458,6
1427,8
1397
12,32
KOMKOMMER
1937,5
1902,5
1867,5
1832,5
1797,5
1762,5
1727,5
1692,5
1657,5
1622,5
1587,5
14,00
PAPRIKA
1915
1878,6
1842,2
1805,8
1769,4
1733
1696,6
1660,2
1623,8
1587,4
1551
14,56
TOMAAT
1937,5
1902,5
1867,5
1832,5
1797,5
1762,5
1727,5
1692,5
1657,5
1622,5
1587,5
14,00
AARDBEI
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
AMSOI
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
ANDIJVIE
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
ASPERGES
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
AUGURK
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
BLEEKSELDERIJ
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
BLOEMKOOL
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
BOSUI
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
BROCCOLI
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
CHINESE KOOL
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
GROENTEN 1
1705
1674,2
1643,4
1612,6
1581,8
1551
1520,2
1489,4
1458,6
1427,8
1397
12,32
GROENTEN 2
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
GROENTEN 3
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
GROENTEN 4
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
HOUTIG KL. FRUIT
232,5
228,3
224,1
219,9
215,7
211,5
207,3
203,1
198,9
194,7
190,5
1,68
IJSPEGELS
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
KNOLSELDERIJ
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
KNOLVENKEL
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
KOOLRABI
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
KOUSEBAND
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
KROTEN
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
KRUIDEN
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
MELOEN
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
PAKSOI
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
PEEN
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
PETERSELIE
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
PEULEN
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
POSTELEIN
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
PREI
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
RAAPSTELEN
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
RABARBER
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
RADIJS
710
704,4
698,8
693,2
687,6
682
676,4
670,8
665,2
659,6
654
2,24
RETTICH
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
SLA
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
SNIJBOON
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
SPERZIEBOON
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
SPINAZIE
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
SPITSKOOL
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
VELDSLA
620
608,8
597,6
586,4
575,2
564
552,8
541,6
530,4
519,2
508
4,48
NIET SIERTEELT OVERIG
675
661
647
633
619
605
591
577
563
549
535
5,60
ONBETEELD TEELTOPPERVLAK
21
20,4
19,9
19,3
18,8
18,2
17,6
17,1
16,5
16
15,4
0,22
LIJST 1, onderdeel D:
VERBRUIKSDOELSTELLINGEN voor FOSFOR (kg P/ha) en daarmee overeenkomende punten per gewas of gewasgroep en voor onbeteeld teeltoppervlak
Aantal punten:
25
27,5
30
32,5
35
37,5
40
42,5
45
47,5
50
per punt
GEWAS/GEWASGROEP:
Sierteelt (Bloemisterij)
ALSTROEMERIA
153,4
153,1
152,7
152,4
152
151,7
151,3
151
150,6
150,3
149,9
0,140
AMARYLLIS
75,2
74,8
74,4
73,9
73,5
73,1
72,7
72,2
71,8
71,4
71
0,168
ANEMOON
96
95,8
95,5
95,3
95
94,8
94,5
94,3
94
93,8
93,5
0,100
ANJER
162
161,5
161
160,5
160
159,5
159
158,5
158
157,5
157
0,200
ANTHURIUM
47,2
46,9
46,6
46,3
46
45,7
45,4
45,1
44,8
44,5
44,2
0,120
ASTER
59
58,6
58,3
57,9
57,5
57,1
56,8
56,4
56
55,6
55,3
0,148
BOLBLOEMEN niet op pot OVERIG
11,8
11,7
11,7
11,6
11,5
11,4
11,4
11,3
11,2
11,1
11,1
0,028
BOL-/KNOLBLOEMEN op pot
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
BOOMTEELT 1
82,4
82,3
82,2
82,1
82
81,9
81,8
81,7
81,6
81,5
81,4
0,040
BOOMTEELT 2
82,4
82,3
82,2
82,1
82
81,9
81,8
81,7
81,6
81,5
81,4
0,040
BOOMTEELT 3
82,4
82,3
82,2
82,1
82
81,9
81,8
81,7
81,6
81,5
81,4
0,040
BOOMTEELT OVERIG
82,4
82,3
82,2
82,1
82
81,9
81,8
81,7
81,6
81,5
81,4
0,040
BOUVARDIA
236
234,5
233
231,5
230
228,5
227
225,5
224
222,5
221
0,600
CHRYSANT
123,4
122,4
121,5
120,5
119,5
118,5
117,6
116,6
115,6
114,6
113,7
0,388
DECORATIEGROEN
19,2
19
18,9
18,7
18,5
18,3
18,2
18
17,8
17,6
17,5
0,068
EUPHORBIA
53,6
53,5
53,3
53,2
53
52,9
52,7
52,6
52,4
52,3
52,1
0,060
EUSTOMA
71
70,1
69,3
68,4
67,5
66,6
65,8
64,9
64
63,1
62,3
0,348
FREESIA
89,8
89,6
89,4
89,2
89
88,8
88,6
88,4
88,2
88
87,8
0,080
GERBERA
192
190,3
188,5
186,8
185
183,3
181,5
179,8
178
176,3
174,5
0,700
GLADIOOL
35,2
34,8
34,4
33,9
33,5
33,1
32,7
32,2
31,8
31,4
31
0,168
GYPSOPHYLA
134
133,6
133,3
132,9
132,5
132,1
131,8
131,4
131
130,6
130,3
0,148
KUIPPLANTEN 1
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
KUIPPLANTEN 2
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
KUIPPLANTEN 3
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
KUIPPLANTEN 4
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
KUIPPLANTEN 5
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
KUIPPLANTEN OVERIG
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
LELIE/IRIS vollegrond
88,4
88,1
87,7
87,4
87
86,7
86,3
86
85,6
85,3
84,9
0,140
LIMONIUM
74
73
72
71
70
69
68
67
66
65
64
0,400
MATRICARIA
236
234,5
233
231,5
230
228,5
227
225,5
224
222,5
221
0,600
NERINE
136
134,5
133
131,5
130
128,5
127
125,5
124
122,5
121
0,600
ORCHIDEE CYMBIDIUM
53,2
52,7
52,1
51,6
51
50,5
49,9
49,4
48,8
48,3
47,7
0,220
ORCHIDEE OVERIG
53,2
52,7
52,1
51,6
51
50,5
49,9
49,4
48,8
48,3
47,7
0,220
PERKPLANTEN (hangend)
106
105,8
105,5
105,3
105
104,8
104,5
104,3
104
103,8
103,5
0,100
POTPLANTEN 1 (hangend)
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
POTPLANTEN 2 (hangend)
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
POTPLANTEN 3 (hangend)
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
POTPLANTEN 4 (hangend)
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
POTPLANTEN 5 (hangend)
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
POTPLANTEN 6 (hangend)
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
POTPLANTEN 7 (hangend)
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
POTPLANTEN 8 (hangend)
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
POTPLANTEN 9 (hangend)
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
POTPLANTEN OVERIG
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
0,400
ROOS
236
234,5
233
231,5
230
228,5
227
225,5
224
222,5
221
0,600
SNIJGROEN
112
111,5
111
110,5
110
109,5
109
108,5
108
107,5
107
0,200
ZOMERBLOEMEN 1
97,2
96,9
96,6
96,3
96
95,7
95,4
95,1
94,8
94,5
94,2
0,120
ZOMERBLOEMEN 2
97,2
96,9
96,6
96,3
96
95,7
95,4
95,1
94,8
94,5
94,2
0,120
ZOMERBLOEMEN 3
97,2
96,9
96,6
96,3
96
95,7
95,4
95,1
94,8
94,5
94,2
0,120
ZOMERBLOEMEN 4
97,2
96,9
96,6
96,3
96
95,7
95,4
95,1
94,8
94,5
94,2
0,120
ZOMERBLOEMEN 5
97,2
96,9
96,6
96,3
96
95,7
95,4
95,1
94,8
94,5
94,2
0,120
ZOMERBLOEMEN 6
97,2
96,9
96,6
96,3
96
95,7
95,4
95,1
94,8
94,5
94,2
0,120
ZOMERBLOEMEN 7
97,2
96,9
96,6
96,3
96
95,7
95,4
95,1
94,8
94,5
94,2
0,120
ZOMERBLOEMEN OVERIG
97,2
96,9
96,6
96,3
96
95,7
95,4
95,1
94,8
94,5
94,2
0,120
TULP BROEI VOLLEGROND
89,7
89,1
88,6
88,1
87,6
87,0
86,5
86,0
85,4
84,9
84,4
0,212
TULP KISTEN
101,1
100,2
99,4
98,6
97,8
97,0
96,2
95,4
94,5
93,7
92,9
0,328
HYACINTEN KISTEN
160,6
159,3
158,0
156,7
155,4
154,1
152,8
151,5
150,2
148,9
147,6
0,520
LELIE KISTEN
24,2
24,0
23,8
23,6
23,4
23,2
23,0
22,8
22,6
22,4
22,2
0,080
NARCIS KISTEN
45,4
45,3
45,1
44,9
44,8
44,6
44,4
44,3
44,1
44,0
43,8
0,064
SIERTEELT OVERIG
71
70,1
69,3
68,4
67,5
66,6
65,8
64,9
64
63,1
62,3
0,348
Niet Sierteelt (Groenten)
AUBERGINE
280
278,8
277,5
276,3
275
273,8
272,5
271,3
270
268,8
267,5
0,500
COURGETTE
248
246
244
242
240
238
236
234
232
230
228
0,800
KOMKOMMER
342
340,3
338,5
336,8
335
333,3
331,5
329,8
328
326,3
324,5
0,700
PAPRIKA
248
246
244
242
240
238
236
234
232
230
228
0,800
TOMAAT
404
401,8
399,5
397,3
395
392,8
390,5
388,3
386
383,8
381,5
0,900
AARDBEI
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
AMSOI
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
ANDIJVIE
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
ASPERGES
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
AUGURK
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
BLEEKSELDERIJ
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
BLOEMKOOL
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
BOSUI
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
BROCCOLI
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
CHINESE KOOL
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
GROENTEN 1
248
246
244
242
240
238
236
234
232
230
228
0,800
GROENTEN 2
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
GROENTEN 3
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
GROENTEN 4
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
HOUTIG KL. FRUIT
59,2
59
58,9
58,7
58,5
58,3
58,2
58
57,8
57,6
57,5
0,068
IJSPEGELS
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
KNOLSELDERIJ
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
KNOLVENKEL
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
KOOLRABI
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
KOUSEBAND
53
52,9
52,8
52,6
52,5
52,4
52,3
52,1
52
51,9
51,8
0,048
KROTEN
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
KRUIDEN
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
MELOEN
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
PAKSOI
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
PEEN
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
PETERSELIE
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
PEULEN
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
POSTELEIN
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
PREI
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
RAAPSTELEN
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
RABARBER
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
RADIJS
79,2
79
78,9
78,7
78,5
78,3
78,2
78
77,8
77,6
77,5
0,068
RETTICH
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
SLA
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
SNIJBOON
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
SPERZIEBOON
149,6
149,2
148,8
148,4
148
147,6
147,2
146,8
146,4
146
145,6
0,160
SPINAZIE
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
SPITSKOOL
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
VELDSLA
90,4
90,2
90
89,7
89,5
89,3
89,1
88,8
88,6
88,4
88,2
0,088
NIET SIERTEELT OVERIG
71
70,1
69,3
68,4
67,5
66,6
65,8
64,9
64
63,1
62,3
0,348
ONBETEELD TEELTOPPER-VLAK
11,8
11,7
11,7
11,6
11,5
11,4
11,4
11,3
11,2
11,1
11,1
0,028
LIJST 1, onderdeel E:
VERBRUIKSDOELSTELLINGEN voor GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN (kg werkzame stof/ha) en daarmee overeenkomende punten per gewas of gewasgroep en voor onbeteeld teeltoppervlak
Aantal punten:
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
per punt
GEWAS/GEWASGROEP:
Sierteelt (Bloemisterij)
ALSTROEMERIA
22,8
22,5
22,2
21,8
21,5
21,2
20,8
20,5
20,2
19,9
19,5
0,066
AMARYLLIS
57,1
56,7
56,2
55,8
55,3
54,9
54,5
54
53,6
53,1
52,7
0,088
ANEMOON
80
79,6
79,2
78,8
78,4
78
77,7
77,3
76,9
76,5
76,1
0,078
ANJER
39,2
38,7
38,2
37,8
37,3
36,8
36,3
35,8
35,3
34,8
34,3
0,098
ANTHURIUM
9
8,8
8,7
8,5
8,4
8,2
8,1
7,9
7,8
7,6
7,4
0,032
ASTER
35,7
35,4
35,1
34,9
34,6
34,3
34
33,8
33,5
33,2
32,9
0,056
BOLBLOEMEN niet op pot OVERIG
32,8
32,5
32,2
31,8
31,5
31,2
30,8
30,5
30,2
29,9
29,5
0,066
BOL/KNOLBLOEMEN op pot
30
29,6
29,2
28,8
28,4
28
27,7
27,3
26,9
26,5
26,1
0,078
BOOMTEELT 1
15,7
15,4
15,1
14,9
14,6
14,3
14
13,8
13,5
13,2
12,9
0,056
BOOMTEELT 2
15,7
15,4
15,1
14,9
14,6
14,3
14
13,8
13,5
13,2
12,9
0,056
BOOMTEELT 3
15,7
15,4
15,1
14,9
14,6
14,3
14
13,8
13,5
13,2
12,9
0,056
BOOMTEELT OVERIG
15,7
15,4
15,1
14,9
14,6
14,3
14
13,8
13,5
13,2
12,9
0,056
BOUVARDIA
24,1
23,9
23,7
23,5
23,3
23,1
22,9
22,7
22,5
22,2
22
0,042
CHRYSANT
55,7
55
54,3
53,7
53
52,4
51,7
51
50,4
49,7
49,1
0,132
DECORATIEGROEN
11,4
11,2
11,1
10,9
10,8
10,6
10,4
10,3
10,1
9,9
9,8
0,032
EUPHORBIA
21,4
21,2
21,1
20,9
20,8
20,6
20,4
20,3
20,1
19,9
19,8
0,032
EUSTOMA
55,7
55
54,3
53,7
53
52,4
51,7
51
50,4
49,7
49,1
0,132
FREESIA
23,6
23,3
23,1
22,9
22,7
22,5
22,2
22
21,8
21,6
21,4
0,044
GERBERA
26,4
26,2
26,1
25,9
25,8
25,6
25,4
25,3
25,1
24,9
24,8
0,032
GLADIOOL
18
17,8
17,7
17,5
17,4
17,2
17,1
16,9
16,8
16,6
16,4
0,032
GYPSOPHYLA
27,1
26,7
26,2
25,8
25,3
24,9
24,5
24
23,6
23,1
22,7
0,088
KUIPPLANTEN 1
11,4
11,2
11,1
10,9
10,8
10,6
10,4
10,3
10,1
9,9
9,8
0,032
KUIPPLANTEN 2
20,7
20,4
20,1
19,9
19,6
19,3
19
18,8
18,5
18,2
17,9
0,056
KUIPPLANTEN 3
40,7
40,4
40,1
39,9
39,6
39,3
39
38,8
38,5
38,2
37,9
0,056
KUIPPLANTEN 4
11,4
11,2
11,1
10,9
10,8
10,6
10,4
10,3
10,1
9,9
9,8
0,032
KUIPPLANTEN 5
20,7
20,4
20,1
19,9
19,6
19,3
19
18,8
18,5
18,2
17,9
0,056
KUIPPLANTEN OVERIG
11,4
11,2
11,1
10,9
10,8
10,6
10,4
10,3
10,1
9,9
9,8
0,032
LELIE/IRIS vollegrond
31,4
30,8
30,3
29,7
29,2
28,6
28,1
27,5
27
26,4
25,9
0,110
LIMONIUM
39,2
38,7
38,2
37,8
37,3
36,8
36,3
35,8
35,3
34,8
34,3
0,098
MATRICARIA
42,1
41,7
41,2
40,8
40,3
39,9
39,5
39
38,6
38,1
37,7
0,088
NERINE
47,8
47,5
47,2
46,8
46,5
46,2
45,8
45,5
45,2
44,9
44,5
0,066
ORCHIDEE CYMBIDIUM
14,3
14,2
14,1
13,9
13,8
13,7
13,6
13,5
13,4
13,3
13,2
0,022
ORCHIDEE OVERIG
11,4
11,2
11,1
10,9
10,8
10,6
10,4
10,3
10,1
9,9
9,8
0,032
PERKPLANTEN (hangend)
21,8
21,6
21,3
21,1
20,8
20,6
20,3
20,1
19,8
19,6
19,3
0,050
POTPLANTEN 1 (hangend)
15,7
15,4
15,1
14,9
14,6
14,3
14
13,8
13,5
13,2
12,9
0,056
POTPLANTEN 2 (hangend)
22,8
22,5
22,2
21,8
21,5
21,2
20,8
20,5
20,2
19,9
19,5
0,066
POTPLANTEN 3 (hangend)
49,2
48,7
48,2
47,8
47,3
46,8
46,3
45,8
45,3
44,8
44,3
0,098
POTPLANTEN 4 (hangend)
20,7
20,4
20,1
19,9
19,6
19,3
19
18,8
18,5
18,2
17,9
0,056
POTPLANTEN 5 (hangend)
30
29,6
29,2
28,8
28,4
28
27,7
27,3
26,9
26,5
26,1
0,078
POTPLANTEN 6 (hangend)
49,2
48,7
48,2
47,8
47,3
46,8
46,3
45,8
45,3
44,8
44,3
0,098
POTPLANTEN 7 (hangend)
20,7
20,4
20,1
19,9
19,6
19,3
19
18,8
18,5
18,2
17,9
0,056
POTPLANTEN 8 (hangend)
30
29,6
29,2
28,8
28,4
28
27,7
27,3
26,9
26,5
26,1
0,078
POTPLANTEN 9 (hangend)
49,2
48,7
48,2
47,8
47,3
46,8
46,3
45,8
45,3
44,8
44,3
0,098
POTPLANTEN OVERIG
22,4
22,1
21,8
21,4
21,1
20,8
20,5
20,2
19,8
19,5
19,2
0,064
ROOS
64,9
63,7
62,6
61,4
60,3
59,1
58
56,8
55,6
54,5
53,3
0,232
SNIJGROEN
32,8
32,5
32,2
31,8
31,5
31,2
30,8
30,5
30,2
29,9
29,5
0,066
ZOMERBLOEMEN 1
14,3
14,2
14,1
13,9
13,8
13,7
13,6
13,5
13,4
13,3
13,2
0,022
ZOMERBLOEMEN 2
24,3
24,2
24,1
23,9
23,8
23,7
23,6
23,5
23,4
23,3
23,2
0,022
ZOMERBLOEMEN 3
34,3
34,2
34,1
33,9
33,8
33,7
33,6
33,5
33,4
33,3
33,2
0,022
ZOMERBLOEMEN 4
14,3
14,2
14,1
13,9
13,8
13,7
13,6
13,5
13,4
13,3
13,2
0,022
ZOMERBLOEMEN 5
24,3
24,2
24,1
23,9
23,8
23,7
23,6
23,5
23,4
23,3
23,2
0,022
ZOMERBLOEMEN 6
34,3
34,2
34,1
33,9
33,8
33,7
33,6
33,5
33,4
33,3
33,2
0,022
ZOMERBLOEMEN 7
14,3
14,2
14,1
13,9
13,8
13,7
13,6
13,5
13,4
13,3
13,2
0,022
ZOMERBLOEMEN OVERIG
19,3
19,2
19,1
18,9
18,8
18,7
18,6
18,5
18,4
18,3
18,2
0,022
TULP BROEI VOLLEGROND
249,3
246,8
244,3
241,8
239,2
236,7
234,2
231,7
229,2
226,7
224,2
0,502
TULP KISTEN
500,4
495,8
491,3
486,7
482,2
477,6
473,0
468,5
463,9
459,3
454,8
0,912
HYACINT KISTEN
341,9
339,8
337,7
335,7
333,6
331,5
329,4
327,4
325,3
323,2
321,2
0,414
LELIE KISTEN
45,2
44,7
44,1
43,6
43,1
42,5
42,0
41,4
40,9
40,3
39,8
0,108
NARCIS KISTEN
9,7
9,6
9,4
9,2
9,1
8,9
8,8
8,6
8,4
8,3
8,1
0,032
SIERTEELT OVERIG
60
58,6
57,3
55,9
54,5
53,1
51,8
50,4
49
47,6
46,3
0,274
Niet Sierteelt (Groenten)
AUBERGINE
10
9,7
9,4
9,1
8,8
8,5
8,2
7,9
7,6
7,4
7,1
0,058
COURGETTE
20
19,4
18,8
18,2
17,6
17,1
16,5
15,9
15,3
14,7
14,1
0,118
KOMKOMMER
30
29,1
28,1
27,2
26,2
25,3
24,3
23,4
22,5
21,5
20,6
0,188
PAPRIKA
14
13,5
13
12,5
12
11,5
11,1
10,6
10,1
9,6
9,1
0,098
TOMAAT
20
19,3
18,7
18
17,3
16,7
16
15,3
14,7
14
13,3
0,134
AARDBEI
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
AMSOI
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
ANDIJVIE
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
ASPERGES
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
AUGURK
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
BLEEKSELDERIJ
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
BLOEMKOOL
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
BOSUI
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
BROCCOLI
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
CHINESE KOOL
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
GROENTEN 1
26
25.2
24.4
23.7
22.9
22.2
21.5
20.7
19.9
19.1
18.3
0,153
GROENTEN 2
39
37.7
36.4
35.2
33.9
32.6
31.3
30
28.9
27.6
26.3
0,255
GROENTEN 3
39
37.7
36.4
35.2
33.9
32.6
31.3
30
28.9
27.6
26.3
0,255
GROENTEN 4
39
37.7
36.4
35.2
33.9
32.6
31.3
30
28.9
27.6
26.3
0,255
HOUTIG KL. FRUIT
10
9,7
9,4
9,1
8,7
8,4
8,1
7,8
7,5
7,2
6,9
0,062
IJSPEGELS
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
KNOLSELDERIJ
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
KNOLVENKEL
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
KOOLRABI
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
KOUSEBAND
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
KROTEN
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
KRUIDEN
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
MELOEN
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
PAKSOI
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
PEEN
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
PETERSELIE
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
PEULEN
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
POSTELEIN
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
PREI
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
RAAPSTELEN
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
RABARBER
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
RADIJS
35
34,2
33,4
32,6
31,9
31,1
30,3
29,5
28,7
27,9
27,2
0,156
RETTICH
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
SLA
55
54,4
53,8
53,2
52,6
52,1
51,5
50,9
50,3
49,7
49,1
0,118
SNIJBOON
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
SPERZIEBOON
30
29
28
27,1
26,1
25,1
24,1
23,1
22,2
21,2
20,2
0,196
SPINAZIE
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
SPITSKOOL
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
VELDSLA
10
9,8
9,5
9,3
9,1
8,8
8,6
8,4
8,1
7,9
7,6
0,048
NIET SIERTEELT OVERIG
60
58.6
57.3
55.9
54.5
53.1
51.8
50.4
49
47.6
46.3
0,274
ONBETEELD TEELTOPPERVLAK
1,4
1,4
1,4
1,4
1,4
1,4
1,4
1,4
1,3
1,3
1,3
0,002
Lijst 2,
behorende bij bijlage 1
Indeling van gewassen in gewasgroepen
A. Bolbloemen
28
BOLBLOEMEN niet op pot OVERIG: bolbloemen, niet zijnde de in lijst 1 genoemde bolbloemgewassen.
B. Boomteelt
31
BOOMTEELT 1
32
BOOMTEELT 2
33
BOOMTEELT 3
30
BOOMTEELT OVERIG: boomteeltgewassen, niet zijnde de boomteeltgewassen, die zijn ingedeeld bij de gewasgroepen BOOMTEELT 1 tot en met 3.
De volgende gewassen zijn ingedeeld bij de gewasgroep met de code die overeenkomt met de code die tussen haakjes achter het betreffende gewas is gevoegd:
Abies (33)
Cytisus (33)
Pieris (33)
Andromeda (33)
Daphne (33)
Pinus (33)
Araucaria (33)
Erica (33)
Rhododendron (33)
Aristolochia (33)
Gaultheria (33)
Sierheesters (31)
Azalea(33)
Hamamelis (33)
Skimmia (33)
Calluna (33)
Hebe (33)
Taxus (33)
Chamaecyparis (33)
Kalmia (33)
Vaccinium (33)
Clematis (33)
Larix (33)
Vaste planten (32)
Coniferen (31)
Nothofagus (33)
Viburnum (33)
Cotoneaster (33)
Pernettya (33)
C. Kuipplanten
141
KUIPPLANTEN 1
142
KUIPPLANTEN 2
143
KUIPPLANTEN 3
144
KUIPPLANTEN 4
145
KUIPPLANTEN 5
140
KUIPPLANTEN OVERIG: kuipplanten, niet zijnde de kuipplanten, die zijn ingedeeld bij de gewasgroepen KUIPPLANTEN 1 tot en met 5.
De volgende gewassen zijn ingedeeld bij de gewasgroep met de code die overeenkomt met de code die tussen haakjes achter het betreffende gewas is gevoegd:
Abutilon (144)
Convolvulus (141)
Lysimachia (141)
Acacia (144)
Datura (143)
Manettia (141)
Agave (141)
Diascia (141)
Nerium (145)
Alyogyne(145)
Euryops (145)
Osteospermum (143)
Anisodontea (142)
Felicia (143)
Petunia (Surfinia) (143)
Argyranthemum frutescens (145)
Fuchsia (145)
Plectranthus (141)
Asclepias (145)
Glechoma (141)
Plumbago (145)
Bidens (143)
Heliotropium (143)
Portulaca (144)
Boronia (141)
Hosta (141)
Punica (145)
Bougainvillea (145)
Impatiens (144)
Scaevola (143)
Brachycome (141)
Iochroma (143)
Solanum (143)
Brugmansia (143)
Kochia (141)
Streptocolum (141)
Buxus (141)
Lantana (145)
Sutera (Bacopa) (142)
Camellia (141)
Laurus (141)
Tecomaria (141)
Cassia (143)
Lavandula (141)
Tibouchina (144)
Centradenia (142)
Lavatera (142)
Verbena (142)
Cestrum (143)
Lobelia(142)
Clerodendrum (143)
Lotus (141)
D. Potplanten
61
POTPLANTEN 1
62
POTPLANTEN 2
63
POTPLANTEN 3
64
POTPLANTEN 4
65
POTPLANTEN 5
66
POTPLANTEN 6
67
POTPLANTEN 7
68
POTPLANTEN 8
69
POTPLANTEN 9
70
POTPLANTEN OVERIG: potplanten, niet zijnde de potplanten, die zijn ingedeeld bij de gewasgroepen
POTPLANTEN 1 tot en met 9, en bol-/of knolbloemen, niet zijnde bol-/of knolbloemen, die zijn ingedeeld bij de gewasgroep BOL-/KNOLBLOEMEN op pot.
71
BOL-/KNOLBLOEMEN op pot
De volgende gewassen zijn ingedeeld bij de gewasgroep met de code die overeenkomt met de code die tussen haakjes achter het betreffende gewas is gevoegd:
Adenium (65)
Cissus (65)
Hippeastrum (Amaryl.) (71)
Pogonatherum (65)
Aechmea (64)
Clerodendrum (65)
Homalomena (65)
Poinsettia (66)
Aeschynanthus (67)
Clivia (62)
Hortensia (Hydran.) (62)
Polyscias (65)
Agave (62)
Cocos (67)
Howea (Kentia) (67)
Potranonkel (61)
Aglaonema (68)
Codiaeumcroton (68)
Hoya (65)
Primula (61)
Albizia (62)
Codonanthe (68)
Hyacinthus (65)
Pteris (64)
Allamanda (65)
Coffea (65)
Hypoestes (65)
Radermachera (65)
Alocasia (65)
Columnea (65)
Impatiens (65)
Ranunculus (62)
Aloe (62)
Cordyline (68)
Ixora (69)
Rhipsalidopsis(lidc) (68)
Ananas (67)
Corynocarpus (64)
Jacobinia (65)
Rhodochiton (62)
Anigozanthos (62)
Crassula (62)
Jasminum (62)
Rhododendron (62)
Anthurium (68)
Cupressus (61)
Jatropha (65)
Rosa (68)
Aphelandra (65)
Curcuma (68)
Kalanchoe (69)
Rotsplanten (62)
Aralia (Dizygotheca) (68)
Cycas (68)
Laurus nobilis (62)
Saintpaulia (68)
Araucaria (64)
Cyclamen (63)
Leea (68)
Sansevieria (64)
Ardisia (64)
Cymbidium (62)
Lilium (71)
Sarracenia (64)
Areca (68)
Cyperus (65)
Limonium (65)
Saxifraga (64)
Asparagus (68)
Dahlia (71)
Maranta (68)
Schefflera (68)
Aspidistra (65)
Dianthus (62)
Margriet (63)
Schizanthus (62)
Asplenium (64)
Dieffenbachia (68)
Matricaria (65)
Schlumbergera (65)
Aster (65)
Dioneae (61)
Medinilla (65)
Scindapsus (68)
Astilbe (65)
Dipladenia (62)
Monstera (67)
Scirpus (64)
Azalea (trek) (66)
Dischideae (67)
Murraya (65)
Sedum (65)
Beaucarnea (Nolina) (68)
Dizygotheca (Aralia) (68)
Musa (68)
Selaginella (65)
Begonia (65)
Dracaena (68)
Muscari (71)
Sempervivum (65)
Beloperone (65)
Echeveria (61)
Narcissus (71)
Senecio (Cineraria) (62)
Billbergia (67)
Echinocereus (62)
Nautilocalyx (65)
Sparmannia (66)
Bonsai (65)
Epiphyllum (68)
Nemathanthus (65)
Spathiphyllum (69)
Bougainvillea (65)
Epipremnum (68)
Neoregelia (67)
Stephanotis (65)
Browallia (65)
Erica (61)
Nepenthes (68)
Streptocarpus (65)
Brugmansia (63)
Euonymus (62)
Nephrolepis (67)
Stromanthe (68)
Cactus overig (62)
Euphorbia (65)
Nerine (65)
Syngonium (68)
Caladium (62)
Exacum (65)
Nidularium (67)
Tillandsia (67)
Calathea (68)
Fatshedera (65)
Nolina (68)
Tolmiea (65)
Calathea bloeiend (69)
Fatsia (65)
Opuntia (62)
Torenia (66)
Calceolaria (64)
Felicia (62)
Orchidee overig (65)
Tradescantia (65)
Callisia (65)
Ficus (68)
Oxalis (71)
Tulipa (71)
Callistemon (62)
Fittonia (65)
Pachypodium (65)
Varens (64)
Camellia (65)
Fuchsia (65)
Palmen (67)
Vetplant/Succulent (62)
Campanula (65)
Gardenia (69)
Pandanus (65)
Vriesea (64)
Canna indica (62)
Gerbera (66)
Paphiopedilum (65)
Vuylstekeara (65)
Capsicum (62)
Gesneria (69)
Passiflora (65)
Yucca (68)
Catharanthus (62)
Gloriosa (64)
Pelargonium (62)
Zantedeschia (71)
Celosia (62)
Gloxinia (Sinningia) (69)
Pellaea (64)
Ceropegia (62)
Guzmania (64)
Peperomia (65)
Chamaecyparis (61)
Gymnocalycium (62)
Phalaenopsis (65)
Chamaedorea (68)
Hedera (65)
Philodendron (67)
Chlorophytum (65)
Helianthus (65)
Phoenix (64)
Chrysalidocarpus (67)
Helleborus (62)
Pilea (65)
Chrysanthemum (66)
Helxine (62)
Platycerium (64)
Cineraria (Senecio) (62)
Hibiscus (68)
Plumbago (62)
E. Zomerbloemen bedekt
121
ZOMERBLOEMEN 1
122
ZOMERBLOEMEN 2
123
ZOMERBLOEMEN 3
124
ZOMERBLOEMEN 4
125
ZOMERBLOEMEN 5
126
ZOMERBLOEMEN 6
127
ZOMERBLOEMEN 7
130
ZOMERBLOEMEN OVERIG: zomerbloemen, niet zijnde de zomerbloemen, die zijn ingedeeld bij de gewasgroepen ZOMERBLOEMEN 1 tot en met 7, of Matricaria.
De volgende gewassen zijn ingedeeld bij de gewasgroep met de code die overeenkomt met de code die tussen haakjes achter het betreffende gewas is gevoegd:
Achillea (122)
Delphinium ajacis (eenjarig) (123)
Ornithogalum (122)
Aconitum (126)
Delphinium vaste pl (123)
Paeonia (126)
Ageratum (124)
Dianthus barbatus (123)
Papaver (121)
Allium (122)
Eremurus (121)
Phlox (126)
Amaranthus (124)
Eryngium (122)
Physostegia (122)
Antirrhinum (122)
Eupatorium (125)
Ranunculus (121)
Asclepias (125)
Godetia (124)
Scabiosa (121)
Aster (125)
Gomphrena (121)
Sedum (122)
Astilbe (124)
Helianthus (125)
Solidagosolidaster (126)
Bupleurum (122)
Lathyrus (125)
Tanacetum vulgaris (121)
Callistephus (125)
Leonardus Leonothus (122)
Trachelium (125)
Campanula (122)
Liatris (121)
Veronica (126)
Celosia (127)
Limonium Emile (126)
Centaurea (121)
Lysimachia (124)
>Dahlia (121)
Matthiola (125)
F. Sierteelt overig
SIERTEELT OVERIG: sierteeltgewassen of -gewasgroepen, niet zijnde de in lijst 1 onder Sierteelt (Bloemisterij) genoemde sierteeltgewassen of sierteeltgewasgroepen.
G. Niet Sierteelt overig
NIET SIERTEELT OVERIG: niet sierteeltgewassen of -gewasgroepen, niet zijnde de in lijst 1 onder Niet Sierteelt (Groenten) genoemde niet sierteeltgewassen of niet sierteeltgewasgroepen.
H. Opkweek niet sierteeltgewassen
A
GROENTEN 1
B
GROENTEN 2
C
GROENTEN 3
D
GROENTEN 4
De volgende gewassen zijn ingedeeld bij de gewasgroep met de code die overeenkomt met de code die tussen haakjes achter het betreffende gewas is gevoegd:
ten minste gelijkwaardige instelling: instelling in een lidstaat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in een andere staat waarmee de Europese Unie een wederzijdse erkenningsovereenkomst met betrekking tot het in het voorschrift bedoelde onderwerp heeft afgesloten;
afgedragen gewas: gedeelte van het gewas dat resteert aan het eind van de teelt, nadat de voor consumptie bedoelde delen van het gewas zijn verwijderd;
–
ruimtebehandeling: toedieningstechniek waarbij bestrijdingsmiddelen in een kas worden gebracht en waarbij de initiële, gemiddelde deeltjes- of druppelgrootte kleiner is dan 50 µm;
–
groepsvervoer: met het oog op het beperken van het aantal transportbewegingen gebundelde afvoer van geteelde gewassen uit het glastuinbouwbedrijf;
assimilatiebelichting: kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen, waarvan het elektrische vermogen op enig moment meer bedraagt dan 20 W/m2;
met betrekking tot geluid:
–
langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT): gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai», uitgave 1999;
–
referentieniveau: de hoogste waarde van de onder a en b genoemde niveaus, bepaald overeenkomstig het Besluit bepaling referentieniveauperiode:
a.
het geluidniveau, uitgedrukt in dB(A), dat gemeten over een bepaalde periode, gedurende 95% van de tijd wordt overschreden, exclusief de bijdrage van het glastuinbouwbedrijf zelf;
b.
het optredende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door wegverkeersbronnen minus 10 dB, met dien verstande dat voor de nachtperiode van 22.00 tot 06.00 uur alleen wegverkeersbronnen in rekening mogen worden gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende die periode;
–
bedrijfsduurcorrectie: correctie als bedoeld in de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai» uitgave 1999, zijnde de logaritmische verhouding tussen de tijdsduur dat de geluidbron gedurende de beoordelingstijd in werking is, en de duur van die beoordelingsperiode;
–
piekniveau (Lamax): maximaal geluidniveau gemeten in de meterstand« F» of «fast»;
geluidniveau: niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische Commissie (IEC) opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie nr. 651, uitgave 1979;
met betrekking tot veiligheid:
–
WBDBO: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag;
–
CPR 9–6: Richtlijn 9–6 van de CPR, getiteld «Vloeibare aardolieproducten;
Opslag tot 150 m3 van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 tot 100°C in bovengrondse tanks», tweede druk 1999;
–
CPR 13–2: Richtlijn 13–2 van de CPR, getiteld «Ammoniak, toepassing als koudemiddel voor koelinstallaties en warmtepompen», derde druk 1999;
–
CPR 15–3: Richtlijn 15–3 van de CPR, getiteld «Opslag bestrijdingsmiddelen in emballage; opslag van bestrijdingsmiddelen in distributiebedrijven en aanverwante bedrijven (vanaf 400 kg)», eerste druk 1990;
NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen;
–
CUR/PBV: Stichting Civieltechnisch centrum Uitvoering, Research en regelgeving/Plan Bodembeschermende Voorzieningen;
–
CUR/PBV-Aanbeveling 44: «Beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen»;
–
vloeistofdichte vloer of voorziening: een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 44;
–
bodembeschermende voorziening: fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert;
–
bodembeschermende maatregel: handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren;
–
PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening: verklaring overeenkomstig het model zoals vastgelegd in KIWA/PBV-Rapport 99–02 Model Verklaring Vloeistofdichte Voorziening;
–
Mestdichte vloer: een vloer met een mestdichtheid overeenkomstig de handleiding bij de bouwtechnische richtlijnen mestbassins (HRBM 1991) IMAG-DLO/CUR 1991.
B
Algemene voorschriften
Hoofdstuk 1
Algemene voorschriften
Paragraaf 1.1 Geluid
1.1.1 Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door de in het glastuinbouwbedrijf aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in het glastuinbouwbedrijf verrichte werkzaamheden en activiteiten, geldt dat:
a.
de niveaus op de in tabel I genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden,
Tabel I
LAr,LT op de gevel van woningen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
Lamax op de gevel van woningen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
b.
de in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur in tabel I opgenomen piekniveaus niet van toepassing zijn op het laden en lossen, alsmede op het in en uit het glastuinbouwbedrijf rijden van landbouwvoertuigen en
c.
de in tabel I aangegeven waarden voor woningen ook gelden voor andere geluidgevoelige bestemmingen.
Bij het bepalen van de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus (LAr,LT) blijft het geluid veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden, buiten beschouwing.
1.1.2 Voorschrift 1.1.1 is niet van toepassing op glastuinbouwbedrijven die zijn gelegen in een gebied waarvoor bij of krachtens een gemeentelijke verordening beleid ten aanzien van industrielawaai is vastgesteld.
In een dergelijk gebied mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in het glastuinbouwbedrijf aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in het glastuinbouwbedrijf verrichte werkzaamheden en activiteiten, in ieder geval:
a.
het in dat gebied heersende referentieniveau niet overschrijden en
b.
binnen een woning of andere geluidgevoelige bestemming op de volgende tijdstippen niet meer bedragen dan de in tabel II aangegeven waarden:
Tabel II
LAr,LT
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
Lamax
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
1.1.3 In gevallen waarin op het glastuinbouwbedrijf voorschrift 8.2 van bijlage 1 van het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer van toepassing was, worden de waarden van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in tabel I van voorschrift 1.1.1 met 5 dB verhoogd.
1.1.4 In gevallen waarin voor het glastuinbouwbedrijf een melding op grond van het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer was gedaan, dan wel indien voor het glastuinbouwbedrijf voor inwerkingtreding van dit besluit een Wm-vergunning was verleend:
a.
blijven de tijdstippen voor de avondperiode (19.00 uur tot 23.00 uur) en de nachtperiode (23.00 uur tot 06.00 uur) van toepassing en
b.
gelden de piekniveaus niet voor het laden en lossen in de periode tussen 19.00 en 06.00 uur ten behoeve van de afvoer van tuinbouwproducten door middel van groepsvervoer, voorzover dit maximaal één keer in de genoemde periode plaatsvindt.
1.1.5 Geluidhinder door grondstomen met een installatie van derden, wordt zoveel mogelijk voorkomen of beperkt. Degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, treft met het oog daarop maatregelen of voorzieningen die betrekking kunnen hebben op:
a.
de periode waarin het grondstomen plaatsvindt;
b.
de locatie waar de installatie wordt opgesteld en
c.
het aanbrengen van geluidreducerende voorzieningen binnen het glastuinbouwbedrijf.
Paragraaf 1.2 Afvalstoffen
1.2.1 Het ontstaan van afvalstoffen wordt zoveel mogelijk voorkomen of beperkt. Degene die het glastuinbouwbedrijf drijft:
a.
treft maatregelen of voorzieningen die ertoe bijdragen dat binnen het glastuinbouwbedrijf het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt en
b.
geeft op verzoek van het Wm-bevoegd gezag aan welke maatregelen of voorzieningen hij heeft getroffen of zal treffen.
1.2.2 Afvalstoffen worden van elkaar gescheiden, gescheiden gehouden, gecomposteerd of gescheiden afgegeven, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Dat geldt in ieder geval voor:
a.
papier- en kartonafval;
b.
kunststofafval, waaronder tuinbouwfolie;
c.
wit- en bruingoed;
d.
glasafval;
e.
organisch afval en
f.
substraatmatten.
1.2.3 Gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen, worden van elkaar en van andere afvalstoffen gescheiden, gescheiden gehouden en gescheiden afgegeven.
1.2.4 De binnen het glastuinbouwbedrijf aanwezige afvalstoffen worden zodanig opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen. Voorzover voorkomen niet mogelijk is, worden zij zodanig opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk worden beperkt en gescheiden afgifte mogelijk blijft.
1.2.5 Afvalstoffen worden niet verbrand.
Paragraaf 1.3 Afvalwater
1.3.1 Bedrijfsafvalwater dat:
a.
bedrijfsafvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen;
b.
bedrijfsafvalstoffen bevat, waarvan kan worden voorkomen dat ze in het bedrijfsafvalwater terecht komen;
c.
een gevaarlijke afvalstof is, waarvan kan worden voorkomen dat deze in de riolering terecht komt of
d.
stankoverlast buiten het glastuinbouwbedrijf veroorzaakt, wordt niet in een riolering gebracht.
1.3.2 Bedrijfsafvalwater dat grove of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat, wordt niet in een openbaar riool gebracht.
1.3.3 Bedrijfsafvalwater afkomstig uit ruimten bestemd voor het wassen van spuitapparatuur gebruikt voor het toepassen van bestrijdingsmiddelen, wordt niet in een openbaar riool gebracht.
1.3.4 Bedrijfsafvalwater afkomstig uit ruimten bestemd voor het wassen van voertuigen of afkomstig van een vulplaats van motorbrandstoffen voor motorvoertuigen, machines of apparatuur, dat:
a.
meer dan 20 mg/l aan minerale oliën in enig steekmonster bevat, bepaald volgens NEN 6675 met het daarop in 1992 uitgegeven correctieblad of
b.
snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat met een korreldiameter van meer dan 0,75 mm, bepaald met een testzeef volgens ISO 3310-1, uitgave juli 1990, wordt niet in het openbaar riool gebracht.
1.3.5 In afwijking van voorschrift 1.3.4 kan het bedrijfsafvalwater, na behandeling in een slibvangput en olie-afscheider in een openbaar riool worden gebracht, indien de concentratie aan minerale oliën na geleiding door de afscheider niet hoger is dan 200 mg/l in enig steekmonster, bepaald volgens NEN 6675 met het daarop in 1992 uitgegeven correctieblad.
1.3.6
a.
Een slibvangput en een olie-afscheider als bedoeld in voorschrift 1.3.5, voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7089, uitgave 1990 en de daarbij behorende bijlage met de daarop in 1992 en 1993 uitgegeven correctiebladen.
b.
Ten aanzien van de toepassing van NEN 7089 als bedoeld in onderdeel a kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden gegeven. Daarbij kunnen van die NEN afwijkende voorschriften worden vastgesteld.
c.
Een slibvangput en een olie-afscheider voldoen in elk geval aan NEN 7089, uitgave 1990, en de daarbij behorende bijlage met het daarop in 1992 en 1993 uitgegeven correctiebladen, en de in onderdeel b bedoelde ministeriële regeling, indien voor deze voorzieningen een kwaliteitsverklaring is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificeringsinstelling, waaruit blijkt dat de voorzieningen voldoen aan die NEN en de in onderdeel b bedoelde ministeriële regeling, en die voorzieningen zijn voorzien van een bij ministeriële regeling aangegeven merkteken.
d.
In afwijking van onderdeel a en de voorschriften bedoeld in onderdeel b, kunnen slibvangputten en olie-afscheiders ook voldoen aan regels die ten aanzien van slibvangputten en olie-afscheiders gelden in andere lidstaten van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en waarmee een tenminste met onderdeel a en de in onderdeel b bedoelde voorschriften gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt.
e.
Een voorziening voldoet in elk geval aan de regels bedoeld in onderdeel d, indien voor deze voorziening een kwaliteitsverklaring is afgegeven door een in een andere lidstaat van de EU of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, erkende certificeringsinstelling, waaruit blijkt dat de voorzieningen voldoen aan deze regels. De certificeringsinstelling is in staat tot het op onafhankelijke, betrouwbare en deskundige wijze beoordelen van een voorziening.
f.
Indien voor een slibvangput en een olie-afscheider geen kwaliteitsverklaring als bedoeld in de onderdelen c of e is afgegeven, toont degene die het glastuinbouwbedrijf drijft ten genoegen van het Wm-bevoegd gezag aan dat de slibvangput en de olie-afscheider voldoen aan NEN 7089.
1.3.7 Bedrijfsafvalwater dat overigens in een openbaar riool wordt gebracht:
a.
belemmert niet de doelmatige werking:
1°.
van dat riool of
2°.
van de apparatuur die behoort bij een zodanig openbaar riool en
b.
belemmert niet de verwerking van slib, verwijderd uit een openbaar riool.
1.3.8 Bedrijfsafvalwater afkomstig uit de wasplaats of de vulplaats als bedoeld in voorschrift 1.3.4 wordt, alvorens vermenging met bedrijfsafvalwater afkomstig uit andere ruimten plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
1.3.9 In afwijking van voorschrift 1.3.8 kan worden volstaan met een doelmatige controle-voorziening op een andere plaats dan bedoeld in dat voorschrift. Voordat een controlevoorziening op een andere plaats wordt geplaatst, worden aan het Wm-bevoegd gezag gegevens verstrekt waaruit blijkt dat plaatsing van de controlevoorziening overeenkomstig voorschrift 1.3.8 niet mogelijk is.
Paragraaf 1.4 Lucht
1.4.1 Verwarmings- en stookinstallaties of verbrandingsmotoren van noodstroomvoorzieningen zijn zo afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een glastuinbouwbedrijf worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas, gasolie of petroleum in verwarmings- en stookinstallaties bedrijfsmatig verstookt of verbrand.
Paragraaf 1.5 Assimilatiebelichting en verlichting
1.5.1 De gevel van een permanente opstand waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, is afgeschermd op een zodanige wijze dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel, met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn.
1.5.2 Gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is voorschrift 1.5.1 niet van toepassing op een permanente opstand, waarin reeds voor dat tijdstip assimilatiebelichting werd toegepast, indien door de aanwezigheid van een object of voorziening binnen 10 m afstand van een gevel van een permanente opstand waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, de lichtuitstraling naar de verdere omgeving voor ten minste 95% wordt gereduceerd.
1.5.3 Voorschrift 1.5.2 is niet van toepassing, indien een voorziening of maatregel als bedoeld in voorschrift 1.5.1 was voorgeschreven in een nadere eis of in de Wm-vergunning voor een glastuinbouwbedrijf.
1.5.4 De voorschriften 1.5.1 en 1.5.2 gelden vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang.
1.5.5 Van 1 september tot 1 mei is de toepassing van assimilatiebelichting van 20.00 tot 24.00 uur niet toegestaan, tenzij de bovenzijde van de permanente opstand waarin assimilatiebelichting wordt toegepast op een zodanige wijze wordt afgeschermd dat de lichtuitstraling met tenminste 95% wordt gereduceerd.
1.5.6 De overige verlichting van gebouwen en open terrein van de inrichting dan wel ten behoeve van reclamedoeleinden, wordt zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen wordt voorkomen.
Paragraaf 1.6 Veiligheid
1.6.1 In ruimten waar zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, is roken en open vuur verboden. Het verbod is duidelijk zichtbaar aangegeven door middel van tekst of een symbool. In deze ruimten is de elektrische installatie uitgevoerd in overeenstemming met normen op het gebied van explosieveiligheid.
1.6.2 Gasflessen zijn:
a.
goedgekeurd door een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door een dergelijke instelling erkende deskundige; deze goedkeuring blijkt uit de op de gasfles ingeponste datum;
b.
zodanig opgesteld dat zij tegen omvallen en aanrijden zijn beschermd, steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen staan;
c.
voorzover zij een brandbare inhoud hebben, zodanig opgeslagen dat zij zijn afgescheiden van flessen met oxiderende gassen; de afscheiding geschiedt door middel van een zodanige scheidingswand dat een WBDBO van ten minste 60 minuten tussen beide ruimten wordt bereikt, dan wel door middel van het aanhouden van een afstand van ten minste drie meter;
d.
zodanig opgesteld dat uitstromend gas zich niet in een lager gelegen ruimte of in een riolering kan verspreiden of verzamelen en
e.
voorzover, met uitzondering van op een laskar geplaatste flessen, aan apparatuur gebonden gasflessen dan wel anderszins in gebruik zijnde gasflessen, meer dan 115 liter aan brandbare gassen in flessen aanwezig is, opgeslagen in een speciaal hiervoor bestemde kast, kluis, opslaggebouw of buitenopslag; deze opslagplaats moet uitgevoerd zijn overeenkomstig de eisen voor gevaarlijke stoffen die hiervoor zijn gesteld in CPR 15-1, met uitzondering van paragraaf 10.3 van CPR 15-1, waarbij een buitenopslag als een vatenpark moet worden gezien; een opslagplaats voor gasflessen is niet voor onbevoegden toegankelijk.
1.6.3 Indien in totaal meer dan 1000 liter brandbare gassen en zuurstof in gasflessen wordt opgeslagen, bedraagt de afstand tussen een opslaggebouw of buitenopslag als bedoeld in voorschrift 1.6.2, onderdeel e, en de dichtstbijzijnde woning ten minste 15 m. Indien een brandmuur van voldoende grootte en met een WBDBO van ten minste 60 minuten tussen de opslagplaats en de woning is geplaatst, bedraagt de afstand ten minste 7,5 m.
1.6.4 Een reservoir voor de opslag van vloeibare kooldioxide met een inhoud van meer dan 10 000 liter is geplaatst op een afstand van ten minste 25 m van een object categorie I of II.
1.6.5 Voorschrift 1.6.4 is niet van toepassing op een reservoir, dat reeds aanwezig was voor 1 mei 1996 en dat is gelegen op ten minste 10 m afstand van een object categorie II, indien verplaatsing van het reservoir redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, treft zonodig maatregelen en voorzieningen die ertoe bijdragen dat de nadelige gevolgen van de opslag voor het milieu worden voorkomen of beperkt, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
1.6.6 Een reservoir voor de opslag van vloeibare kooldioxide is goedgekeurd door een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel een door een dergelijke instelling erkende deskundige; deze goedkeuring blijkt uit het op het reservoir aangebrachte kenmerk van de instelling of een CE-markering en de datum van ingebruikneming of herkeurdatum.
1.6.7 Afsluiters in vaste gasleidingen zijn goed bereikbaar en aangebracht:
a.
direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw,
b.
aan het einde van elke aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel en
c.
in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas.
Dit voorschrift is niet van toepassing op apparatuur vallend onder het Besluit drukapparatuur.
1.6.8 Acculaders, accumulatorbatterijen en noodstroomaggregaten zijn, indien zij geladen worden of in werking zijn, opgesteld in een goed geventileerde ruimte. In deze ruimte is geen schrobput aanwezig die in verbinding staat met de riolering.
1.6.9 Installaties waar explosieve gassen kunnen ontstaan, zijn opgesteld in een goed geventileerde ruimte, waarin de verwarming indirect is.
1.6.10 Buiten een stookruimte, waarin verwarmings- of stooktoestellen zijn opgesteld met een gezamenlijke nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger, is een goed bereikbare brandschakelaar aanwezig en een afsluiter waarmee de brandstoftoevoer kan worden afgesloten. Nabij de stookruimte is de plaats van de brandschakelaar en de afsluiter duidelijk aangegeven. Bij de afsluiter is duidelijk het doel en de wijze van sluiten aangegeven.
1.6.11 Een LPG-wisselreservoir van een intern transportmiddel of transporthulpmiddel wordt uitsluitend in de buitenlucht verwisseld.
1.6.12 Teneinde een begin van brand doeltreffend te kunnen bestrijden, zijn binnen het glastuinbouwbedrijf voldoende mobiele brandblusapparaten aanwezig.
1.6.13 Een opslagtank voor warm water is gelegen op een afstand van ten minste 5 m van de erfscheiding.
Paragraaf 1.7 Waterbesparing
1.7.1 Indien het leidingwaterverbruik binnen het glastuinbouwbedrijf in enig kalenderjaar meer bedraagt dan 5000 m3 per jaar, geeft degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, op verzoek van het Wm-bevoegd gezag aan welke maatregelen of voorzieningen hij heeft getroffen of zal treffen, die ertoe bijdragen dat binnen het glastuinbouwbedrijf een zodanig zuinig gebruik van water wordt gemaakt als redelijkerwijs mogelijk is.
1.7.2 Binnen een glastuinbouwbedrijf als bedoeld in voorschrift 1.7.1 worden die waterbesparingsmaatregelen of -voorzieningen uitgevoerd, die rendabel zijn.
Paragraaf 1.8 Bodembescherming
1.8.1 Een bodembeschermende voorziening of maatregel voldoet aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.
1.8.2 Degene die voornemens is het glastuinbouwbedrijf of een gedeelte van het glastuinbouwbedrijf buiten werking te stellen, meldt dit voornemen vóór het beëindigen aan het gevoegd gezag. In geval van het buiten werking stellen van het glastuinbouwbedrijf of een gedeelte daarvan, wordt een onderzoek naar de eindsituatie van de bodem uitgevoerd. Het onderzoek richt zich uitsluitend op die plaatsen waar bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden en op de stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen. Uiterlijk binnen 1 maand na het tijdstip van het buiten gebruik stellen wordt het Wm-bevoegd gezag in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek. Het Wm-bevoegd gezag kan besluiten dat het overleggen van een rapportage van een onderzoek naar de eindsituatie van de bodem niet is vereist, indien het aannemelijk is dat de kans op bodemverontreiniging afwezig is.
Paragraaf 1.9 Overig algemeen
1.9.1 Voorzover de voorschriften van dit besluit niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die het glastuinbouwbedrijf kan veroorzaken, worden die gevolgen zoveel mogelijk voorkomen of, voorzover voorkomen niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt.
Hoofdstuk 2
Bijzondere voorschriften met betrekking tot activiteiten die in het glastuinbouwbedrijf worden verricht
Paragraaf 2.1 Opslag, bewerking en verwerking van gevaarlijke stoffen of bestrijdingsmiddelen
2.1.1 De opslag van of werkzaamheden met gevaarlijke stoffen of bestrijdingsmiddelen geschiedt overeenkomstig de aanwijzingen, waarschuwingen en gegevens op de verpakking en het bij de desbetreffende stoffen behorende veiligheidsinformatieblad.
2.1.2 Opslag van en werkzaamheden met vloeibare of viskeuze gevaarlijke stoffen vinden plaats boven een vloeistofdichte vloer of voorziening. Opslag van bestrijdingsmiddelen vindt plaats boven een vloeistofdichte vloer of voorziening.
De vloeistofdichte vloer of voorziening is vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal en is bestand tegen de inwerking van de in gebruik zijnde gevaarlijke stoffen of bestrijdingsmiddelen. Indien boven de vloeistofdichte vloer of voorziening zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare vloeistoffen worden opgeslagen, moet deze vloer of voorziening 100% van deze vloeistoffen kunnen opvangen.
Indien boven de vloeistofdichte vloer of voorziening andere gevaarlijke vloeistoffen of vloeibare bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen, is de inhoud van deze vloer of voorziening ten minste gelijk aan de inhoud van het grootste opgeslagen vat, vermeerderd met 10% van de overige opgeslagen gevaarlijke vloeistoffen of vloeibare bestrijdingsmiddelen. De vloeistofdichte vloer of voorziening is permanent tegen inregenen beschermd.
2.1.3 Gevaarlijke stoffen of bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen in verpakkingsmaterialen, houders of insluitsystemen die naar hun aard en functie geschikt zijn voor de opslag van de betrokken stoffen of bestrijdingsmiddelen.
2.1.4 Indien buiten de werkvoorraden meer dan 25 kg of liter gevaarlijke stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen, vindt de opslag plaats in één of meer speciaal daarvoor bestemde ruimte(n).
2.1.5 De constructie en de wijze van opslag in de opslagruimte voor gevaarlijke stoffen in emballage, met uitzondering van vloeibare kunstmeststoffen, voldoen aan richtlijn CPR 15-1.
2.1.6 Indien meer dan 400 kg bestrijdingsmiddelen in emballage wordt opgeslagen, voldoen de constructie en de wijze van opslag in de opslagruimte voor bestrijdingsmiddelen aan richtlijn CPR 15-3.
2.1.7 De opslag van accu's vindt plaats boven een vloeistofdichte vloer of voorziening die bestand is tegen elektrolyt. Accu's worden rechtop opgeslagen. De vloeistofdichte vloer of voorziening is permanent tegen inregenen beschermd.
2.1.8 De opslag in een bovengrondse tank van brandbare vloeistoffen, waarvan het vlampunt is gelegen tussen 55 en 100°C, en van petroleum voldoet aan richtlijn CPR 9-6, waarvan de artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10 en 4.3.1 niet gelden voor een bovengrondse tank die reeds was opgericht voor 1 juni 1996.
2.1.9 In tanks worden geen:
a.
gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen opgeslagen, tenzij sprake is van opslag waarop het Besluit opslaan in ondergrondse tanks van toepassing is, opslag overeenkomstig voorschrift 2.1.8 of opslag overeenkomstig voorschrift 2.3.1 of
Paragraaf 2.2 Aanmaak en gebruik bestrijdingsmiddelen
2.2.1
a.
Leidingen die bestemd zijn voor het transport van bestrijdingsmiddelen of een oplossing daarvan, zijn bovengronds gelegd.
b.
Pompen, vaatwerk en leidingen bestemd voor het aanmaken en doseren van bestrijdingsmiddelen, staan niet in rechtstreekse vaste verbinding met een drinkwaterleiding.
c.
Drinkwater dat wordt gebruikt voor het aanmaken van bestrijdingsmiddelen, wordt uitsluitend via een onderbreektank aan de waterleiding onttrokken.
d.
Mengsels of oplossingen van bestrijdingsmiddelen worden aangemaakt in en vanuit speciaal daarvoor bestemd vaatwerk en het aanmaken vindt plaats boven een vloeistofdichte vloer of voorziening.
e.
Tijdens het aanmaken, bedoeld in onderdeel a, worden gemorste droge bestrijdingsmiddelen terstond droog opgenomen en gemorste vloeibare bestrijdingsmiddelen terstond geïmmobiliseerd en in een speciaal daartoe bestemd vat gebracht. Hiertoe zijn voldoende materialen en absorberende middelen voor onmiddellijk gebruik gereed aanwezig.
f.
Bij het aanmaken van bestrijdingsmiddelen in een mobiele spuitinstallatie zijn bodembeschermende maatregelen getroffen.
2.2.2 Een dompelbad waarin gewerkt wordt met bestrijdingsmiddelen is opgesteld boven een vloeistofdichte vloer of voorziening. Gedompelde producten alsmede de tijdens het dompelen gebruikte emballage waar nog bestrijdingsmiddelen uit kunnen lekken, worden boven het dompelbad of boven een vloeistofdichte vloer bewaard. Een buitenopslag voor gedompelde producten of voor tijdens het dompelen gebruikte emballage is tegen inregenen beschermd.
2.2.3 Het doseren van bestrijdingsmiddelen ten behoeve van ruimtebehandeling geschiedt uitsluitend, indien ramen, deuren en ventilatieopeningen zijn gesloten. Ramen, deuren en ventilatieopeningen blijven tot twee uur na afloop van de behandeling gesloten
Degene die het glastuinbouwbedrijf drijft:
a.
treft de maatregelen of voorzieningen die ertoe bijdragen dat emissies naar de lucht van bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt en
b.
geeft op verzoek van het Wm-bevoegd gezag aan welke maatregelen of voorzieningen hij heeft getroffen of zal treffen.
Paragraaf 2.3 Opslag en verwerking kunstmeststoffen
2.3.1 Een tank voor de opslag van vloeibare meststoffen is:
a.
van een voldoende stijfheid en sterkte om het gewicht van de opgeslagen vloeistof te dragen en om schadelijke vervorming als gevolg van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen;
b.
vloeistofdicht;
c.
voorzien van een ondersteunende constructie van onbrandbaar materiaal en van een doelmatige fundering op plaatsen waar kans op verzakking bestaat;
d.
voorzover het de opslag van zure kunstmeststoffen betreft: voorzien van een ontluchtingsleiding waarvan de uitmonding zich in de buitenlucht bevindt, welke ontluchtingsleiding te allen tijde een open verbinding van de tank met de buitenlucht verzekert. Ontluchtingsleidingen van tanks voor de opslag van zure kunstmeststoffen mogen niet in verbinding staan met ontluchtingsleidingen van tanks voor de opslag van basische kunstmeststoffen;
e.
voorzover een niveau-aanwijzing of peilinrichting is aangebracht: zodanig ingericht dat het uitstromen van vloeistof uit de tank, ook door verkeerde verwerking of door breuk, onmogelijk is;
f.
in elke aansluiting op een tank beneden het hoogste vloeistofniveau en in de toevoerleiding naar het verbruikstoestel, zo dicht mogelijk bij de tankwand, voorzien van een afsluiter. De afsluiter is zodanig uitgevoerd, dat duidelijk zichtbaar is of deze geopend dan wel gesloten is;
g.
voorzien van een overstortleiding met een diameter van 50 mm, die uitmondt op 5 cm boven de bodem van de in h bedoelde bodembeschermende voorziening;
h.
geplaatst boven een vloeistofdichte vloer of voorziening. De vloeistofdichte vloer of voorziening is voldoende sterk om weerstand te kunnen bieden aan de als gevolg van een lekkage optredende vloeistofdruk en is bestand tegen de in de tanks opgeslagen stoffen. De inhoud van de vloeistofdichte vloer of voorziening is ten minste gelijk aan de tankinhoud, indien één tank in deze voorziening is opgesteld. De inhoud van de vloeistofdichte vloer of voorziening is ten minste gelijk aan de inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige tanks, voorzover er twee of meerdere tanks in deze voorziening zijn opgesteld. Een tank voor de bewaring van een zuur is opgesteld in een andere vloeistofdichte vloer of voorziening dan een tank voor bewaring van een basische stof;
i.
ten hoogste voor 95% gevuld;
j.
evenals de vulleiding nabij de vulopening, voorzien van duidelijk leesbare opschriften met de chemische naam en handelsnaam van het product dat in de tank is opgeslagen en de concentratie van dat product, en de bijbehorende gevarensymbolen;
k.
voorzien van maatregelen en voorzieningen waardoor voorkomen wordt dat bij het vullen van een tank een verkeerde aansluiting wordt gemaakt, waardoor een ander product in de tank kan geraken dan waarvoor de tank bestemd is;
l.
voorzien van vulleidingen die op afschot liggen, aflopend naar de tank. Indien dit om technische redenen niet mogelijk is, dient na het vullen de vulleiding te worden doorgeblazen. vulleidingen moeten met een goed sluitende dop of afsluiter zijn afgesloten, behoudens tijdens het vullen van tanks. Het vullen of aftappen uit een tank moet zonder morsen gebeuren. Vulopeningen dienen tegen mechanische beschadigingen te zijn beschermd en
m.
voorzien van leidingen, die bovengronds of in een daartoe speciaal aangelegde goot gelegd zijn.
2.3.2 Bij dosering van kunstmeststoffen in doseervaten, wordt eerst voorgedoseerd met water, voordat de kunstmeststoffen worden toegevoegd.
2.3.3 Emballage gevuld met:
a.
vloeibare kunstmeststoffen is geplaatst boven een bodembeschermende voorziening met een inhoud die ten minste gelijk is aan de inhoud van het grootste opgeslagen vat vermeerderd met 10% van de overige emballage of
b.
een zuur is boven een andere vloeistofdichte vloer of voorziening geplaatst dan emballage gevuld met een basische stof.
2.3.4 De opslag van nitraathoudende kunstmeststoffen vindt plaats op een afstand van ten minste 5 m van een opslag zeer licht ontvlambare vloeistoffen, (licht) ontvlambare vloeistoffen of brandbare vloeistoffen.
Paragraaf 2.4 Substraatteelt met onderbemaling
2.4.1 Bij substraatteelt wordt overtollig drainwater niet door middel van een systeem van onderbemaling gerecirculeerd.
2.4.2 Voorschrift 2.4.1 is niet van toepassing indien voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit bij substraatteelt door middel van een systeem van onderbemaling werd gerecirculeerd. In een dergelijk geval:
a.
vindt recirculatie plaats door middel van een drainagestelsel met verzamelput en afvoer naar een centrale opvang waarin het drainwater wordt verwerkt;
b.
is een drainagekoker gelegen op een diepte van niet meer dan 0,25 m boven de gemiddelde grondwaterstand en niet meer dan 1,25 m onder het maaiveld en
c.
sijpelt ten hoogste 10% van de totale hoeveelheid drainwater door naar de bodem.
Binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit wordt door een door het Wm-bevoegd gezag geaccepteerde deskundige beoordeeld of aan de onder a tot en met c genoemde criteria wordt voldaan. Een bewijs van de beoordeling, afgegeven door of namens degene die de beoordeling heeft uitgevoerd, wordt binnen het glastuinbouwbedrijf bewaard.
Paragraaf 2.5 Gietwater
2.5.1 Dit onderdeel is nog niet in werking getreden.
Paragraaf 2.6 Opslag van vaste mest en gebruikt substraatmateriaal
2.6.1 Indien vaste mest of gebruikt substraatmateriaal gedurende een half jaar of langer op een locatie wordt opgeslagen, vindt deze opslag plaats op een ten minste mestdichte vloer en is de betreffende opslag gelegen op ten minste 5 m van de erfafscheiding.
2.6.2 Voorschrift 2.6.1 is niet van toepassing op vaste niet-dierlijke mest.
2.6.3 Indien vaste mest of gebruikt substraatmateriaal langer dan twee weken, maar korter dan een half jaar op een locatie wordt opgeslagen, is de betreffende opslag gelegen op ten minste 5 m van de erfafscheiding en vindt plaats:
a.
boven een absorberende laag met een dikte van ten minste 0,15 m en een organische stofgehalte van ten minste 25% of
b.
onder een permanente bovenafdekking, zodanig dat contact met hemelwater zoveel mogelijk wordt voorkomen.
2.6.4 Indien opgeslagen vaste mest of gebruikt substraatmateriaal als bedoeld in voorschrift 2.6.3 wordt verwijderd, wordt de absorberende laag eveneens verwijderd.
Paragraaf 2.7 Het composteren van afgedragen gewas
2.7.1 Binnen de inrichting wordt uitsluitend afgedragen gewas gecomposteerd dat afkomstig is uit het eigen bedrijf.
Paragraaf 2.8 Beperken van geurhinder ten gevolge van de opslag van vaste mest en gebruikt substraatmateriaal en het composteren van afgedragen gewas
2.8.1 Een opslag van opslag van vaste mest of gebruikt substraatmateriaal is gelegen:
a.
op ten minste 100 m van een gevoelig object van categorie I en
b.
op ten minste 50 m van een gevoelig object van categorie II.
2.8.2 Voorschrift 2.8.1 is niet van toepassing op een opslag van vaste mest of gebruikt substraatmateriaal, of een locatie waar afgedragen gewas wordt gecomposteerd of opgeslagen, die reeds bestond voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit. Een opslag of locatie als bedoeld in de eerste volzin vindt plaats op ten minste 25 m van een object categorie I of II, indien verplaatsing van genoemde opslag of locatie redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Degene die het glastuinbouwbedrijf drijft:
a.
treft maatregelen of voorzieningen die ertoe bijdragen dat binnen geurhinder zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt en
b.
geeft op verzoek van het Wm-bevoegd gezag aan welke maatregelen of voorzieningen hij getroffen heeft of zal treffen.
2.8.3 Na verwijdering van de vaste mest, gebruikt substraatmateriaal of gecomposteerd gewas, worden restanten direct van het terrein van het glastuinbouwbedrijf afgevoerd, dan wel op zodanige wijze opgeslagen dat geen geurhinder kan optreden.
Paragraaf 2.9 Vorkheftrucks
2.9.1 Een verbrandingsmotor van een vorkheftruck wordt zodanig afgesteld dat de uitlaatgassen nagenoeg roet- en rookloos zijn. De verbrandingsmotor is voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat.
Paragraaf 2.10 Afleverpompen motorbrandstoffen voor eigen gebruik
2.10.1 Een pomp voor het afleveren van motorbrandstoffen is:
a.
zo geplaatst dat aflevering aan een voertuig niet kan plaatsvinden binnen 1 m afstand van een ondergrondse tank en
b.
zodanig ingericht dat onbedoeld uitstromen van brandstof wordt voorkomen.
Een pomp voor het afleveren van benzine of petroleum is in de buitenlucht opgesteld.
2.10.2 De elektrische installatie van een pomp kan zowel aan de pomp als bij een hoofdschakelaar worden uitgeschakeld. De schakelstanden zijn duidelijk zichtbaar.
2.10.3 De pompkast van een elektrische pomp is voldoende geventileerd. De uitsparing in de pompkast, waarin de vulafsluiter van de afleverslang in ruststand wordt geborgen, is gasdicht van het inwendige van de pompkast afgesloten.
2.10.4 Aflevering van motorbrandstof vindt niet plaats indien:
a.
de motor van het voertuig waaraan de motorbrandstof wordt afgeleverd in werking is of
b.
daarbij gerookt wordt of open vuur of open kunstlicht aanwezig is.
2.10.5 Het afleveren van motorbrandstoffen met een pomp vindt plaats boven een daartoe bestemde tankplaats. Deze tankplaats is voorzien van een vloeistofdichte vloer of voorziening die zich vanaf het aflevertoestel uitstrekt over een afstand van ten minste de lengte van de afleverslang plus 1 m, met een minimum van 5 m. Tot dit vloeistofdichte gedeelte wordt tevens gerekend dat deel waarop het aflevertoestel is geplaatst tot op een afstand van 1 m vanaf het aflevertoestel aan de zijde waar zich geen tankende motorvoertuigen kunnen opstellen.
Paragraaf 2.11 Toepassing ammoniak als koudemiddel
2.11.1 Bij toepassing van ammoniak als koudemiddel wordt voldaan aan richtlijn CPR 13-2.
Hoofdstuk 3
Bijzondere voorschriften met betrekking tot de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf
Paragraaf 3.1 Onderhoud en schoonmaak
3.1.1 Het glastuinbouwbedrijf wordt regelmatig schoongemaakt. De binnen het glastuinbouwbedrijf vrijkomende afvalstoffen worden regelmatig afgevoerd. Het zwerfafval dat afkomstig is van het glastuinbouwbedrijf en aanwezig is in de onmiddellijke nabijheid van het glastuinbouwbedrijf wordt ingezameld en afgevoerd. Insecten, knaagdieren en ander ongedierte worden zo vaak als nodig is, verwijderd en bestreden.
3.1.2 Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden direct opgeruimd. Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden zo snel mogelijk geneutraliseerd of geabsorbeerd. De aard en de hoeveelheid van de aanwezige absorptie- of neutralisatiemiddelen is afgestemd op de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen en de werkzaamheden. Gebruikte absorptiemiddelen en niet meer voor gebruik geschikte gemorste gevaarlijke stoffen worden als gevaarlijk afval behandeld en opgeslagen overeenkomstig voorschrift 2.1.3.
3.1.3 Indien aan emballage lekkage ontstaat, wordt deze lekkage onmiddellijk verholpen. Bij lekkage wordt voorkomen dat:
a.
vloeistoffen of vaste stoffen in de bodem terechtkomen,
b.
giftige of explosieve gassen of dampen zich verspreiden, en
c.
geurhinder in de omgeving ontstaat.
Paragraaf 3.2 Controle van installaties en voorzieningen
3.2.1 Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Op een verwarmings- of stooktoestel met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger, wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal per twee jaar een beoordeling uitgevoerd op noodzakelijke afstelling en onderhoud teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen.
3.2.2 Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties als bedoeld in voorschrift 3.2.1 geschieden door:
a.
een voor die activiteit of activiteiten ingevolge de Certificatieregeling voor uitvoeren van onderhoud en inspectie aan stookinstallaties, gecertificeerde rechtspersoon, of
b.
een andere rechtspersoon die over een aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten.
3.2.3 Brandblusmiddelen worden jaarlijks gecontroleerd door een instantie die is erkend op basis van de Regeling voor de erkenning van onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen of een ten minste gelijkwaardige instelling.
3.2.4 Een olie-afscheider waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid:
a.
werkt doelmatig,
b.
is te allen tijde voor controle bereikbaar en
c.
wordt zo vaak als voor een goede werking noodzakelijk is, gereinigd.
3.2.5 Voorschrift 3.2.4 is van overeenkomstige toepassing op een slibvangput waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid.
3.2.6 Van het ledigen en reinigen van de olie-afscheider en een slibvangput waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid, wordt een logboek bijgehouden.
3.2.7
a.
Van een vloeistofdichte vloer of -voorziening wordt de vloeistofdichtheid beoordeeld en goedgekeurd door een Deskundig Inspecteur, zoals bedoeld in de CUR/PBV-Aanbeveling 44. De Deskundig Inspecteur of de rechtspersoon waarbij hij werkzaam is, is daartoe gecertificeerd door een door een accrediterende instelling erkende certificeringsinstelling.
b.
Van een vloeistofdichte vloer of -voorziening die is aangelegd vóór 1 januari 1992 wordt, binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de vloeistofdichtheid beoordeeld en goedgekeurd door een Deskundig Inspecteur, zoals bedoeld in de CUR/PBV-Aanbeveling 44.
c.
Van een vloeistofdichte vloer of voorziening die is aangelegd tussen 1 januari 1992 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de vloeistofdichtheid beoordeeld en goedgekeurd door een Deskundig Inspecteur, zoals bedoeld in de CUR/PBV-Aanbeveling 44.
d.
Bij goedkeuring wordt door de Deskundig Inspecteur een PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorzieningen afgegeven. De termijn van herkeuring wordt door de Deskundig Inspecteur vastgesteld. Degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, controleert door middel van een globale visuele controle met regelmatige intervallen de vloeistofdichte vloer of -voorziening. De frequentie van deze controles wordt door de Deskundig Inspecteur vastgesteld.
3.2.8 Indien binnen het glastuinbouwbedrijf gevaarlijke stoffen, vloeibare meststoffen, bestrijdingsmiddelen, afgewerkte olie of gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, stelt degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, gedragsvoorschriften op waarin ten minste wordt aangegeven wanneer en op welke wijze de opslagplaats, de emballage, de vloeistofdichte vloer of voorziening en de bodembeschermende voorziening of -maatregel worden gecontroleerd op lekkages, bodembeschermende aspecten of vloeistofdichtheid.
3.2.9 Indien bij de werkzaamheden binnen het glastuinbouwbedrijf specifiek bedrijfsafvalwater vrij kan komen, stelt degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, gedragsvoorschriften op die zijn gericht op het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu en een doelmatige afvoer van het bedrijfsafvalwater.
3.2.10 De gedragsvoorschriften, bedoeld in voorschrift 3.2.8 en 3.2.9 zijn binnen een inrichting zodanig aanwezig dat een ieder daarvan op een eenvoudige wijze kennis kan nemen. Degene die het glastuinbouwbedrijf drijft, draagt er zorg voor dat de gedragsregels worden nageleefd.
Paragraaf 3.3 Registratie en bewaren van documenten
3.3.1 Voorzover zij voor het glastuinbouwbedrijf zijn afgegeven, dan wel worden voorgeschreven, worden de onderstaande documenten, logboeken, registraties, of een kopie daarvan, gedurende vijf jaar na dagtekening bewaard:
a.
de resultaten van geluidmetingen en het op basis van voorschrift 4.2.1 verrichte onderzoek naar de mogelijkheden tot beperking van het ontstaan van afvalstoffen;
b.
onderhoudscontracten met betrekking tot in het glastuinbouwbedrijf aanwezige installaties;
c.
periodieke inspecties zoals bedoeld in voorschrift 3.2.7 van vloeistofdichte vloeren of voorzieningen;
d.
een bewijs van de beoordeling als bedoeld in voorschrift 2.4.1;
e.
het logboek als bedoeld in voorschrift 3.2.6;
f.
certificaten of bewijzen van:
1.
de installatie van tanks, filters en andere voorzieningen;
2.
periodiek onderhoud of keuring van in het glastuinbouwbedrijf aanwezige installaties of voorzieningen en
3.
niet-periodiek keuringen van elektrische of bouwkundige voorzieningen of installaties;
g.
jaarlijkse overzichten van nutsbedrijven van het verbruik van water;
h.
de veiligheidsinformatiebladen, die behoren bij de in het glastuinbouwbedrijf aanwezige gevaarlijke stoffen;
i.
afgiftebewijzen van bedrijfsafvalstoffen en
j.
een uittreksel van de inschrijving in het handelsregister.
Hoofdstuk 4
Nadere eisen
Paragraaf 4.1 Geluid
4.1.1 In gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1, 1.1.2 en 1.1.3 opgenomen waarden voor langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus en piekgeluiden naar het oordeel van het Wm-bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, kan het Wm-bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis waarden vaststellen, die lager of hoger zijn dan de in voorschrift 1.1.1 en 1.1.3 opgenomen waarden. Voor inrichtingen die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn opgericht, mag de etmaalwaarde niet lager zijn dan 40 dB(A).
4.1.2 Het Wm-bevoegd gezag kan slechts hogere waarden vaststellen als bedoeld in voorschrift 4.1.1 indien binnen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van het glastuinbouwbedrijf, een etmaalwaarde van 35 dB(A) is gewaarborgd. De in de vorige volzin bedoelde etmaalwaarde geldt niet indien de gebruiker van deze woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidmetingen.
4.1.3 Indien binnen een afstand van 50 m van het glastuinbouwbedrijf geen woningen zijn gelegen, kan het Wm-bevoegd gezag bij nadere eis vaststellen op welke plaats de in voorschrift 1.1.1, 1.1.2, 1.1.3 of 4.1.1 opgenomen waarden voor een inrichting gelden.
4.1.4 Het Wm-bevoegd gezag kan, teneinde te bereiken dat aan de voorschriften 1.1.1, 1.1.2, 1.1.3, 4.1.1 en 4.1.3 wordt voldaan, een nadere eis stellen met betrekking tot de voorzieningen die binnen het glastuinbouwbedrijf moeten worden aangebracht en de gedragsregels die in acht moeten worden genomen, waaronder regels ten aanzien van aan- en afrijdend verkeer.
4.1.5 Het Wm-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot binnen het glastuinbouwbedrijf te treffen maatregelen of voorzieningen als bedoeld in voorschrift 1.1.5, onder a, b of c.
Paragraaf 4.2 Afvalstoffen
4.2.1 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot:
a.
het doen van onderzoek naar de mogelijkheden tot het treffen van maatregelen of voorzieningen ten behoeve van het voorkomen of het beperken van het ontstaan van afvalstoffen binnen het glastuinbouwbedrijf, voorzover maatregelen of voorzieningen onvoldoende bekend zijn, of
b.
de ten behoeve van het voorkomen of het beperken van het ontstaan van afvalstoffen binnen het glastuinbouwbedrijf te treffen maatregelen of voorzieningen als bedoeld in voorschrift 1.2.1.
Een onderzoek als bedoeld onder a kan niet vaker dan eenmaal in de vijf jaar worden voorgeschreven, tenzij de omstandigheden in het glastuinbouwbedrijf naar het oordeel van het Wm-bevoegd gezag zodanig zijn gewijzigd dat dit ter uitvoering van voorschrift 1.2.1 noodzakelijk is.
4.2.2 Een nadere eis als bedoeld in voorschrift 4.2.1, onder b, kan niet betreffen de verplichting tot het treffen van maatregelen of voorzieningen tot het voorkomen of het beperken van het ontstaan van afvalstoffen die een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar.
4.2.3 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot het treffen van maatregelen of voorzieningen ten behoeve van het scheiden, gescheiden houden, gescheiden afgeven en het gescheiden opslaan van afvalstoffen als bedoeld in voorschrift 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4.
4.2.4 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen ter uitvoering van het gestelde in voorschrift 2.7.1 omtrent de omvang van de hoeveelheid te composteren materiaal en de werkwijze bij het composteren teneinde stof- en stankoverlast te beperken.
Paragraaf 4.3 Afvalwater
4.3.1 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van bedrijfsafvalwater als bedoeld in voorschrift 1.3.7.
4.3.2 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen ten aanzien van de andere situering van een controlevoorziening als bedoeld in voorschrift 1.3.9.
Paragraaf 4.4 Assimilatiebelichting
4.4.1 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot de wijze van afscherming, bedoeld in voorschrift 1.5.1 of 1.5.5.
Paragraaf 4.5 Waterbesparing
4.5.1 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot de rendabele maatregelen of voorzieningen als bedoeld in voorschrift 1.7.2.
4.5.2 Een nadere eis, als bedoeld in voorschrift 4.6.1, kan niet betreffen de verplichting tot het treffen van maatregelen of voorzieningen tot beperking van het waterverbruik die een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar.
Paragraaf 4.6 Opslag vloeibare kooldioxide
4.6.1 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen ter uitvoering van het gestelde in voorschrift 1.6.5 omtrent de te nemen maatregelen of de te treffen voorzieningen.
Paragraaf 4.7 Gebruik bestrijdingsmiddelen
4.7.1 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot het treffen van maatregelen of voorzieningen als bedoeld in voorschrift 2.2.3.
Paragraaf 4.8 De opslag van vaste mest en gebruikt substraatmateriaal, en het composteren en de opslag van afgedragen gewas
4.8.1 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen als bedoeld in voorschrift 2.8.2.
Paragraaf 4.9 Bodembescherming
4.9.1 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot de binnen het glastuinbouwbedrijf te treffen maatregelen en voorzieningen zoals bedoeld in de voorschriften 2.1.2, 2.1.7, 2.2.1 onder d en f, 2.2.2, 2.3.1 onder h, 2.3.3 en 2.10.5, en in acht te nemen gedragsregels in overeenstemming met het gestelde in de NRB.
Paragraaf 4.10 Lucht
4.10.1 Het Wm-bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot het verstoken of verbranden als bedoeld in voorschrift 1.4.1.
condenswater: water dat door condensvorming ontstaat aan de binnenzijde van de kas en via de condensgootjes of het hemelwaterafvoersysteem wordt verzameld;
–
fust: verpakkingsmateriaal waarin geteelde producten worden vervoerd;
–
grondgebonden teelt: wijze van telen waarbij gewassen vrij in de bodem groeien;
–
hemelwater: water dat als gevolg van natte depositie op de buitenkant van de kas via het hemelwaterafvoersysteem wordt verzameld;
opkweekbedrijf: glastuinbouwbedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor de productie van plantaardig uitgangsmateriaal;
–
recirculatie: hergebruik van opgevangen drain- of drainagewater;
–
recirculatiesysteem: voorziening voor het opvangen en transporteren van drain-, onderscheidenlijk drainagewater, ten behoeve van hergebruik;
–
teeltoppervlak: oppervlak, uitgedrukt in m2, gelegen onder een permanente opstand van glas of van kunststof, die wordt gebruikt voor het telen van gewassen.
B
Voorschriften
Hoofdstuk 1
Bepalingen voor de substraatteelt en de grondgebonden teelt
Voorschrift 1
1. Lozen op het openbaar riool is verboden, tenzij het betreft:
a.
bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard;
b.
spoelwater van filters van een waterdoseringsinstallatie;
c.
terugspoelwater van een ontijzeringsinstallatie, onder de voorwaarden gesteld bij of krachtens voorschrift 5, tweede en derde lid;
d.
spoelwater van ionenwisselaars;
e.
afvalwater dat bloemvoorbehandelingsmiddelen uitsluitend op basis van actief chloor bevat;
f.
uitlek- en percolatiewater van substraatafval;
g.
door bedrijfsactiviteiten verontreinigd drainagewater, onder de voorwaarden gesteld bij of krachtens voorschrift 13 en 14;
h.
spuiwater, onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 11;
i.
drainwater, onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 12;
j.
ketelspuiwater;
k.
afvalwater afkomstig van het spuiten of schrobben van vloeren, niet zijnde de vloeren van ruimten waar bestrijdingsmiddelen worden aangemaakt, onder de voorwaarden gesteld bij of krachtens voorschrift 6, eerste, tweede en derde lid;
l.
afvalwater afkomstig van het wassen van in de kas geteelde groenteprodukten onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 7, eerste tot en met derde en vijfde lid;
m.
reinigingswater van leidingen, druppelaars en slangen die onderdeel uitmaken van het systeem waarmee voedingswater aan het gewas wordt toegediend;
n.
spoelwater van fusten, onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 8, tweede tot en met vierde lid;
o.
condenswater van stoomleidingen en condensorwater van verwarmingsketels;
p.
afvalwater afkomstig van het reinigen van de buitenkant van de kas, mits uitsluitend schermmiddelen en reinigingsmiddelen zijn toegepast die niet schadelijk zijn voor de goede werking van de zuiveringstechnische werken; niet schadelijke middelen zijn in ieder geval de middelen die behoren tot een van de categorieën, bedoeld in lijst 1;
q.
condenswater van warmtekrachtinstallaties met een gehalte aan minerale olie dat niet hoger is dan 20 mg/l, bepaald volgens NVN 6678, uitgave 1997;
r.
afvalwater afkomstig van het bij opkweekbedrijven doorspoelen van substraatblokken die bestemd zijn voor de opkweek van uitgangsmateriaal;
s.
ander afvalwater dan bedoeld in de onderdelen a tot en met r, mits degene die voornemens is te lozen, voordat met het lozen wordt aangevangen, ten genoegen van het Wvo-bevoegd gezag aantoont dat het afvalwater geen restanten van bestrijdingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en voor de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken, bevat.
2. Indien de afvalwaterstromen, bedoeld in het eerste lid, in verband met de capaciteit van het openbaar riool of het zuiveringstechnische werk niet volledig op het openbaar riool kunnen worden geloosd, vindt zodanig lozen plaats:
a.
in de volgorde zoals in het eerste lid is aangegeven;
b.
met een zodanig volume per tijdseenheid, dat de afvoercapaciteit van het openbaar riool en het zuiveringstechnische werk optimaal worden benut; indien het voor het volledig benutten van de afvoercapaciteit noodzakelijk is, worden daartoe aangebracht:
1.
een buffervoorziening, aangebracht vóór het lozingspunt op het openbaar riool, van ten hoogste 50 m3/ha teeltoppervlak, en
2.
een voorziening die gespreide afvoer op het openbaar riool gedurende 24 uur per dag mogelijk maakt.
3. Het Wvo-bevoegd gezag kan:
a.
nadere eisen stellen ten aanzien van het volume, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en
b.
bij nadere eis de voorzieningen voorschrijven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
4. De nadere eisen, bedoeld in het derde lid, worden gesteld na overleg met de beheerder van het openbaar riool.
Voorschrift 2
1. Lozen op oppervlaktewater is verboden, tenzij het betreft:
a.
koelwater, dat ten gevolge van bedrijfsactiviteiten uitsluitend thermisch is verontreinigd, niet warmer is dan 30°C en waarvan het gehalte aan chloride, ijzer, zuurstof of organische stof de kwaliteit van het oppervlaktewater niet in gevaar brengt;
b.
niet door bedrijfsactiviteiten verontreinigd drainagewater;
c.
condenswater, indien geen bestrijdingsmiddelen zijn toegepast;
d.
afvalwater afkomstig van het reinigen van de buitenkant van de kas, mits uitsluitend schermmiddelen en reinigingsmiddelen zijn toegepast die de kwaliteit van het oppervlaktewater niet in gevaar brengen; niet schadelijke middelen zijn in ieder geval de middelen die behoren tot een van de categorieën, bedoeld in lijst 2;
e.
condenswater van stoomleidingen en condensorwater van verwarmingsketels, dat niet warmer is dan 30°C;
f.
brijn van omgekeerde osmose en spoelwater van ionenwisselaars, indien het gehalte aan chloride, ijzer, zuurstof en organische stof de kwaliteit van het oppervlaktewater niet in gevaar brengt;
g.
afvalwater uit het hemelwaterafvoersysteem, onder de voorwaarden, opgenomen in voorschrift 9;
h.
afvalwater afkomstig van straatkolken op het erf onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 10;
i.
condenswater van warmtekrachtinstallaties, dat niet warmer is dan 30°C en waarvan het gehalte aan minerale olie niet hoger is dan 20 mg/l, bepaald volgens NVN 6678, uitgave 1997;
j.
ander afvalwater dan bedoeld in de onderdelen a tot en met i, mits degene die voornemens is te lozen, voordat met het lozen wordt aangevangen, ten genoegen van het Wvo-bevoegd gezag aantoont dat het afvalwater geen restanten van bestrijdingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, bevat.
2. Het oppervlaktewater wordt door het lozen, bedoeld in het eerste lid, niet onaanvaardbaar visueel verontreinigd.
3. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het gehalte aan chloride, ijzer, zuurstof en organische stof in het koelwater onderscheidenlijk de brijn, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en f, voorzover als koelwater geen oppervlaktewater wordt gebruikt; daarbij mag het gehalte niet worden bepaald op een waarde:
a.
lager dan 200 mg/l voor chloride;
b.
lager dan 2 mg/l voor ijzer;
c.
hoger dan 5 mg/l voor zuurstof;
d.
lager dan 15 mg/l voor organische stof.
Voorschrift 3
1. Het in voorschrift 2, eerste lid, gestelde verbod geldt niet voor beperkt lozen en voor lozen als bedoeld in voorschrift 1, eerste lid, onderdelen b tot en met r, indien de afstand tot de dichtstbijzijnde riolering meer bedraagt dan:
a.
40 m, indien op het openbaar riool in verband met de capaciteit uitsluitend beperkt lozen mogelijk is;
b.
10 m per 0,1 ha teeltoppervlak met een minimum van 40 m, indien op het openbaar riool lozen of een gedeelte van het lozen als bedoeld in voorschrift 1, eerste lid, onderdelen b tot en met r, mogelijk is.
2. Het in voorschrift 2, eerste lid, gestelde verbod geldt niet voor afvalwater dat nadat aan voorschrift 1, tweede lid, is voldaan, niet volledig op het openbaar riool kan worden geloosd.
3. Indien in verband met het eerste en tweede lid op oppervlaktewater wordt geloosd geldt voor:
a.
beperkt lozen: voorschrift 4;
b.
de afvalwaterstromen uit voorschrift 1, onderdelen b, d tot en met j, m en o tot en met q: de voorwaarden, bedoeld in die onderdelen;
c.
de afvalwaterstromen uit voorschrift 1, onderdelen c, k, l respectievelijk n: de voorwaarden, gesteld bij of krachtens de voorschriften 5, 6, 7, respectievelijk 8.
4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de betreffende lozingen voor 1 november 1994 nog niet plaatsvonden.
Voorschrift 4
1. Beperkt lozen vindt plaats met behulp van een voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater waarmee de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden voorkomen.
2. Indien aan het desbetreffende oppervlaktewater in een plan, vastgesteld ingevolge de Wet op de waterhuishouding, een bijzondere functie of waterkwaliteitsdoelstelling is toegekend, kan het Wvo-bevoegd gezag bij nadere eis een voorziening als bedoeld in het eerste lid voorschrijven, die voor de kwaliteit van dat oppervlaktewater voldoende bescherming biedt. Daarbij kunnen eisen worden gesteld ten aanzien van het zuiveringsrendement, de doelmatigheid, het gebruik en het onderhoud van de voorziening, bedoeld in het eerste lid.
3. Tenzij toepassing is gegeven aan het tweede lid, is alleen sprake van een voorziening als bedoeld in het eerste lid, indien het afvalwater wordt geleid door een septic tank die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften gesteld krachtens artikel 7, tweede lid, van het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.
4. De septic tank wordt zo dikwijls geleegd als voor een goede werking daarvan noodzakelijk is.
5. Het is verboden de bij het legen van de septic tank vrijkomende stoffen te lozen. Afvalwater, afkomstig uit een voorziening als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
6. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 5
1. Het ijzergehalte van terugspoelwater uit een ontijzeringsinstallatie is niet hoger dan 5 mg/l, bepaald volgens NEN 6460, uitgave 1981.
2. Terugspoelwater wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
3. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 6
1. Het gehalte aan onopgeloste bestanddelen van afvalwater afkomstig van het spuiten en schrobben van vloeren, bedraagt niet meer dan 100 mg/l, bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988.
2. Afvalwater als bedoeld in het eerste lid wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
3. Afvalwater als bedoeld in het eerste bevat geen meststoffen of restanten van desinfectiemiddelen.
4. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 7
1. Afvalwater afkomstig van het wassen van in de kas geteelde producten bestaat uitsluitend uit naspoelwater dat niet meer in het spoelproces kan worden hergebruikt.
2. Een spoelproces als bedoeld in het eerste lid is onderverdeeld in een voorspoel- en een naspoelfase waarbij:
a.
hergebruik van spoelwater plaatsvindt en
b.
de uitsleep van water bij het voorspoelen zoveel mogelijk wordt voorkomen en de hoeveelheid naspoelwater wordt geminimaliseerd.
3. Naspoelwater als bedoeld in het eerste lid wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
4. Het gehalte aan onopgeloste bestanddelen in enig monster is niet hoger dan 100 mg/l, bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988.
5. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 8
1. Het gehalte aan onopgeloste bestanddelen in afvalwater afkomstig van het spoelen van fusten is niet hoger dan 100 mg/l, bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988.
2. Afvalwater als bedoeld in het eerste lid bevat geen restanten van desinfectiemiddelen.
3. Afvalwater als bedoeld in het eerste lid wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
4. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 9
1. Hemelwater is afkomstig van een kas:
A.
die zodanig is gebouwd, dat condenswater niet in het hemelwaterafvoersysteem kan geraken,
B.
waarin geen bestrijdingsmiddelen worden toegepast of
C.
waarin uitsluitend biologische teelt wordt toegepast.
2. Indien hemelwater niet afkomstig is van een kas als bedoeld in het eerste lid, wordt het hemelwater opgevangen in een opvangvoorziening waarvan de inhoud ten minste 5 m3/ha teeltoppervlak bedraagt bij dagelijkse toediening van gietwater onderscheidenlijk 30 m3/ha teeltoppervlak bij niet dagelijkse toediening van gietwater.
3. Het opgevangen hemelwater, bedoeld in het tweede lid, wordt zo snel mogelijk gebruikt.
4. Indien de capaciteit van de opvangvoorziening, bedoeld in het tweede lid, volledig is benut wordt het hemelwater, bedoeld in het tweede lid, geloosd via een overstortvoorziening die bij een inhoud van minder dan 3500 m3/ha teeltoppervlak is aangebracht vóór deze opvangvoorziening.
Voorschrift 10
1. Materialen, apparaten, voedingsstoffen, afvalstoffen en grondstoffen worden zodanig op verhard oppervlak of binnen de kas opgeslagen, dat het via de op het erf aanwezige straatkolken te lozen afvalwater daarmee niet in contact kan komen.
2. Afvalwater afkomstig van op het erf aanwezige straatkolken wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
3. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Hoofdstuk 2
Bijzondere bepalingen voor de substraatteelt
Voorschrift 11
1. Het natriumgehalte van spuiwater is:
a.
indien één gewas wordt geteeld: hoger of gelijk aan het in lijst 3 in de kolom achter dat gewas opgenomen gehalte of
b.
indien verschillende gewassen worden geteeld: hoger of gelijk aan het laagste van de in lijst 3 in de kolom achter de verschillende geteelde gewassen opgenomen gehalten.
2. Ten behoeve van de gietwatervoorziening wordt hemelwater uit een hemelwateropvangvoorziening van ten minste 500 m3/ha teeltoppervlak gebruikt of wordt gietwater gebruikt met een natriumgehalte dat gelijkwaardig is aan dat van hemelwater.
3. Het eerste lid is niet van toepassing gedurende de termijn waarbinnen bij opkweekbedrijven sprake is van een tijdelijke overschrijding van voor het te telen gewas aantoonbaar schadelijke concentratieniveau's aan stoffen.
4. Spuiwater wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
5. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 12
1. De totale vracht aan stikstof, die via het drainwater wordt geloosd, bedraagt niet meer dan 25 kg/ha teeltoppervlak per jaar.
2. Drainwater wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
3. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
2. Om de behoefte van het gewas, bedoeld in het eerste lid, te bepalen, wordt per gewas of groep van gewassen met eenzelfde bemestingsniveau:
a.
ten minste een maal per kwartaal een representatief grondmonster genomen en geanalyseerd op de totale hoeveelheid stikstof- en fosforverbindingen,
b.
de hoeveelheid toegediende meststoffen geregistreerd onder vermelding van de samenstelling van de meststof en de oppervlakte, die wordt bemest,
c.
de totale hoeveelheid toegediende stikstof- en fosforverbindingen per oppervlakte-eenheid per jaar geregistreerd en wordt de uitkomst van de analyse, bedoeld in onderdeel a, en de registraties, bedoeld in de onderdelen b en c, gedurende 5 jaren bewaard en op verzoek van het Wvo-bevoegd gezag aan hem overgelegd.
3. Het Wvo-bevoegd gezag kan, in verband met de analyse, bedoeld in onderdeel a, en de registraties, bedoeld in de onderdelen b en c, nadere eisen stellen met betrekking tot de toediening van meststoffen.
Voorschrift 14
1. De watergift is afgestemd op de behoefte van het gewas; aan dit voorschrift wordt in ieder geval voldaan, indien per gewas de maximale watergift, zoals in lijst 4 per gewasgroep in m3/ha teeltoppervlak is aangegeven, niet wordt overschreden;
2. Ten behoeve van de gietwatervoorziening wordt hemelwater uit een hemelwateropvangvoorziening van ten minste 500 m3/ha teeltoppervlak gebruikt of wordt gietwater gebruikt met een natriumgehalte dat gelijkwaardig is aan dat van hemelwater.
3. Het gehalte aan bestrijdingsmiddelen of omzet- of afbraakproducten daarvan brengt de kwaliteit van het oppervlaktewater niet in gevaar.
4. Het gehalte aan meststoffen brengt de kwaliteit van het oppervlaktewater niet in gevaar.
5. In afwijking van het eerste lid, is een watergift van ten hoogste 3000 m3/ha gestoomde grond toegestaan, indien:
a.
deze extra watergift uitsluitend wordt toegepast voor het doorspoelen van de grond bij een volgteelt van bladgroentegewassen, en
b.
uit een grondmonsteranalyse blijkt dat het bromidegehalte in de grond een voor het te telen gewas schadelijk niveau overschrijdt.
6. Aan het vierde lid wordt in ieder geval voldaan, indien drainagewater zoveel mogelijk wordt hergebruikt en slechts tijdelijk geloosd, waarbij het natriumgehalte van te lozen drainagewater:
a.
indien één gewas wordt geteeld: hoger is dan of gelijk is aan het in lijst 3 in de kolom achter dat gewas opgenomen gehalte of
b.
indien verschillende gewassen worden geteeld: hoger is dan of gelijk is aan het laagste van de in lijst 3 in de kolom achter de verschillende gewassen opgenomen gehalte.
7. Het vierde lid is niet van toepassing, indien:
a.
hergebruik van het drainagewater in verband met de gietwaterbehoefte van het gewas niet mogelijk is of
b.
sprake is van een tijdelijke overschrijding van voor het te telen gewas schadelijke concentratieniveau's aan stoffen.
8. Drainagewater wordt alvorens het wordt vermengd met ander te lozen afvalwater door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
9. De uitkomst van de grondmonsteranalyse, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, wordt gedurende vijf jaren bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het Wvo-bevoegd gezag overgelegd.
10. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot:
a.
het gehalte aan chemische grondontsmettingsmiddelen of omzet of afbraakproducten daarvan, bedoeld in het derde lid, waarbij het gehalte niet bepaald mag worden op een waarde lager dan 0,01 µg/l,
b.
het gehalte aan meststoffen, bedoeld in het vierde lid,
c.
hergebruik van drainagewater en
d.
de uitvoering en situering van de controlevoorziening, bedoeld in het achtste lid.
Hoofdstuk 4
Meet- en registratieverplichtingen
Voorschrift 15
1. Degene die spuiwater, drainwater of drainagewater loost:
a.
meet het volume spuiwater, drainwater en drainagewater dat per kalendermaand wordt geloosd;
b.
meet het volume hergebruikt drainagewater per kalendermaand;
c.
meet het volume toegediend voedingswater per kalendermaand;
d.
meet en analyseert ten minste één keer per maand het totale gehalte aan stikstof- en fosforverbindingen, natrium en de geleidingswaarde in het spuiwater, het drainwater en het drainagewater, en
e.
meet en analyseert bij lozen op oppervlaktewater ten hoogste twee maal per jaar het gehalte aan bestrijdingsmiddelen of afbraakproducten daarvan.
2. De metingen worden verricht bij een representatief lozingspunt.
3. De resultaten van de metingen en analyses, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden geregistreerd, gedurende vijf jaren bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het Wvo-bevoegd gezag overgelegd.
4. Instrumenten die worden gebruikt voor het meten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, mogen een afwijking hebben van ten hoogste tien procent.
5. Het Wvo-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot:
a.
de uitvoering van de meting, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c;
b.
de analyse, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e;
c.
het meten, de frequentie van het meten, het tijdstip van dit meten en de analyse van het gehalte aan bestrijdingsmiddelen of afbraakproducten daarvan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
Hoofdstuk 5
Overgangsbepalingen
Voorschrift 16
De voorschriften 4, zesde lid, 5, tweede lid, 6, tweede lid, 7, derde lid, 8, derde lid, 10, tweede lid, 11, vierde lid, 12, tweede lid, en 14, achtste lid, zijn vanaf 6 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op het rechtstreeks lozen op oppervlaktewater, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds plaatsvindt.
Voorschrift 17
Voorschrift 1, eerste lid, is tot 1 januari 2005 niet van toepassing op het lozen op de riolering van afvalwater afkomstig van straatkolken op het erf, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds plaatsvindt.
Voorschrift 18
1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit beperkt lozen op oppervlaktewater plaatsvindt, wordt tot 1 januari 2005 voldaan aan voorschrift 4, eerste lid, indien het afvalwater voorafgaand aan het lozen door een septictank van ten minste 3 m3 wordt geleid.
2. Indien na inwerkingtreding van dit besluit binnen de in voorschrift 3, eerste lid, bepaalde afstanden riolering wordt aangelegd waarop kan worden aangesloten, is in afwijking van voorschrift 2, eerste lid, jo. voorschrift 3, eerste lid, beperkt lozen op oppervlaktewater toegestaan gedurende 3 jaar, gerekend vanaf het tijdstip waarop aansluiting op de riolering mogelijk is, mits dit afvalwater voorafgaand aan het lozen door een septictank van ten minste 3 m3 wordt geleid.
3. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit lozen op oppervlaktewater plaatsvindt van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard van meer dan 10 inwonerequivalenten binnen de in artikel 2, onderdeel e, onder 1°, sub bb opgenomen afstanden, is voorschrift 2, eerste lid, tot 1 januari 2005 niet van toepassing mits dit afvalwater voorafgaand aan het lozen door een voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater wordt geleid waarmee de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden voorkomen.
4. Indien na inwerkingtreding van dit besluit binnen de in artikel 2, onderdeel e, onder 1°, sub bb, opgenomen afstanden riolering wordt aangelegd waarop kan worden aangesloten, is in afwijking van voorschrift 2, eerste lid, lozen van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard van meer dan 10 inwonerequivalenten toegestaan gedurende 3 jaar, gerekend vanaf het tijdstip waarop aansluiting op de riolering mogelijk is, mits dit afvalwater voorafgaand aan het lozen door een voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater wordt geleid waarmee de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden voorkomen.
Voorschrift 19
Voorschrift 7 is vanaf 6 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op het rechtstreeks lozen op oppervlaktewater dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds plaatsvindt.
Voorschrift 20
Voorschrift 9 en voorschrift 14, tweede lid, zijn niet van toepassing op bedrijven die op het moment van inwerkingtreding van het besluit niet beschikken over een opvangvoorziening als bedoeld in voorschrift 9, tweede lid en een hemelwateropvangvoorziening als bedoeld in voorschrift 14, tweede lid.
Lijst 1,
behorende bij voorschrift 1, eerste lid, onderdeel p, van bijlage 3
Niet limitatieve lijst van, voor de goede werking van de zuiveringstechnische werken, niet schadelijke schermmiddelen en reinigingsmiddelen als bedoeld in voorschrift 1, eerste lid, onderdeel p.
REINIGINGSMIDDELEN:
• fluorhoudende middelen
• lineaire quaternaire ammoniumverbindingen en benzalkoniumchloride
• zwakke organische zuren (onder meer mierenzuur, citroenzuur, oxaalzuur, azijnzuur)
• soda
SCHERMMIDDELEN:
• chroomvrije middelen
Lijst 2,
behorende bij voorschrift 2, eerste lid, onderdeel d, van bijlage 3
Niet limitatieve lijst van, voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, schadelijke en niet schadelijke schermmiddelen en reinigingsmiddelen als bedoeld in voorschrift 2, eerste lid, onderdeel d.
REINIGINGSMIDDELEN:
• fluorhoudende middelen
• zwakke organische zuren (onder meer mierenzuur, citroenzuur, oxaalzuur, azijnzuur)
• soda
SCHERMMIDDELEN:
• chroomvrije middelen
Lijst 3,
behorende bij voorschrift 11, eerste lid, en 14, zesde lid, van bijlage 3
Natriumgehalte in het spui- onderscheidenlijk drainagewater waar beneden drain- dan wel drainagewater kan worden hergebruikt als bedoeld in de voorschriften 11, eerste lid, en 14, zesde lid.
Tomaat
8
Paprika
6
Komkommer
6
Aubergine
6
Courgette
6
Boon
6
Sla
5
Meloen
6
Aardbei
3
Orchidee
0
Roos
4
Anjer
4
Gerbera
4
Anthurium
3
Amaryllis
4
Lelie
3
Bouvardia
3
Iris
3
Overige
5
Lijst 4,
behorende bij voorschrift 14, eerste lid, van bijlage 3
Watergift per gewas als bedoeld in voorschrift 14, eerste lid.
Groep A
Jaarrondteelten van eenmalig oogstbare gewassen met lage teelttemperaturen
8 600
Groep B
Jaarrondteelten van meermalig oogstbare gewassen met hoge teelttemperaturen
11 400
Groep C
Overige, en combinaties van groep A en B, zoals ∗ Jaarrondteelten van eenmalig oogstbare gewassen met hoge teelttemperaturen; ∗ Jaarrondteelten van meermalig oogstbare gewassen; ∗ Gemengde teelten.