Besluit van 24 mei 2002, houdende implementatie van richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269) (Besluit beheer autowrakken)

Besluit beheer autowrakken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 november 2001, nr. MJZ2001120 768, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269), de artikelen 1.1, derde lid, 8.2, tweede lid, 8.40, 8.44, eerste lid, 8.45, 10.15 tot en met 10.17, 10.22, tweede lid, en 10.61 van de Wet milieubeheer en artikel 119a van het Wetboek van Strafvordering;
De Raad van State gehoord (advies van 22 maart 2002, nr. W08.01.0588/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 mei 2002, nr. MJZ2002043263, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuig: voertuig als bedoeld in:

  • b.

    autowrak: voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • c.

    de producent: degene onder wiens verantwoordelijkheid in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf voertuigen worden vervaardigd en als eerste in Nederland aan een ander ter beschikking worden gesteld;

  • d.

    de importeur: degene onder wiens verantwoordelijkheid in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf voertuigen binnen Nederlands grondgebied worden gebracht en als eerste in Nederland aan een ander ter beschikking worden gesteld;

  • e.

    preventie:

    • 1°.

      vermindering van de hoeveelheid autowrakken en van de daarin aanwezige materialen en onderdelen, en

    • 2°.

      vermindering van de schadelijkheid voor het milieu van autowrakken en van de daarin aanwezige materialen en onderdelen;

  • f.

    verwerking: nuttige toepassing of verwijdering van autowrakken of van de daarin aanwezige materialen of onderdelen;

  • g.

    hergebruiken als product: opnieuw gebruiken van onderdelen van autowrakken voor hetzelfde doel als waarvoor ze zijn ontworpen;

  • h.

    terugwinning van energie: gebruik van brandbare afvalstoffen om energie op te wekken door directe verbranding met of zonder andere afvalstoffen, en met terugwinning van de als gevolg daarvan opgewekte warmte;

  • i.

    hergebruiken als materiaal: na een be- of verwerking opnieuw gebruiken van materialen van autowrakken voor hetzelfde doel als waarvoor ze zijn ontworpen of voor andere doeleinden, daaronder niet begrepen terugwinning van energie;

  • j.

    gevaarlijke stof: stof die overeenkomstig bijlage 1 bij richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196) als een gevaarlijke stof is aangemerkt;

  • k.

    vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer;

  • l.

    shredderinstallatie: toestel dat voor het stuktrekken of versnijden van autowrakken wordt gebruikt;

  • m.

    autowrakkenrichtlijn: richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269).

§

2

Preventie

Artikel

3

De producent neemt maatregelen ter bevordering van preventie die erop gericht zijn dat:

  • a.

    het gebruik van gevaarlijke stoffen in voertuigen beperkt wordt en voorzover mogelijk reeds in de ontwerpfase verminderd wordt, teneinde het vrijkomen ervan in het milieu te voorkomen, hergebruik als product of materiaal te vergemakkelijken en de verwijdering van gevaarlijke stoffen te vermijden;

  • b.

    een nieuw voertuigtype zodanig wordt ontworpen en vervaardigd dat demontage en nuttige toepassing van autowrakken en van de daarin aanwezige materialen en onderdelen worden vergemakkelijkt;

  • c.

    steeds meer hergebruikt materiaal in voertuigen en in andere producten wordt toegepast.

Artikel

4

§

3

Afgifte, inname en verwerking

Artikel

5

Artikel

6

Bij de afvalstoffenverordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, wordt bepaald dat een autowrak, zijnde een huishoudelijke afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan:

Artikel

8

De producent of importeur draagt er zorg voor dat:

  • a.

    een landelijk dekkend innamesysteem wordt opgezet voor autowrakken, voorzover het voertuigen betreft die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld;

  • b.

    autowrakken, voorzover het voertuigen betreft die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld, ten minste om niet kunnen worden afgegeven;

  • c.

    een verwerkingssysteem wordt opgezet voor autowrakken, voorzover het voertuigen betreft die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld.

§

4

Hergebruik en nuttige toepassing

Artikel

9

§

5

Aanduiding en demontage-informatie

Artikel

10

De producent of importeur draagt er zorg voor dat van de voertuigen die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking worden gesteld, de materialen en onderdelen die bij ministeriële regeling krachtens artikel 10.16, derde lid, van de Wet milieubeheer ter uitvoering van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 8, tweede lid, van de autowrakkenrichtlijn gestelde regels zijn aangewezen, worden voorzien van een bij die regeling aangegeven aanduiding.

Artikel

11

§

6

Mededeling en verslaglegging

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

15

§

7

Slotbepalingen

Artikel

17

Artikel

18

Wijzigt het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Artikel

19

Wijzigt het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer.

Artikel

20

Wijzigt het Besluit beheer personenwagenbanden.

Artikel

21

Wijzigt het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.

Artikel

22

Wijzigt het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen.

Artikel

24

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2002. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 mei 2002, treedt het in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sedert de dag van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel

25

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beheer autowrakken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. P. Pronk
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Bijlage

behorend bij artikel 5, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken

Voorschriften die opgenomen worden in vergunningen voor inrichtingen voor het opslaan, bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van autowrakken

A

Bodembeschermende voorzieningen en maatregelen

In onderdeel A wordt onder «vloeistoffen» verstaan vloeistoffen die de bodem kunnen verontreinigen.

1. Op de plaatsen in een inrichting waar handelingen plaatsvinden met vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen is een vloeistofdichte vloer of voorziening aangebracht die bestand is tegen inwerking van de desbetreffende vloeistoffen en tegen krachten die op de desbetreffende vloer of voorziening worden uitgeoefend. Dit geldt in ieder geval voor de gedeelten van een inrichting die bestemd zijn voor:

  • het opslaan van autowrakken die nog niet zijn ontdaan van vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen;

  • het aftappen van vloeistoffen of het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen;

  • het opslaan van vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen.

2. Het aftappen van vloeistoffen en het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen, alsmede het opslaan van afgetapte vloeistoffen en gedemonteerde vloeistof bevattende onderdelen geschiedt onder een overkapping of een gelijkwaardige voorziening die de vloeistofdichte vloer of voorziening afdoende tegen het inregenen beschermt.

3. Vloeistoffen worden opgeslagen in gesloten vloeistofdichte verpakkingen of opslagmiddelen die bestand zijn tegen de desbetreffende vloeistoffen. Deze verpakkingen of opslagmiddelen worden opgesteld in een vloeistofdichte lekbak met voldoende opvangcapaciteit.

4. Oliefilters, accu's en PCB/PCT-houdende condensatoren, worden opgeslagen in vloeistofdichte verpakkingen of opslagmiddelen die bestand zijn tegen de in die onderdelen aanwezige vloeistoffen. Accu's en PCB/PCT-houdende condensatoren worden rechtop opgeslagen.

5. De vloeistofdichte vloeren en voorzieningen worden goed onderhouden en regelmatig geïnspecteerd.

6. Vloeistoffen die uit autowrakken of vloeistof bevattende onderdelen daarvan lekken, worden terstond opgevangen en opgeslagen in een opslagmiddel als bedoeld in voorschrift A.3. Daartoe zijn voldoende opvangvoorzieningen aanwezig.

7. Gemorste of gelekte vloeistoffen worden terstond opgeruimd. Daartoe zijn op de plaatsen in een inrichting waar zodanige vloeistoffen vrijkomen of worden opgeslagen voldoende absorptiemiddelen aanwezig.

8. De op de vloeistofdichte vloer of voorziening gelekte of gemorste vloeistoffen, alsmede bedrijfsafvalwater en regenwater dat met de vloeistofdichte vloer of voorziening in aanraking is gekomen, worden op milieuverantwoorde wijze afgevoerd.

B

Opslag en overslag van autowrakken vóór bewerking

1. Autowrakken die nog niet zijn ontdaan van de in voorschrift C.1 genoemde stoffen, preparaten of andere producten worden direct bij binnenkomst in een inrichting en in afwachting van de verdere bewerking op een specifiek daarvoor aangewezen gedeelte van de inrichting opgeslagen en worden niet gestapeld.

2. Een autowrak mag vóór bewerking uitsluitend worden overgedragen aan een inrichting voor het opslaan van vijf of meer autowrakken of aan een inrichting voor het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van autowrakken, niet zijnde een inrichting die uitsluitend vanwege de aanwezigheid van een shredderinstallatie als een zodanige inrichting is aan te merken, indien de in de voorschriften C.1 en C.6 bedoelde stoffen, preparaten of andere producten nog niet zijn afgetapt of gedemonteerd.

C

Bewerking van autowrakken

1. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 10 werkdagen, na de ontvangst van het autowrak worden de volgende stoffen, preparaten of andere producten, indien aanwezig, uit het autowrak afgetapt of gedemonteerd en vervolgens opgeslagen:

  • motorolie;

  • transmissieolie;

  • versnellingsbakolie;

  • olie uit het differentieel;

  • hydraulische olie;

  • remvloeistoffen;

  • koelvloeistoffen;

  • ruitensproeiervloeistoffen;

  • airconditioningsvloeistoffen;

  • benzine;

  • diesel;

  • LPG-tank, inclusief LPG;

  • accu, inclusief accuzuren;

  • oliefilter;

  • PCB/PCT-houdende condensatoren;

  • batterijen.

2. Restanten van vloeistoffen worden zo goed mogelijk uit leidingen afgetapt. De aftappunten worden na het aftappen weer afgesloten.

3. Indien dat noodzakelijk is voor het producthergebruik van gedemonteerde onderdelen worden de oliën niet uit de desbetreffende onderdelen afgetapt of wordt het oliefilter teruggeplaatst.

4. Het demonteren van een LPG-tank geschiedt in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Het aftappen van LPG uit een LPG-tank geschiedt in een inrichting waarvoor een vergunning is verleend die op het tijdstip dat die handeling plaatsvindt geldig is.

5. Het aftappen van airconditioningvloeistof geschiedt overeenkomstig de voorschriften die terzake zijn opgenomen in paragraaf 6 van de bij de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 behorende bijlage.

6. Autowrakken worden binnen de inrichting ontdaan van de volgende stoffen, preparaten of andere producten:

  • banden;

  • binnenbanden;

  • grotere kunststofonderdelen die als materiaal hergebruikt kunnen worden, zoals bumpers, grilles, wieldoppen, achter- en knipperlichten, instrumentenborden of delen daarvan en vloeistoftanks, indien voor die kunststofonderdelen een mogelijkheid voor materiaalhergebruik bestaat en die kunststofonderdelen in een shredderinstallatie niet zodanig worden gescheiden dat ze als materiaal hergebruikt kunnen worden;

  • metalen onderdelen die koper, aluminium of magnesium bevatten indien deze metalen niet in de shredderinstallatie worden gescheiden;

  • glas, inclusief koplampenglas;

  • katalysatoren;

  • ontplofbare onderdelen, zoals airbags en gordelspanners, voorzover deze niet onschadelijk zijn gemaakt;

  • onderdelen die lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten en als zodanig zijn gecodeerd;

  • andere materialen waarvoor economisch haalbare mogelijkheden voor materiaalhergebruik beschikbaar zijn, zoals rubberstrips, veiligheidsgordels, kokoshaar, polyurethaan-schuim, indien die materialen in een shredderinstallatie niet zodanig worden gescheiden dat ze als materiaal hergebruikt kunnen worden.

7. Het is niet toegestaan een autowrak op een zodanige wijze te pletten, te knippen of anderszins mechanisch te verkleinen dat de identiteit en de inhoud daarvan niet meer herkenbaar zijn.

D

Opslag en afvoer van afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten

1. Afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten, als bedoeld in voorschrift C.1, worden voorzover dat nodig is voor product- of materiaalhergebruik of nuttige toepassing afzonderlijk bewaard.

2. Afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten, als bedoeld in voorschrift C.6, worden op een tegen het inregenen beschermde plaats in daartoe geschikte opslagmiddelen, zoals stellingen, containers of zakken, opgeslagen, en op een zodanige wijze dat de mogelijkheden voor product- en materiaalhergebruik en nuttige toepassing niet worden geschaad. Banden worden zodanig opgeslagen dat de gevaren voor en als gevolg van brand worden geminimaliseerd.

3. Niet voor producthergebruik geschikte stoffen, preparaten of andere producten, waarvoor wel een mogelijkheid van materiaalhergebruik of nuttige toepassing bestaat, worden gescheiden gehouden en gescheiden afgevoerd naar een inrichting met een milieuhygiënisch verantwoorde en doelmatige verwerkingsmogelijkheid.

4. Volle opslagvoorzieningen worden zo spoedig mogelijk afgevoerd en vervangen door lege opslagvoorzieningen.

E

Opslag en afvoer van autowrakken na bewerking

1. Autowrakken die nog niet zijn ontdaan van alle stoffen, preparaten of andere producten, als bedoeld in voorschrift C.6 worden maximaal twee hoog, met een maximale hoogte van 4,5 meter, gestapeld op een daartoe aangewezen gedeelte van de inrichting, dan wel worden op een zodanige wijze in stellingen gestapeld dat deze gemakkelijk kunnen worden geïnspecteerd en gedemonteerd.

2. Autowrakken waarvan alle in voorschrift C.6 bedoelde stoffen, preparaten of andere producten zijn afgetapt of gedemonteerd, worden afgevoerd naar een inrichting waarin zich een shredderinstallatie bevindt waarin autowrakken worden verwerkt of vernietigd overeenkomstig voorschrift F.

F

Verwerking of vernietiging van autowrakken in shredderinstallaties

Bij de verwerking of vernietiging van autowrakken in een shredderinstallatie worden autowrakken gescheiden in direct als materiaal her te gebruiken metaalschroot en shredderafvalstoffen. Met ingang van 1 januari 2007 worden shredderafvalstoffen afkomstig van autowrakken, indien technologieën voor de nuttige toepassing van shredderafvalstoffen beschikbaar zijn, afgevoerd ten behoeve van nuttige toepassing.

G

Certificaat van vernietiging voor autowakken met een buitenlands kenteken

1. Bij de ontvangst van een autowrak met een kenteken dat verstrekt is door een in een andere lidstaat van de Europese Unie daartoe aangewezen instantie, wordt desgevraagd aan degene die zich van dat autowrak ontdoet een certificaat van vernietiging als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de autowrakkenrichtlijn afgegeven, waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • a.

    de naam, het adres en de handtekening van degene die het certificaat van vernietiging afgeeft;

  • b.

    de naam en het adres van het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verleend aan degene die het certificaat van vernietiging afgeeft;

  • c.

    de datum van afgifte van het certificaat van vernietiging;

  • d.

    het kenteken van het autowrak, inclusief de kenletters van het land daarop;

  • e.

    de categorie van voertuigen, bedoeld in artikel 1, onder a, waartoe het autowrak behoort alsmede het merk en het model van het autowrak;

  • f.

    het chassisnummer van het autowrak;

  • g.

    de naam, het adres, de nationaliteit en de handtekening van de eigenaar of houder van het afgegeven autowrak.

2. Bij het certificaat van vernietiging wordt het bij het autowrak behorende kentekenbewijs gevoegd. Indien het bij het autowrak behorende kentekenbewijs niet aanwezig is, wordt dat tevens op het certificaat van vernietiging aangegeven.