Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne

Wet milieubeheer

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, naast de wettelijke regelingen, geldende voor de onderscheidene onderdelen van het gebied van de milieuhygiëne, regelen te stellen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op dat gebied;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemeen

§

1.1

Algemeen

Artikel

1.1

Artikel

1.1a

§

1.2

De provinciale milieuverordening

Artikel

1.2

Artikel

1.2a

Artikel

1.3

Artikel

1.4

Hoofdstuk

2

Adviesorganen

§

2.1

De Raad voor het milieubeheer

Artikel

2.1

Vervallen

Artikel

2.2

Vervallen

Artikel

2.3

Vervallen

Artikel

2.4

Vervallen

Artikel

2.5

Vervallen

Artikel

2.6

Vervallen

Artikel

2.7

Vervallen

Artikel

2.8

Vervallen

Artikel

2.9

Vervallen

Artikel

2.10

Vervallen

Artikel

2.11

Vervallen

Artikel

2.12

Vervallen

Artikel

2.13

Vervallen

Artikel

2.14

Vervallen

Artikel

2.15

Vervallen

Artikel

2.16

Vervallen

Artikel 2.16a

Vervallen

§

2.2

De Commissie voor de milieu-effectrapportage

Artikel

2.17

Artikel

2.18

De commissie brengt elk jaar aan Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een verslag uit van haar werkzaamheden. Onze Ministers maken het verslag openbaar.

Artikel

2.19

Artikel

2.20

De rechtspositie van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de overige leden wordt voor zover nodig nader geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel

2.21

Artikel

2.22

Artikel

2.23

De commissie heeft een secretaris, die door Ons wordt benoemd en ontslagen, op gezamenlijke voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de commissie gehoord. De commissie heeft een bureau, dat onder leiding staat van de secretaris.

Artikel

2.24

De commissie stelt nadere regels betreffende haar werkwijze en zendt deze aan Onze Minister.

§

2.3

De Commissie genetische modificatie

Artikel

2.25

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder genetisch gemodificeerde organismen: organismen waarvan het genetisch materiaal is veranderd op een wijze die van nature niet mogelijk is door voortplanting of recombinatie en die het vermogen bezitten dat genetisch materiaal te vermenigvuldigen of over te dragen.

Artikel

2.26

Er is een Commissie genetische modificatie.

Artikel

2.27

Artikel

2.28

Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat, dragen er zorg voor dat de commissie op de hoogte wordt gehouden ten aanzien van het beleid op het terrein van het vervaardigen van of van handelingen met genetisch gemodificeerde organismen.

Artikel

2.29

Telkens binnen een termijn van vier jaren brengt de commissie een rapport uit aan Onze Minister, waarin ten minste de taak, de samenstelling, de inrichting en werkwijze van de commissie aan een onderzoek worden onderworpen en voorstellen kunnen worden gedaan voor gewenste veranderingen. Onze Minister zendt dit rapport, voorzien van zijn standpunt, aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel

2.30

Artikel

2.31

Artikel

2.32

Artikel

2.33

Artikel

2.34

Artikel

2.35

Artikel

2.36

Artikel

2.37

Artikel

2.38

De commissie houdt de op de door haar uitgebrachte adviezen betrekking hebbende voorbereidende stukken ter beschikking van Onze Minister en van de bestuursorganen, bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder b en c.

Artikel

2.39

Artikel

2.40

De commissie stelt nadere regels betreffende haar werkwijze en de werkwijze van haar subcommissies en zendt deze aan Onze Minister.

§

2.4

De provinciale milieucommissie

Artikel

2.41

Hoofdstuk

3

Internationale zaken

Artikel

3.1

Gereserveerd.

Hoofdstuk

4

Plannen

§

4.1

Algemeen

Artikel

4.1

In dit hoofdstuk wordt onder Onze Ministers verstaan: Onze Minister, te zamen met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Economische Zaken voor zover het onderdelen van het milieubeleid betreft, die tot hun verantwoordelijkheid behoren.

Artikel

4.2

Artikel

4.2a

Artikel

4.2b

Ten behoeve van het opstellen van milieubeleidsplannen en van milieuprogramma’s verschaffen de onderscheidene overheidsorganen elkaar desgevraagd alle inlichtingen en gegevens, waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor dat opstellen redelijkerwijs noodzakelijk zijn.

§

4.2

Het nationale milieubeleidsplan

Artikel

4.3

Artikel

4.4

Onze Ministers betrekken bij de voorbereiding van het nationale milieubeleidsplan de naar hun oordeel bij de te behandelen onderwerpen meest belanghebbende bestuursorganen, instellingen en organisaties. Daartoe behoren in elk geval gedeputeerde staten van de provincies.

Artikel

4.5

Artikel

4.6

§

4.3

Het nationale milieuprogramma

Artikel

4.7

Artikel

4.8

§

4.4

Het provinciale milieubeleidsplan

Artikel

4.9

Artikel

4.10

Artikel

4.11

Artikel

4.12

Artikel

4.13

§

4.5

Het provinciale milieuprogramma

Artikel

4.14

Artikel

4.15

§

4.5a

Het regionale milieubeleidsplan

Artikel

4.15a

§

4.5b

Het regionale milieuprogramma

§

4.6

Het gemeentelijke milieubeleidsplan

Artikel

4.16

Artikel

4.17

Artikel

4.18

Artikel

4.19

§

4.7

Het gemeentelijke milieuprogramma

Artikel

4.20

Artikel

4.21

§

4.8

Het gemeentelijke rioleringsplan

Artikel

4.22

Artikel

4.23

Artikel

4.24

Hoofdstuk

5

Milieukwaliteitseisen

Artikel

5.1

Artikel

5.2

Artikel

5.2a

Artikel

5.3

Artikel

5.5

Hoofdstuk

6

Milieuzonering

Artikel

6.1

Gereserveerd.

Hoofdstuk

7

Milieu-effectrapportage

§

7.1

Algemeen

Artikel

7.1

§

7.2

Activiteiten en besluiten ten aanzien waarvan het maken van een milieu-effectrapport verplicht is

Artikel

7.2

Artikel

7.3

Artikel

7.4

Artikel

7.5

Artikel

7.6

Artikel

7.7

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld over de inhoud van besluiten, houdende een aanwijzing als bedoeld in artikel 7.6, eerste lid.

Artikel

7.8

§

7.3

Procedurevoorschriften bij het ondernemen van activiteiten, aangewezen krachtens artikel 7.4

Artikel

7.8a

Artikel

7.8b

Artikel

7.8c

Artikel

7.8d

Artikel

7.8e

De artikelen 7.8a tot en met 7.8d vinden geen toepassing ten aanzien van een activiteit, aangewezen in een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 7.4, voor zover die activiteit bij een provinciale verordening krachtens artikel 7.6, eerste lid, overeenkomstig de omschrijving in die algemene maatregel van bestuur is aangewezen en het een besluit betreft dat ter zake van die activiteit bij die verordening overeenkomstig die maatregel is aangewezen.

§

7.4

Het milieu-effectrapport

Artikel

7.9

Artikel

7.10

Artikel

7.11

§

7.5

De voorbereiding van het milieu-effectrapport

Artikel

7.12

Artikel

7.13

Artikel

7.14

Artikel

7.15

Artikel

7.16

De artikelen 7.12 tot en met 7.15 vinden geen toepassing indien degene die het milieu-effectrapport zou moeten maken, reeds beschikt over een milieu-effectrapport, opgesteld overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, en in dat milieu-effectrapport als alternatief de activiteit is beschreven, waarop het besluit betrekking heeft, bij de voorbereiding waarvan het milieu-effectrapport moet worden gemaakt.

§

7.6

De beoordeling van het milieu-effectrapport

Artikel

7.17

Artikel

7.18

Artikel

7.20

Artikel

7.21

Artikel

7.22

Artikel

7.23

Artikel

7.24

Artikel

7.25

Artikel

7.26

§

7.7

Het besluit

Artikel

7.27

Artikel

7.28

Artikel

7.29

Indien van een aanvraag als bedoeld in artikel 7.28, openbaar kennis wordt gegeven, wordt van het milieu-effectrapport - zo nodig in afwijking van artikel 7.20, tweede lid, tweede volzin - in ieder geval gelijktijdig openbaar kennisgegeven.

Artikel

7.30

Artikel

7.31

Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 7.28 of krachtens wettelijk voorschrift het voorontwerp of het ontwerp van een besluit als bedoeld in artikel 7.27, eerste lid, ter inzage wordt gelegd, wordt het milieu-effectrapport in ieder geval daarbij ter inzage gelegd.

Artikel

7.32

Artikel

7.33

Artikel

7.34

Artikel

7.35

Artikel

7.36

Een krachtens een andere wettelijke regeling te nemen besluit wordt, ook voor zover daarbij artikel 7.35 wordt toegepast, geacht krachtens die regeling te worden genomen.

Artikel

7.37

Artikel

7.38

§

7.8

Activiteiten met mogelijke grensoverschrijdende milieugevolgen

Artikel

7.38a

Artikel

7.38b

Behoudens het bepaalde in artikel 7.38a, eerste lid, informeren Onze Minister onderscheidenlijk het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk nadat uit de in het kader van dit hoofdstuk verzamelde informatie duidelijk is geworden dat er sprake is van mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu in een ander land de regering of een door die regering aan te wijzen autoriteit in dat andere land. Artikel 7.38a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

7.38c

Artikel

7.38d

Indien een ander land belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu meent te kunnen ondervinden van een activiteit in Nederland bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt, geven Onze Minister onderscheidenlijk het bevoegd gezag op verzoek van dit land toepassing aan artikel 7.38a, eerste en tweede lid.

Artikel

7.38e

Indien een ander land belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan ondervinden van een activiteit in Nederland bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt, kan Onze Minister bepalen dat het bevoegd gezag het besluit bij de voorbereiding waarvan het milieu-effectrapport moet worden gemaakt, niet neemt dan nadat Onze Minister gedurende dertien weken na het einde van de in artikel 7.26 bedoelde termijn in de gelegenheid is gesteld de uitkomsten van het overleg, bedoeld in artikel 7.38a, tweede lid, aan het bevoegd gezag te doen toekomen.

Artikel

7.38f

De motivering van een besluit als bedoeld in artikel 7.27, eerste lid, vermeldt in ieder geval:

  • a.

    indien in het milieu-effectrapport of in het advies, bedoeld in artikel 7.26, aandacht wordt geschonken aan mogelijke belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieugevolgen, hetgeen daaromtrent is overwogen;

  • b.

    hetgeen is overwogen omtrent de uitkomsten van het overleg, bedoeld in artikel 7.38a, tweede lid.

Artikel

7.38g

§

7.9

Evaluatie

Artikel

7.39

Het bevoegd gezag dat een besluit heeft genomen, bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport is gemaakt, onderzoekt de gevolgen van de betrokken activiteit voor het milieu, wanneer zij wordt ondernomen of nadat zij is ondernomen.

Artikel

7.40

Degene die de activiteit onderneemt, is verplicht aan het bevoegd gezag desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken, die het redelijkerwijs voor het verrichten van het in artikel 7.39 bedoelde onderzoek behoeft.

Artikel

7.41

Het bevoegd gezag stelt een verslag op van het onderzoek. Het zendt zo spoedig mogelijk een exemplaar van het verslag aan degene die de activiteit onderneemt, aan de commissie en aan de adviseurs. Het maakt het verslag gelijktijdig bekend met overeenkomstige toepassing van artikel 7.20, derde lid, onder a en c.

Artikel

7.42

Artikel

7.43

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld met betrekking tot het in artikel 7.39 bedoelde onderzoek, met betrekking tot het daarover uit te brengen verslag en met betrekking tot de bekendmaking van het verslag en van de in artikel 7.42 bedoelde maatregelen.

Hoofdstuk

8

Inrichtingen

Titel

8.1

Vergunningen

Afdeling

8.1.1

Algemeen

Artikel

8.1

Artikel

8.2

Artikel

8.2a

Artikel

8.2b

Artikel

8.3

Artikel

8.4

Artikel

8.5

Artikel

8.7

Artikel

8.8

Artikel

8.9

Het bevoegd gezag draagt er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wetten.

Artikel

8.10

Artikel

8.11

Artikel

8.12

Artikel

8.13

Artikel

8.13a

Artikel

8.14

Artikel

8.15

Artikel

8.16

In een vergunning kan worden bepaald:

  • a.

    dat daarbij aangewezen voorschriften eerst in werking treden op een daarbij aangegeven tijdstip, dan wel wanneer een daarbij aangegeven omstandigheid zich voordoet;

  • b.

    dat daarbij aangewezen voorschriften slechts gelden tot een daarbij aangegeven tijdstip, dan wel omstandigheid;

  • c.

    dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven.

Artikel

8.17

Artikel

8.18

Artikel

8.19

Artikel

8.20

Artikel

8.21

Afdeling

8.1.2

Wijziging of intrekking van vergunningen

Artikel

8.22

Artikel

8.23

Artikel

8.24

Artikel

8.25

Artikel

8.26

Afdeling

8.1.3

Bijzondere gevallen

§

8.1.3.1

Algemeen

Artikel

8.27

§

8.1.3.2

Gevallen waarin mede een vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren vereist is

Artikel

8.29

Indien in de vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren een bepaling wordt opgenomen als bedoeld in artikel 8.17 over de termijn waarvoor zij geldt, kan een gelijke bepaling worden opgenomen in de vergunning krachtens deze wet.

Artikel

8.30

Artikel

8.31

Artikel

8.31a

Artikel

8.32

De motivering van de beschikking vermeldt in ieder geval de invloed die de samenhang tussen de beschikkingen op de onderscheidene aanvragen heeft gehad op de inhoud van de vergunning of de beschikking tot wijziging van de vergunning krachtens deze wet.

Artikel

8.34

§

8.1.3.3

Gevallen waarin bepaalde afvalstoffen worden verwijderd

Artikel

8.35

Artikel

8.36

Artikel

8.37

Artikel

8.38

De artikelen 8.36 en 8.37 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot wijziging en intrekking van een vergunning overeenkomstig de artikelen 8.22 tot en met 8.26 en 8.34.

Artikel

8.39

Titel

8.2

Algemene regels

§

8.2.1

Regels voor niet-vergunningplichtige inrichtingen

Artikel

8.40

Artikel

8.41

Artikel

8.42

Artikel 8.43

Vervallen

§

8.2.2

Regels voor vergunningplichtige inrichtingen

Artikel

8.44

Artikel

8.45

Artikel

8.46

Titel

8.3

Regels met betrekking tot gesloten stortplaatsen

Artikel

8.47

Artikel

8.48

Deze titel is slechts van toepassing op stortplaatsen waarvoor een vergunning ingevolge artikel 8.1 is vereist, waar op of na 1 september 1996 afvalstoffen worden gestort, en

  • a.

    waarvoor een algemene maatregel van bestuur geldt als bedoeld in artikel 8.45, of

  • b.

    uitsluitend baggerspecie wordt gestort.

Artikel

8.49

Artikel

8.50

Artikel

8.51

De rechthebbende ten aanzien van de plaats waar de in artikel 8.49 bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, is verplicht te gedogen dat werkzaamheden worden verricht ten behoeve van die zorg, onverminderd zijn recht op schadevergoeding.

Hoofdstuk

9

Stoffen en produkten

Hoofdstuk

10

Afvalstoffen

Titel

10.1

Algemeen

Artikel

10.1

Ieder bestuursorgaan dat betrokken is bij de uitvoering van deze wet, houdt er bij de uitoefening van zijn bevoegdheden krachtens deze wet rekening mee dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a.

    het ontstaan van afvalstoffen waar mogelijk wordt voorkomen of beperkt;

  • b.

    bij het vervaardigen van stoffen, preparaten of andere produkten gebruik wordt gemaakt van stoffen en materialen die na gebruik voor het doel waarvoor de produkten waren bestemd, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken;

  • c.

    in Nederland op de markt te brengen stoffen, preparaten of andere produkten meer dan eenmaal worden gebruikt;

  • d.

    indien gebruik als bedoeld onder c, niet mogelijk is, in Nederland op de markt te brengen stoffen, preparaten of andere produkten na gebruik op doelmatige wijze worden bewerkt of verwerkt met het oog op gebruik voor hetzelfde of voor een ander doel dan waarvoor de produkten oorspronkelijk waren bestemd;

  • e.

    de verwijdering van stoffen, preparaten of andere produkten na gebruik, dan wel bewerking of verwerking als bedoeld onder c of d, plaatsvindt onder omzetting in energie;

  • f.

    de verwijdering van stoffen, preparaten of andere produkten na gebruik, dan wel bewerking of verwerking als bedoeld onder c of d, plaatsvindt op andere wijze dan door het op of in de bodem brengen ervan, indien omzetting in energie als bedoeld onder e, niet wenselijk is, en

  • g.

    de verwijdering van stoffen, preparaten of andere produkten na gebruik, danwel bewerking of verwerking als bedoeld onder c of d, alleen dan plaatsvindt door het op een verantwoorde wijze op of in de bodem brengen ervan, indien de wijzen van verwijdering, bedoeld onder e en f, niet wenselijk zijn.

Artikel 10.1a

Vervallen

Artikel

10.1b

Vervallen

Artikel

10.2

Artikel

10.3

Titel

10.2

Preventieve maatregelen

Artikel

10.4

Artikel

10.5

Indien dit in het belang van het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen die niet of zeer moeilijk doelmatig verwijderd kunnen worden naar het oordeel van Onze Minister dringend noodzakelijk is en naar zijn oordeel de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 10.4, niet kan worden afgewacht, kan hij een regeling vaststellen van de in dat artikel bedoelde strekking. Een zodanige regeling vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden, of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop die maatregel in werking treedt. Onze Minister kan de termijn bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel

10.5a

Vervallen

Artikel

10.6

Titel

10.3

Het verwijderen van afvalstoffen direct na het ontstaan ervan

Artikel

10.7

Artikel

10.8

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van het bevorderen van hergebruik of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu de personen op wie ingevolge artikel 10.4, eerste lid, of artikel 15.32 verplichtingen zijn gelegd met betrekking tot het terugnemen of innemen van stoffen, preparaten of andere produkten:

  • a.

    verplicht worden zorg te dragen voor het treffen van voorzieningen die erop gericht zijn om die stoffen, preparaten of andere produkten na terugneming of inneming op een bij die maatregel aangegeven wijze te bewaren, te bewerken, te verwerken of te vernietigen;

  • b.

    verplicht worden zorg te dragen voor het afgeven van die stoffen, preparaten of andere produkten aan een persoon, behorende tot een bij die maatregel aangewezen categorie.

Artikel

10.9

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van het bevorderen van hergebruik of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu personen, behorende tot een bij die maatregel aangewezen categorie, worden verplicht bij die maatregel aangewezen categorieën van afvalstoffen of van krachtens artikel 1.1, elfde lid, uitgezonderde afvalstoffen in ontvangst te nemen en vervolgens op een bij die maatregel aangegeven wijze toe te passen.

Titel

10.4

De verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen, afvalwater, autowrakken en bedrijfsafvalstoffen

§

10.4.1

Het zich ontdoen door afgifte en de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel

10.10

Artikel

10.11

Artikel

10.12

Artikel

10.12a

Vervallen

Artikel

10.12b

Vervallen

Artikel

10.13

Artikel

10.14

§

10.4.2

Het zich ontdoen, de inzameling en het transport van afvalwater

Artikel

10.15

Artikel

10.15a

De artikelen 10.10 tot en met 10.14 en 10.19 tot en met 10.44 zijn niet van toepassing op het brengen van afvalwater en andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en transporteren van afvalwater in een zodanige voorziening en het vanuit een zodanige voorziening afgeven van afvalwater aan een persoon die een zuiveringstechnisch werk beheert.

Artikel

10.16

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de doelmatige verwijdering van afvalwater regels worden gesteld met betrekking tot het brengen van afvalwater en andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, anders dan vanuit een inrichting.

Artikel

10.16a

Artikel

10.16b

Onze Minister stelt regels over het ontwerpen, bouwen, aanpassen en onderhouden van de voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

Artikel

10.16c

Artikel

10.16d

Bij de provinciale milieuverordening kunnen, indien de doelmatige verwijdering en het doelmatig transport van afvalwater van bij die verordening aangewezen gemeenten van meer dan gemeentelijk belang is, gemeenten worden aangewezen die bij het transport van afvalwater dienen samen te werken. Tevens kunnen regels worden gesteld ter verwezenlijking van die samenwerking. Op de aanwijzing van gemeenten is artikel 7, tweede lid, eerste volzin, van de Wet gemeenschappelijke regelingen van overeenkomstige toepassing.

§

10.4.3

Het aanwezig hebben en de afgifte van autowrakken

Artikel

10.17

Artikel

10.18

§

10.4.4

Het zich ontdoen door afgifte van bedrijfsafvalstoffen en van ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen

Artikel

10.19

§

10.4.5

De melding inzake de afgifte en ontvangst van bedrijfsafvalstoffen en van ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen

Artikel

10.20

Bij de provinciale milieuverordening kunnen met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van afvalstoffen bepalingen van paragraaf 10.5.2 met betrekking tot de melding inzake de afgifte en ontvangst van gevaarlijke afvalstoffen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, indien dat in het belang van de doelmatige verwijdering van die categorieën van afvalstoffen noodzakelijk is. Bij de verordening kan worden bepaald dat de daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

§

10.4.6

Het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen en van ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen

Artikel

10.21

Artikel

10.22

Artikel

10.22a

Vervallen

Artikel

10.23

Artikel 10.14 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een verplichting tot samenwerking als bedoeld in artikel 10.21, derde lid, onder b.

§

10.4.7

Het in-, uit- en doorvoeren van huishoudelijke afvalstoffen, autowrakken en bedrijfsafvalstoffen

Artikel 10.24

Vervallen

Artikel 10.25

Vervallen

§

10.4.8

De verdere verwijdering van autowrakken, van bedrijfsafvalstoffen en van ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen

Artikel

10.26

Artikel

10.27

Tot de regels, bedoeld in artikel 10.26, kan behoren een verbod in de provinciale milieuverordening aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen, dan wel van ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen buiten een inrichting te bewaren, te bewerken, te verwerken of te vernietigen zonder vergunning van gedeputeerde staten.

Artikel

10.28

Artikel

10.29

Titel

10.5

De verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen

§

10.5.1

Het zich ontdoen door afgifte van gevaarlijke afvalstoffen

Artikel

10.30

§

10.5.2

De melding inzake de afgifte en ontvangst van gevaarlijke afvalstoffen

Artikel

10.31

Artikel

10.32

Degene die zich van gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.30, tweede lid, onder a tot en met d, is voorts verplicht:

  • a.

    aan deze persoon een omschrijving te verstrekken van aard, eigenschappen en samenstelling van die afvalstoffen;

  • b.

    aan degene die opdracht heeft de afvalstoffen naar die persoon te vervoeren, een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.34, te verstrekken.

Artikel

10.33

Artikel

10.34

Artikel

10.35

§

10.5.3

Het inzamelen van gevaarlijke afvalstoffen

Artikel

10.36

Artikel

10.36a

Vervallen

Artikel

10.36b

Vervallen

Artikel

10.37

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien het - gezien de aard of de hoeveelheid waarin de betrokken afvalstoffen vrijkomen - in het belang van een doelmatige verwijdering noodzakelijk is dat bij de maatregel aan te wijzen categorieën van gevaarlijke afvalstoffen door slechts één of enkele inzamelaars verwijderd worden, regels worden gesteld, inhoudende een verbod tot inzamelen zonder vergunning van Onze Minister. De artikelen 10.36, vierde, vijfde en zesde lid, en 10.38, eerste lid, onder a, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

10.38

§

10.5.4

Het in-, uit- en doorvoeren van gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 10.39

Vervallen

Artikel 10.40

Vervallen

Artikel 10.41

Vervallen

Artikel 10.42

Vervallen

§

10.5.5

De verdere verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen

Artikel

10.43

Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen buiten een inrichting te bewaren, te bewerken, te verwerken of te vernietigen.

Artikel

10.43a

Vervallen

Artikel

10.44

Titel

10.5a

Het overbrengen van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap

Artikel

10.44a

Artikel

10.44b

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de titels II, VII en VIII van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen van overeenkomstige toepassing zijn met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen binnen Nederland.

Artikel

10.44c

Artikel

10.44e

Titel

10.6

Verdere bepalingen

Artikel

10.45

Artikel

10.46

Artikel

10.47

Hoofdstuk

11

Andere handelingen

Artikel

11.1

Gereserveerd.

Hoofdstuk

12

Verslag-, registratie- en meetverplichtingen

Titel

12.1

Milieuverslaglegging

Artikel

12.1

Artikel

12.2

Artikel

12.3

De verplichting tot het opstellen van een milieuverslag ten behoeve van het publiek, als bedoeld in artikel 12.2, geldt niet, indien degene die de inrichting drijft, met betrekking tot die inrichting als organisatie is geregistreerd op grond van artikel 6 van de EG-verordening milieubeheer- en milieuauditsysteem en als zodanig is opgenomen in de lijst van geregistreerde organisaties, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van die verordening.

Artikel

12.4

Artikel

12.5

Artikel

12.6

Artikel

12.7

Artikel

12.8

Artikel

12.9

Indien degene die de inrichting drijft, verplicht is aan een ander bestuursorgaan dan de bestuursorganen, bedoeld in artikel 12.4, gegevens ter beschikking te stellen, die in de vereiste vorm zijn opgenomen in een milieuverslag als bedoeld in artikel 12.4 dat ten behoeve van een bestuursorgaan is opgesteld, kan aan deze verplichting worden voldaan door dat verslag over te leggen en voor deze gegevens te verwijzen naar het betrokken onderdeel van dat verslag.

Artikel 12.10

Vervallen

Hoofdstuk

13

Procedures voor vergunningen en ontheffingen

Afdeling

13.1

Algemeen

Artikel

13.1

Afdeling

13.2

Bijzondere bepalingen

Artikel

13.2

Artikel

13.4

Indien de aanvraag om een vergunning of ontheffing betrekking heeft op een inrichting of werk, geschiedt de terinzagelegging, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval op het gemeentehuis van de gemeente waarin de inrichting of het werk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen, en wordt van het ontwerp gelijktijdig mededeling gedaan door:

  • a.

    aanplakking van een kennisgeving aan dat gemeentehuis, op zodanige wijze dat de inhoud van de kennisgeving voor het publiek duidelijk leesbaar is;

  • b.

    niet op naam gestelde kennisgeving aan de gebruikers van gebouwde eigendommen die in de directe omgeving van de inrichting of het werk liggen, voor zover zodanige kennisgeving kan dienen om het beoogde doel te bereiken.

Artikel

13.6

Indien de aanvrager daarom heeft verzocht, stelt het bevoegd gezag hem, voordat het stukken ter inzage legt die niet van zijn kant zijn ingebracht, in de gelegenheid die stukken in te zien met het oog op de toepassing van de artikelen 19.3 tot en met 19.6. Tot de in de eerste volzin bedoelde stukken behoren niet de verslagen, gemaakt overeenkomstig artikel 3:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en afschriften van bedenkingen, door anderen dan betrokken bestuursorganen ingebracht overeenkomstig artikel 3:24 van die wet. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is niet van toepassing.

Artikel

13.7

In afwijking van artikel 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht houdt het bevoegd gezag de beslissing op de aanvraag aan indien deze betrekking heeft op een inrichting, behorende tot een krachtens artikel 41 van de Wet geluidhinder aangewezen categorie, die is gelegen op een terrein als bedoeld in dat artikel, waaromheen nog geen zone is vastgesteld. De verplichting tot aanhouding geldt niet, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de vergunning op andere gronden moet worden geweigerd. Het bevoegd gezag doet de aanvrager schriftelijk mededeling van de aanhouding. Binnen twaalf weken nadat een zone rond het betrokken terrein is vastgesteld, geeft het bevoegd gezag de beschikking op de aanvraag.

Artikel

13.8

Indien een aanvraag ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 3:29 van de Algemene wet bestuursrecht, gecoördineerd behandeld wordt met andere aanvragen om een beschikking waarop de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van die wet van toepassing zijn, geldt de ingevolge dat artikel bepaalde termijn tevens voor de beschikking op de andere aanvragen.

Artikel

13.11

Artikel 13.12

Vervallen

Artikel 13.13

Vervallen

Artikel

13.14

Vervallen

Artikel

13.15

Vervallen

§

13.2.3

Adviezen en bezwaren

Artikel

13.16

Vervallen

Artikel

13.17

Vervallen

Artikel

13.18

Vervallen

§

13.2.4

Beschikking op de aanvraag

Artikel

13.19

Vervallen

Artikel

13.20

Vervallen

Artikel

13.21

Vervallen

§

13.2.5

Bekendmaking van de beschikking

Artikel

13.22

Vervallen

Artikel

13.23

Vervallen

Artikel

13.24

Vervallen

Afdeling

13.3

Beschikkingen inzake wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing

Artikel

13.25

Vervallen

Artikel

13.26

Vervallen

Artikel

13.27

Vervallen

Artikel

13.28

Vervallen

Artikel

13.29

Vervallen

Artikel

13.30

Vervallen

Afdeling

13.4

Bijzondere gevallen

Artikel

13.31

Vervallen

Artikel

13.32

Vervallen

Hoofdstuk

14

Coördinatie

§

14.1

Coördinatie bij aanvragen om een beschikking

Artikel

14.1

Artikel

14.2

Artikel

14.3

Artikel

14.4

Gedeputeerde staten kunnen van de bestuursorganen die bevoegd zijn te beslissen op de aanvragen waarover de in artikel 14.1 bedoelde coördinatie zich uitstrekt, alsmede van de bij de beslissingen op die aanvragen betrokken adviseurs de medewerking vorderen, die voor het welslagen van de coördinatie nodig is. Die bestuursorganen en adviseurs zijn gehouden de van hen gevorderde medewerking te verlenen.

§

14.2

Coördinatie bij het maken van een milieu-effectrapport

Artikel

14.5

Artikel

14.6

Artikel

14.7

Artikel

14.9

Artikel

14.10

Artikel

14.11

Artikel

14.12

Artikel

14.13

Artikel

14.14

Artikel

14.15

Met betrekking tot de termijn waarbinnen de betrokken besluiten moeten worden genomen, is artikel 7.34 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

14.16

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot de taken van het met de coördinatie belaste orgaan.

Hoofdstuk

15

Financiële bepalingen

Titel

15.1

Artikel

15.1

Vervallen

Artikel

15.2

Vervallen

Titel

15.2

Verbruiksbelastingen van brandstoffen

§

15.2.1

Grondslag en maatstaf

Artikel

15.3

Vervallen

Artikel

15.4

Vervallen

§

15.2.2

Belastingplichtigen

Artikel

15.5

Vervallen

Artikel

15.6

Vervallen

§

15.2.3

Vrijstelling

Artikel

15.7

Vervallen

§

15.2.4

Teruggaafregeling

Artikel

15.8

Vervallen

§

15.2.5

Tarief

Artikel

15.9

Vervallen

§

15.2.6

Heffing en invordering

Artikel

15.10

Vervallen

Artikel

15.11

Vervallen

Titel

15.3

Voorschriften omtrent het verstrekken van subsidies

Artikel

15.13

Artikel

15.14

Artikel

15.15

Artikel

15.16

Vervallen

Artikel

15.17

Vervallen

Artikel

15.18

Vervallen

Artikel

15.19

Vervallen

Titel

15.4

Vergoeding van kosten en schade

Artikel

15.20

Artikel

15.21

Artikel

15.22

Artikel

15.23

Titel

15.5

Fonds Luchtverontreiniging

Artikel

15.24

Artikel

15.25

Artikel

15.26

Artikel

15.27

Artikel

15.28

Titel

15.6

Regulerende verbruiksbelastingen

Artikel

15.29

Vervallen

Artikel

15.30

Vervallen

Titel

15.7

Keuringen

Titel

15.8

Statiegeld, retourpremies

Artikel

15.32

Titel

15.9

Heffingen op gemeentelijk en provinciaal niveau

Artikel

15.33

Artikel

15.34

Titel

15.9A

Rechten

Artikel

15.34a

Met betrekking tot beschikkingen tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing krachtens deze wet worden geen rechten geheven.

Titel

15.10

Verwijderingsbijdragen

Artikel

15.35

Voor de toepassing van deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

verwijderingsbijdrage: bijdrage in de kosten van het inzamelen, opslaan, overslaan, bewerken, verwerken, vernietigen of op of in de bodem brengen, dan wel op andere wijze verwijderen van een stof, preparaat of ander produkt als afvalstof;

overeenkomst over een verwijderingsbijdrage: schriftelijke overeenkomst tussen degenen die een stof, preparaat of ander produkt in Nederland invoeren of op de markt brengen, tot het afdragen van een verwijderingsbijdrage.

Artikel

15.36

Artikel

15.37

Artikel

15.38

Artikel

15.39

Artikel

15.40

Een ieder is tot naleving van een voor hem geldende algemeen verbindend verklaarde overeenkomst over een verwijderingsbijdrage gehouden tegenover ieder ander, die bij de naleving een redelijk belang heeft.

Artikel

15.41

Indien een of meer van degenen die een stof, preparaat of ander produkt in Nederland invoeren of op de markt brengen, waarvoor een overeenkomst over een verwijderingsbijdrage algemeen verbindend is verklaard, het vermoeden gegrond achten dat door een of meer anderen een of meer van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen uit die overeenkomst niet worden nageleefd, kunnen zij met het oog op het instellen van een rechtsvordering op grond van artikel 15.40 Onze Minister verzoeken een onderzoek daarnaar te doen instellen. De inspecteur stelt het onderzoek in en brengt aan Onze Minister verslag uit van hetgeen bij het onderzoek is gebleken. Onze Minister stelt het verslag ter beschikking van degene of degenen, die om het onderzoek hebben gevraagd.

Titel

15.11

Financiering van de zorg voor gesloten stortplaatsen

Artikel

15.42

In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt onder «storten van afvalstoffen», «stortplaats», «gesloten stortplaats» en «bedrijfsgebonden stortplaats» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in titel 8.3.

Artikel

15.43

Deze titel is niet van toepassing op stortplaatsen waar baggerspecie is gestort en die worden gedreven of mede worden gedreven door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel

15.44

Artikel

15.45

Artikel

15.46

Artikel

15.47

Artikel

15.48

Artikel

15.49

Hoofdstuk

16

Financiële zekerheid

Artikel

16.1

Gereserveerd.

Hoofdstuk

17

Maatregelen in bijzondere omstandigheden

Artikel

17.1

Indien zich in een inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, treft degene die de inrichting drijft, onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

Artikel

17.2

Artikel

17.3

Het bevoegd gezag ziet er op toe dat de nodige gegevens worden verzameld om een ongewoon voorval, als bedoeld in artikel 17.1, te analyseren en de oorzaken ervan te achterhalen. Om herhaling te voorkomen wijzigt het zo nodig de vergunning met toepassing van de artikelen 8.22 of 8.23, of doet het zo mogelijk daarop gerichte aanbevelingen.

Artikel

17.4

Hoofdstuk

18

Handhaving

Artikel

18.1

Artikel

18.2

Artikel

18.2a

Artikel

18.3

Artikel

18.4

Artikel

18.5

De krachtens artikel 18.4 aangewezen ambtenaren zijn voor de vervulling van hun taak met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel

18.7

Onze betrokken Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet in gevallen waarin:

  • a.

    hem de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving daarvan is opgedragen of

  • b.

    geen ander bestuursorgaan daartoe bevoegd is.

Artikel

18.8

Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang krachtens artikel 18.7 behoort het in Nederland doen verwijderen van afvalstoffen in gevallen waarin die afvalstoffen in strijd met het bij of krachtens de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen of titel 10.5A bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.

Artikel

18.9

Artikel

18.10

Het bestuursorgaan dat een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom heeft gegeven terzake van overtreding van de artikelen 1.1a, 10.2, 10.3 of 10.43, van artikel 13 van de Wet bodembescherming of van het bepaalde bij of krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen, zendt onverwijld een afschrift van die beschikking aan de bestuursorganen die eveneens bevoegd zijn tot bestuursrechtelijke handhaving van die bepalingen.

Artikel

18.11

Indien een verzoek als bedoeld in artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gedaan, geeft het bestuursorgaan dat de last onder dwangsom heeft opgelegd, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, de beschikking op het verzoek.

Artikel

18.12

Artikel

18.13

In een geval als aangegeven krachtens artikel 8.35, geeft het bevoegd gezag geen beschikking tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning dan na overleg met Onze Minister, voor zover die bevoegdheid wordt uitgeoefend met betrekking tot de betrokken afvalstoffen.

Artikel

18.14

Artikel

18.14a

Artikel

18.15

Het bestuursorgaan zendt aan de inspecteur en de andere adviseurs een afschrift van de beschikking tot toepassing van bestuursdwang, tot oplegging van een last onder dwangsom of tot intrekking van zodanige beschikkingen dan wel van de beschikking tot intrekking van een vergunning of ontheffing.

Artikel

18.16

Artikel

18.17

Artikel

18.18

Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing, is verboden.

Artikel

18.19

Vervallen

Hoofdstuk

19

Bepalingen in verband met de openbaarheid

Artikel

19.1

Na het einde van de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld tegen een beschikking als bedoeld in artikel 13.1 waarop afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, wordt, zolang zij niet is tenietgegaan, door het bevoegd gezag aan een ieder desgevraagd kosteloos inzage gegeven in en tegen vergoeding van ten hoogste de kosten een exemplaar verstrekt van de beschikking en voor zover mogelijk van de stukken die in verband met de totstandkoming daarvan overeenkomstig deze wet dan wel afdeling 3.5 of artikel 3:44 of 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage dienden te worden gelegd.

Artikel

19.2

Een bestuursorgaan dat over gegevens beschikt die redelijkerwijs van belang kunnen zijn bij het maken of beoordelen van een milieu-effectrapport, verstrekt deze gegevens aan een ieder die daarom verzoekt in de door hem gevraagde vorm, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is en met inachtneming overigens van het bij of krachtens de Wet openbaarheid van bestuur bepaalde.

Artikel

19.3

Artikel

19.4

Artikel

19.5

Artikel

19.6

Het bevoegd gezag laat artikel 3:21, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de eerder genomen, nog van kracht zijnde besluiten, alsmede artikel 13.5 op verzoek van de aanvrager dan wel op aanwijzing van Onze betrokken Minister buiten toepassing met betrekking tot voor het in werking treden van deze wet gegeven beschikkingen, indien daarin gegevens voorkomen of daaruit gegevens kunnen worden afgeleid, waarvan de geheimhouding op de in artikel 19.3 bedoelde gronden gerechtvaardigd, onderscheidenlijk geboden is.

Artikel

19.7

Hoofdstuk

20

Beroep bij de administratieve rechter

§

20.1

Algemeen

Artikel

20.1

Artikel

20.2

Artikel

20.3

Artikel

20.5

In gevallen waarin het onverwijld in werking treden van een besluit als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is, kan het in afwijking van artikel 20.3, eerste lid, in het besluit bepalen dat het terstond in werking treedt.

§

20.2

Beroep tegen besluiten die met toepassing van de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand zijn gekomen

Artikel

20.6

§

20.3

Beroep tegen besluiten die met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand zijn gekomen

Artikel

20.10

Artikel

20.11

§

20.4

Beroep tegen andere besluiten

§

20.5

Advisering inzake beroepen milieubeheer

Artikel

20.14

Artikel

20.15

De stichting heeft tot taak aan de administratieve rechter op diens verzoek deskundigenbericht uit te brengen inzake beroepen op grond van artikel 20.1 van deze wet. Op verzoek van de administratieve rechter brengt de stichting tevens deskundigenbericht uit inzake beroepen op grond van andere wetten, voor zover het onderwerpen betreft die samenhangen met aspecten van het milieubeheer waarvoor Onze Minister verantwoordelijk is.

Artikel

20.16

De personen die deel uitmaken van de organen van de stichting, en het personeel van de stichting vervullen geen functies en betrekkingen, waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de stichting dan wel van het vertrouwen daarin.

Artikel

20.17

Artikel

20.18

Vervallen

Artikel

20.19

Vervallen

Artikel

20.20

Vervallen

Artikel

20.21

Vervallen

Hoofdstuk

21

Verdere bepalingen

Artikel

21.1

Artikel

21.2

Artikel

21.3

Artikel 21.4

Vervallen

Artikel

21.5

Voor de uitvoering van deze wet ten aanzien van gebieden die niet deel uitmaken van een gemeente of provincie, worden, voor zover nodig, bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld ten aanzien van de bestuursorganen die de in deze wet vervatte bevoegdheden uitoefenen en ten aanzien van de bestuursorganen die bij die uitvoering dienen te worden betrokken.

Artikel

21.6

Artikel

21.7

De bevoegdheid van gemeenten en waterschappen tot het maken van verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin hoofdstuk 10 voorziet, gehandhaafd, voor zover deze verordeningen niet met het bij of krachtens deze wet bepaalde in strijd zijn.

Artikel

21.8

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van deze wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Hoofdstuk

22

Slotbepalingen

Artikel

22.1

Artikel

22.2

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet milieubeheer.

Artikel

22.2a

Artikel

22.3

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
Juliana
De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, L. Ginjaar
De Minister van Justitie, J. de Ruiter