Wet van 4 juli 2002, houdende regels voor het heffen van mobiliteitstarieven ter zake van het rijden op de weg met een motorrijtuig en de ondersteuning van regionale mobiliteitsfondsen (Wet bereikbaarheid en mobiliteit)

Wet bereikbaarheid en mobiliteit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is ter verbetering van de bereikbaarheid van economische en andere centra over de weg en ter stroomlijning van de mobiliteit regels te stellen voor het heffen van mobiliteitstarieven ter zake van het rijden op de weg met een motorrijtuig, alsmede regels te stellen inzake de ondersteuning van regionale mobiliteitsfondsen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b.

    motorrijtuig: een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

  • c.

    mobiliteitstarief: een tarief als bedoeld in de artikelen 13, 21 en 26;

  • d.

    betaalpoort: het geheel van werken en andere voorzieningen op en aan de weg dat ertoe strekt een mobiliteitstarief te heffen;

  • e.

    expresbaan: een verkeersbaan, bestemd voor één rijrichting, van een weg die nog een andere verkeersbaan, bestemd voor dezelfde rijrichting, omvat, en waar het gebruik van de expresbaan aan een heffing kan zijn onderworpen die er toe strekt dat het verkeer op de expresbaan geen reistijd verliest wegens congestie;

  • f.

    tolweg: een weg waar ten behoeve van de bekostiging van de weg verkeersdeelnemers wegens het gebruik van de weg een specifieke bijdrage verschuldigd zijn;

  • g.

    tolbaan: een verkeersbaan, bestemd voor één rijrichting, van een weg die nog een andere verkeersbaan, bestemd voor dezelfde rijrichting, omvat, en waar ten behoeve van de bekostiging van de tolbaan verkeersdeelnemers wegens het gebruik van de tolbaan een specifieke bijdrage verschuldigd zijn.

Artikel

2

Hoofdstuk

2

Mobiliteitstarieven

§

2.1

Algemene bepalingen

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

6

Artikel

7

Vrijstelling van de mobiliteitstarieven kan, onder voorwaarden en beperkingen, worden verleend bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel

8

Artikel

10

Artikel

11

Bij regeling van Onze Minister worden eenvormige regels gesteld over de apparatuur voor het op elektronische wijze doen van aangifte en het op elektronische wijze betalen van mobiliteitstarieven.

Artikel

12

Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld die ertoe strekken dat voor de weggebruiker duidelijk kenbaar zijn:

  • a.

    de plaats van een betaalpoort,

  • b.

    het mobiliteitstarief waarvoor de betaalpoort is bestemd, en

  • c.

    de rijrichting waarvoor de betaalpoort is bestemd.

§

2.2

Expresbaantarief

Artikel

13

Onder de naam «expresbaantarief» wordt van rijkswege een mobiliteitstarief geheven ter zake van het passeren tijdens een daartoe krachtens artikel 16, eerste lid, onderdeel c, aangewezen tijdsperiode van een voor dat tarief aangewezen betaalpoort op een weg, in beheer bij het Rijk, met een motorrijtuig in de voor die betaalpoort aangewezen rijrichting over de ten aanzien van die betaalpoort aangewezen baan van de weg.

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Financiën wordt ten aanzien van een betaalpoort vastgesteld:

  • a.

    de datum met ingang waarvan het expresbaantarief wordt geheven;

  • b.

    de dagen van het jaar waarop het expresbaantarief wordt geheven, en

  • c.

    de tijdsperiode of de tijdsperioden waarin op een krachtens onderdeel b aangewezen dag het expresbaantarief wordt geheven.

Artikel

17

De rijksbelastingdienst heft het expresbaantarief en vordert het in.

Artikel

18

Artikel

19

Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld die ertoe strekken dat voor de weggebruiker tijdig en duidelijk kenbaar zijn:

  • a.

    de expresbaan waar het expresbaantarief wordt geheven;

  • b.

    de dagen waarop en de tijdsperioden waarin het expresbaantarief wordt geheven, en

  • c.

    de hoogte van het expresbaantarief.

Artikel

20

§

2.3

Toltarief

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

25

§

2.4

Kilometerheffing

Artikel

26

§

2.5

Nadere regelgeving

Artikel

27

Hoofdstuk

3

Regionale mobiliteitsfondsen

Artikel

28

Hoofdstuk

4

Totstandbrenging van betaalpoorten

Artikel

29

Onze Minister zendt periodiek aan de Staten-Generaal een overzicht, bevattende:

  • a.

    de wegen, in beheer bij het Rijk, met structurele congestie;

  • b.

    de plaatsen die voor plaatsing van een betaalpoort voor het expresbaantarief zijn aangewezen;

  • c.

    de wegvakken waar plaatsing van een betaalpoort voor het expresbaantarief wordt overwogen.

Artikel

31

Vervallen

Artikel

32

Artikel

33

Vervallen

Artikel

34

De gemeenteraad stelt binnen een jaar nadat een in artikel 3, eerste lid, bedoeld besluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig dat besluit vast. Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in dat besluit, kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan.

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

38

In geval artikel 3, tweede lid, niet wordt toegepast ten aanzien van een weg die in beheer is bij een ander dan het Rijk, en het naar het oordeel van Onze Minister in het belang van een goede uitvoering van de wet is dat ter zake een besluit als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt genomen, kan Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, een zodanig besluit nemen en zijn ter zake de artikelen 30 tot en met 37 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk

5

Gefaseerde toepassing en evaluatie

Artikel

39

Onze Minister zendt tweejaarlijks voor juli aan de beide kamers der Staten-Generaal een overzicht waaruit de stand van zaken met betrekking tot de mobiliteitstarieven blijkt. Het overzicht geeft in elk geval aan:

  • a.

    de wegbeheerder;

  • b.

    de locatie waarop het mobiliteitstarief betrekking heeft;

  • c.

    de exploitatiekosten;

  • d.

    de opbrengsten;

  • e.

    de besteding van de opbrengsten;

  • f.

    informatie over de opbrengsten en bestedingen van alle afzonderlijke mobiliteitsfondsen.

Artikel

40

Artikel

41

Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën binnen vijf jaar na de datum waarop het verslag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, aan de beide kamers der Staten-Generaal is gezonden en vervolgens telkens na vier jaar aan de beide kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze wet in de praktijk.

Hoofdstuk

6

Overige bepalingen en slotbepaling

Artikel

42

Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan.

Artikel

43

De in artikel 42 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig te onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig en bij diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren.

Artikel

44

Artikel

46

Wijzigt de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel

47

Wijzigt de Wegenwet.

Artikel

48

Wijzigt de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

Artikel

49

Wijzigt deze wet.

Artikel

50

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

51

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bereikbaarheid en mobiliteit.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Netelenbos
De Minister van Financiën, G. Zalm
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. P. Pronk
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner