Besluit van de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad van 2 oktober 2003 houdende vaststelling van een aantal beleidsregels (Besluit beleidsregels Bestuurskamer)

Besluit beleidsregels Bestuurskamer

De Bestuurskamer;
Gelet op de Delegatieverordening Bestuurskamer (RE 6/2000);

Besluit:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk

2

Inhoud en strekking van dit besluit

Artikel

2.1

Artikel

2.2

Hoofdstuk

3

Gebruik van regelgeving door bedrijfslichamen

Artikel

3.1

Artikel

3.2

Alvorens tot het treffen van een regeling wordt besloten, worden de volgende stappen gezet:

  • a.

    kennis wordt vergaard van de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot het bewuste onderwerp;

  • b.

    de doelstellingen die worden nagestreefd, worden zo concreet en nauwkeurig mogelijk vastgesteld;

  • c.

    onderzocht wordt of de gekozen doelstellingen kunnen worden bereikt door middel van het zelfregulerend vermogen in de betrokken sector of sectoren dan wel daarvoor publiekrechtelijke interventie noodzakelijk is;

  • d.

    indien publiekrechtelijke interventie noodzakelijk is, wordt onderzocht of de gekozen doelstellingen kunnen worden bereikt door aanpassing of beter gebruik van bestaande instrumenten dan wel, indien dit niet mogelijk blijkt, welke andere mogelijkheden daartoe bestaan;

  • e.

    de diverse mogelijkheden worden zorgvuldig tegen elkaar afgewogen.

Artikel

3.3

Bij het bepalen van de keuze voor een mogelijkheid tot publiekrechtelijke interventie om een doelstelling te bereiken wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het zelfregulerend vermogen in de betrokken sector of sectoren.

Artikel

3.4

Bij de afweging van verschillende mogelijkheden tot publiekrechtelijke interventie om een doelstelling te bereiken wordt in ieder geval gelet op de volgende aspecten:

  • a.

    de mate waarin verwacht mag worden dat een regeling het beoogde doel zal helpen te verwezenlijken;

  • b.

    de neveneffecten van een regeling;

  • c.

    de lasten van een regeling voor de overheid en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie enerzijds en burgers, bedrijven en instellingen anderzijds.

Artikel

3.5

Artikel

3.6

Artikel

3.7

Een regeling wordt op zodanige wijze ingericht dat zij zo weinig mogelijk conflicten oproept. Daartoe wordt onder meer aan het volgende voldaan:

  • a.

    het aantal beslismomenten waartoe toepassing van de regeling aanleiding geeft, wordt tot een minimum beperkt;

  • b.

    de aard en omvang van uitkeringen, voorzieningen en andere voordelen worden zo duidelijk mogelijk in algemeen verbindende voorschriften of goed kenbaar gemaakte beleidsregels omschreven.

Artikel

3.8

Bij de keuze voor een bepaalde regeling wordt gestreefd naar zo beperkt mogelijke lasten voor burgers, bedrijven en instellingen, voor zover niet uitdrukkelijk het opleggen van lasten wordt beoogd.

Artikel

3.9

Bij de keuze voor een bepaalde regeling wordt eveneens gestreefd naar zo beperkt mogelijke lasten voor de overheid en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie.

Artikel

3.10

De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een regeling mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de regeling te dienen doelen.

Artikel

3.11

Artikel

3.12

Bij het ontwerpen van regelingen wordt onderzocht welke hogere regels de vrijheid van regeling ten aanzien van het betrokken onderwerp hebben ingeperkt.

Hoofdstuk

4

Financiële relaties

Artikel

4.1

Artikel

4.2

Hoofdstuk

5

Schilthuisaftrek

Artikel

5.1

Indien een bedrijfslichaam de in artikel 126, zesde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie bedoelde mogelijkheid toepast om een aftrek op een heffing toe te staan, komen voor die aftrek in aanmerking:

  • a.

    de ondernemers die, al dan niet rechtstreeks, lid zijn van een organisatie van ondernemers die een of meer leden in zijn bestuur heeft benoemd;

  • b.

    de ondernemers die, al dan niet rechtstreeks, lid zijn van een organisatie van ondernemers die een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is en die:

    • 1e

      krachtens haar statutaire doelstelling haar werkzaamheid kan uitstrekken tot ten minste een belangrijk gedeelte van het terrein waarop het bedrijfslichaam een taak heeft te vervullen,

    • 2e

      voldoet aan de kwalitatieve representativiteitscriteria, genoemd in de artikelen 3 tot en met 7 van de Verordening representativiteit organisaties,

    • 3e

      tot de werkingssfeer van het bedrijfslichaam behorende leden heeft, waarvan het gewogen aantal niet-onbetekenend is,

    • 4e

      met betrekking tot de behartiging van sociaal-economische belangen van ondernemers een positie van enige betekenis inneemt binnen de groep van ondernemers die zij beoogt te organiseren, hetgeen onder meer kan blijken uit de mate van representativiteit binnen die groep, de deelname aan het arbeidsvoorwaardenoverleg, het verrichten van studies of diensten die ook buiten die groep van belang worden geacht en de deelname aan regelmatig overleg met de overheid, en

    • 5e

      haar activiteiten, al dan niet door middel van een federatie van gelijksoortige organisaties, landelijk ontplooit.

Artikel

5.2

Aan de leden van een in artikel 5.1, onder b, bedoelde organisatie wordt de aftrek slechts toegestaan op grond van een daartoe strekkend verzoek van het bestuur van die organisatie aan het bestuur van het bedrijfslichaam.

Hoofdstuk

6

Vergoedingen bedrijfslichamen

Artikel

6.2

De vacatievergoeding wordt door het bestuur vastgesteld hetzij op een bedrag per vergadering, hetzij op een bedrag per dagdeel waarin wordt vergaderd. De vacatievergoeding bedraagt per vergadering of dagdeel ten hoogste het bedrag dat de Sociaal-Economische Raad in de Verordening vergoedingen aan leden van de raad, het dagelijks bestuur en de commissies voor enig jaar vaststelt.

Indien de vergoeding op een bedrag per vergadering wordt vastgesteld, geldt als voorwaarde dat voor twee of meer vergaderingen die binnen één dagdeel aanvangen en eindigen, slechts eenmaal een vacatievergoeding wordt toegekend.

Artikel

6.3

De vergoeding van reis- en verblijfkosten wordt door het bestuur vastgesteld hetzij in de vorm van een regeling waarbij de werkelijk gemaakte kosten op declaratie worden vergoed, hetzij in de vorm van een passend te achten forfaitaire vergoeding waarin met de afstand tussen woonplaats en vergaderplaats rekening is gehouden.

Artikel

6.4

In de vergoedingenregelingen dienen de presentielijsten van de vergaderingen als het uitsluitende bewijs dat de betrokken personen de vergaderingen bijwoonden of voorzaten.

Artikel

6.5

De vergoedingen, bedoeld in artikel 83 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, worden door het bestuur vastgesteld op een bedrag voor elk dagdeel dat de voorzitter per week als regel voor het bedrijfslichaam werkzaam is. Het aantal dagdelen wordt in overleg tussen voorzitter en bestuur per kalenderjaar bepaald. Het bedrag per dagdeel en het aantal in aanmerking genomen dagdelen worden in de verordening vermeld. Het totaal van de vaste vergoedingen, onverschillig onder welke benaming en voor welk doel zij worden toegekend, bedraagt op jaarbasis per dagdeel ten hoogste dertig keer het bedrag dat de Sociaal-Economische Raad in de Verordening vergoedingen aan leden van de raad, het dagelijks bestuur en de commissies voor enig jaar vaststelt.

Artikel

6.6

Aan de voorzitter kan naast de vaste vergoedingen een vergoeding van de werkelijk gemaakte reis- en verblijfkosten worden toegekend.

Artikel

6.7

In afwijking van het bovenstaande kunnen de vaste vergoedingen voor voorzitters van (hoofd)productschappen door het bestuur bij verordening worden vastgesteld op ten hoogste het bedrag van schaal 16, genoemd in de cao voor de PBO, verhoogd met 16,5 procent, afgerond op hele euro’s en uitgaande van een voltijdse functievervulling. Daarnaast kan het bestuur arbeidsvoorwaarden van het personeel van het bedrijfslichaam van toepassing verklaren op bedoelde voorzitters. In de verordening wordt verwezen naar de toepasselijke arbeidsvoorwaarden, zo nodig onder vermelding van bedragen of percentages.

Hoofdstuk

7

Slotbepalingen

Artikel

7.1

Het Besluit beleidsregel subsidieverstrekking wordt ingetrokken.

Artikel

7.2

Het Besluit beleidsregel Schilthuisaftrek wordt ingetrokken.

Artikel

7.3

Het Besluit beleidsregels toetsingsprocedure verordeningen en uitvoeringsbesluiten wordt ingetrokken.

Artikel

7.4

Dit besluit wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

Artikel

7.5

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel

7.6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beleidsregels Bestuurskamer.

Den Haag
H.H.F. Wijffels voorzitter
D.B. Modderman secretaris

Bijlage

1

Modellen voor verordeningen en besluiten bedrijfslichamen

Niet opgenomen.

Bijlage

2

Draaiboek EG-/WTO-notificatie voor de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (apart gepubliceerd; zie www.ser.nl)

Niet opgenomen.

Bijlage

3

Geleidebrief aanvraag goedkeuring verordening

Bedrijfsslichaam:

Contactpersoon:

Tel.

E-mail:

Citeertitel verordening: .........................................................................................................................

Datum publicatie ontwerpverordening in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie: ...............

Datum vaststelling verordening in de openbare bestuursvergadering: .................

Wijkt vastgestelde tekst af van de tekst van de ontwerpverordening?

� Ja

� Nee

Welke artikelen zijn aangepast: ...........................................................................................................

Toelichting: ..........................................................................................................................................

Bevat de verordening technische voorschriften in de zin van richtlijn 98/34/EG?

� Ja

� Nee

Heeft de verordening betrekking op steunmaatregelen?

� Ja

� Nee

Toelichting: .................................................................................................................................................

Zo ja:

is de verordening gezonden aan de betrokken minister met het verzoek tot doorgeleiding aan de Europese Commissie?

� Ja

� Nee

Zo ja:

aan welk ministerie, datum en briefkenmerk: ....................................................................................

bij notificatie: wanneer is de standstill-termijn verstreken? ...............................................................

bij melding WTO: wanneer is de verordening gemeld? ...................................................................

Behoeft de verordening naast goedkeuring door de raad tevens de goedkeuring van de betrokken minister(s) op grond van:

artikel 100, derde lid Wet op de bedrijfsorganisatie

� Ja

� Nee

artikel 104, tweede lid Wet op de bedrijfsorganisatie

� Ja

� Nee

artikel 126, vierde lid Wet op de bedrijfsorganisatie

� Ja

� Nee

Zo ja:

wanneer is de verordening aan de minister gezonden ........................................................

Attentie: Indien ministeriële goedkeuring is vereist: de beschikking zo spoedig mogelijk zenden aan het secretariaat van de Bestuurskamer.

Bekendmaking in Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie

gewenste datum

� zo spoedig mogelijk na goedkeuring

� anders, nl.................................

Bij notificatie modeltekst opnemen ? (zie vraag 9 III van het Draaiboek EG-/WTO-notificatie voor de PBO) ?

� Ja

� Nee

datum notificatie EG.............................

datum notificatie WTO ...........................

� anders, nl. modeltekst voorzien van opmerkingen van de lidstaten en/of EC (opmerkingen bij geleidebrief voegen)

Bij een wijzigingsverordening:

Is de bijgewerkte moederverordening mee gezonden?

� Ja

� Nee

Is bij de moederverordening sprake van: artikel 104, Wet bo of goedkeuring door de Europese Commissie in verband met technische voorschriften of steunmaatregelen ?

� Ja

� Nee

Plaats,

Datum,