Besluit van 10 oktober 2003 houdende regels ter uitvoering van de Wet werk en bijstand (Besluit WWB)
Besluit WWB
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 september 2003, Directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid, nr. B&GA/WWB/03/70145;
De Raad van State gehoord (advies van 18 september 2003, nr. W12.03.0371/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2003, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/WWB/03/76805;
Het bedrag van het werkdeel wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
W = (KW : TKW) x TBW
waarbij:
a.
W het werkdeel voor de gemeente is;
b.
KW de in 2003 voor een gemeente beschikbare budgetten ID-banen en WIW zijn;
c.
TKW de in 2003 voor alle gemeenten beschikbare budgetten ID-banen en WIW zijn;
d.
TBW het totale bedrag is dat in het uitvoeringsjaar 2004 beschikbaar is voor de werkdelen.
Artikel
3
Meeneem- en voorschotregeling werkdeel
1
Indien in een kalenderjaar het werkdeel niet volledig is besteed aan voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, kan het college het niet bestede deel tot maximaal 75% van het voor dat jaar toegekende budget toevoegen aan het werkdeel voor het daaropvolgende kalenderjaar.
2
Indien in een kalenderjaar meer dan het werkdeel is besteed aan voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, kan het college het meer bestede bedrag tot maximaal 75% van het voor dat jaar toegekende budget ten laste brengen van het werkdeel voor het daaropvolgende kalenderjaar.
3
Het percentage van de uitkering dat op grond van artikel 70, tweede lid, van de wet wordt teruggevorderd, bedraagt 100%. Indien volledige terugvordering naar het oordeel van Onze Minister tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, stelt Onze Minister de terugvordering op een lager percentage vast.
Paragraaf
3
Inkomensdeel
Artikel
4
Berekening bedrag inkomensdeel en inwonertal gemeenten
1
Het bedrag van het inkomensdeel wordt voor het jaar 2004 verschillend berekend voor gemeenten met:
a.
40 000 of minder inwoners;
b.
meer dan 40 000 en minder dan 60 000 inwoners;
c.
60 000 of meer inwoners.
2
Voor de vaststelling van het aantal inwoners, bedoeld in het eerste lid, geldt als peildatum 1 januari 2003.
3
Het aantal inwoners wordt ontleend aan de statistiek «Demografische kerncijfers per gemeente» van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Artikel
5
Berekening bedrag inkomensdeel kleine gemeenten
Voor gemeenten met 40 000 of minder inwoners wordt het bedrag van het inkomensdeel berekend aan de hand van de volgende formule:
I = (K64 : TK6440 000) x TB6440 000 + (K65 : TK65) x TB65
waarbij:
a.
I het inkomensdeel voor de gemeente is;
b.
K64 de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen jonger dan 65 jaar zijn;
c.
TK6440 000 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met 40 000 of minder inwoners;
d.
TB6440 000 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen voor gemeenten met 40 000 inwoners of minder, bestemd voor personen jonger dan 65 jaar;
e.
K65 de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen van 65 jaar of ouder zijn;
f.
TK65 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen van 65 jaar of ouder;
g.
TB65 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen, bestemd voor personen van 65 jaar of ouder.
Voor gemeenten met meer dan 40 000 en minder dan 60 000 inwoners wordt het bedrag van de uitkering berekend aan de hand van de volgende formule:
I = {[(1 – M) x (K64 : TK6440 000-60 000) + M x (0,6 x (K64 : TK6440 000-60 000) + 0,4 x (O : OT40 000-60 000))] x TB6440 000-60 000 x C} + (K65 : TK65) x TB65
waarbij:
a.
I het inkomensdeel voor de gemeente is;
b.
M het aantal inwoners van de gemeente per 1 januari 2003 is, verminderd met 40 000 en vervolgens gedeeld door 20 000;
c.
K64 de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen jonger dan 65 jaar zijn;
d.
TK6440 000-60 000 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met meer dan 40 000 en minder dan 60 000 inwoners;
e.
TB6440 000-60 000 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen voor gemeenten met meer dan 40 000 en minder dan 60 000 inwoners, bestemd voor personen jonger dan 65 jaar;
f.
O de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten zijn;
g.
OT40 000-60 000 het totaal is van de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten van gemeenten met meer dan 40 000 en minder dan 60 000 inwoners;
h.
C de correctiefactor is die wordt berekend aan de hand van de formule die is opgenomen in de bijlage bij dit besluit;
i.
K65 de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen van 65 jaar of ouder zijn;
j.
TK65 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen van 65 jaar of ouder;
k.
TB65 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen, bestemd voor personen van 65 jaar of ouder.
Artikel
7
Berekening uitkeringsbedrag grote gemeenten
Voor gemeenten met 60 000 of meer inwoners wordt het bedrag van de uitkering berekend aan de hand van de volgende formule:
I = [0,6 x (K64 : TK6460 000) x TB6460 000 + 0,4 x (O : OT60 000) x TB6460 000] + (K65 : TK65) x TB65
waarbij:
a.
I het inkomensdeel voor de gemeente is;
b.
K64 de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen jonger dan 65 jaar zijn;
c.
TK6460 000 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met 60 000 of meer inwoners;
d.
TB6460 000 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen voor gemeenten met 60 000 inwoners of meer, bestemd voor personen jonger dan 65 jaar;
e.
O de objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten zijn;
f.
OT60 000 het totaal is van de objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten van gemeenten met 60 000 of meer inwoners;
g.
K65 de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen van 65 jaar of ouder zijn;
h.
TK65 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2001 voor personen van 65 jaar of ouder;
i.
TB65 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen, bestemd voor personen jonger dan 65 jaar.
Artikel
8
Objectief verdeelmodel en macrobudget
1
De objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar worden vastgesteld aan de hand van het verdeelmodel dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
2
Het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen van de gemeenten betreft: TB6440 000 + TB6440 000-60 000 + TB6460 000 + TB65.
Artikel
9
Toetsingscommissie
De toetsingscommissie bestaat uit een voorzitter en twee leden. Onze Minister benoemt de voorzitter en de leden, alsmede twee plaatsvervangende leden, die tevens door hem kunnen worden geschorst en ontslagen.
Artikel
10
Verzoek aanvullende uitkering
1
Een verzoek om een aanvullende uitkering omvat:
a.
een verklaring voor het feit dat de door het college gemaakte kosten hoger zijn dan het daarvoor verstrekte inkomensdeel;
b.
een overzicht van de maatregelen die het college heeft genomen dan wel in de toekomst zal nemen om een situatie als bedoeld in onderdeel a te voorkomen, en
c.
een toelichting op het bedrag waarom wordt verzocht.
2
Een aanvullende uitkering wordt slechts toegekend voorzover:
a.
voldaan is aan de gestelde vormvoorschriften;
b.
de gemaakte kosten de toegekende uitkering inkomensdeel met minimaal tien procent overstijgen;
c.
de uitkomst van de beoordeling van het effect van de arbeidsmarkt en van het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan daartoe aanleiding geeft.
3
De toetsingscommissie beoordeelt of een verzoek voldoet aan de in het eerste en tweede lid genoemde voorwaarden en adviseert Onze Minister. Indien de toetsingscommissie van oordeel is dat een gemeente in aanmerking komt voor een aanvullende uitkering, dan is de hoogte van deze uitkering gelijk aan het verschil tussen de werkelijke netto bijstandsuitkeringslasten en 110% van de toegekende uitkering inkomensdeel.
4
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel, waarbij voor gemeenten tot maximaal 40 000 inwoners een afwijkende invulling kan worden gegeven van het tweede lid, onderdeel c.
De bijstand, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend door het college van de gemeente waar de belanghebbende zich op het moment van zijn aanvraag bevindt.
Artikel
12
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.
Artikel
13
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit WWB.
Lasten en bevelen dat dit besluit en de bijlage met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte
Bij de berekening van de uitkeringsbedragen voor gemeenten met meer dan 40 000 inwoners (artikelen 6 en 7) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten. De objectieve gemeentelijke uitkeringskosten worden, op grond van artikel 6, vastgesteld aan de hand van een zogenoemde objectief verdeelmodel. Dit objectief verdeelmodel is opgenomen in deze bijlage.
De objectieve uitkeringskosten van gemeenten met meer dan 40 000 inwoners worden vastgesteld met behulp van tien verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen.
Onderdeel A van deze bijlage geeft informatie over de verdeelmaatstaven:
•
een beschrijving van de verdeelmaatstaven;
•
de bron die per gemeente het aantal eenheden per verdeelmaatstaf levert (onder eenheid wordt de meeteenheid verstaan waarin de verdeelmaatstaf wordt uitgedrukt, zoals percentage, aandeel, e.d.); 1In de tabel die in onderdeel B is opgenomen staan de eenheden tussen haakjes vermeld.
•
het peiljaar waarop dit aantal betrekking heeft.
In onderdeel B worden de bedragen per verdeelmaatstaf vermeld.
Het bedrag aan objectief vastgestelde uitkeringskosten van een gemeente ten behoeve van personen jonger dan 65 jaar wordt verkregen door eerst de kosten per hoofd van de gemeentelijke bevolking (van 20 tot en met 64 jaar) te bepalen en daarna deze kosten te vermenigvuldigen met het aantal inwoners van de gemeente van 20 tot en met 64 jaar.
De kosten per hoofd worden berekend door het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor die gemeente te vermenigvuldigen met het bedrag per eenheid. Als bijvoorbeeld de bevolking van gemeente X voor 28,2 procent bestaat uit inwoners met een laag inkomen, dan wordt dit getal (28,2: het aantal van de eenheid) vermenigvuldigd met het in de tabel van onderdeel B bij deze verdeelmaatstaf genoemde bedrag van 18,539 euro's. Zo wordt voor elke verdeelmaatstaf het voor gemeente X geldend aantal eenheden vermenigvuldigd met het bijbehorende bedrag per eenheid. De optelling van al deze bedragen geeft, met de toevoeging van een basisbedrag, de objectief vastgestelde uitkeringskosten per inwoner (van 20 tot en met 65 jaar) van gemeente X.
Het basisbedrag is het bedrag dat voor iedere gemeente met meer dan 40 000 inwoners dezelfde waarde heeft. Deze waarde is op dezelfde wijze berekend als de bedragen per eenheid van de verdeelmaatstaven.
A
Verdeelmaatstaven
Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de factoren op basis waarvan de eenheden van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld. Zo staat bijvoorbeeld niet alleen de verdeelmaatstaf «lage inkomens» vermeld, maar ook« personen met inkomen» om het aantal in de bij deze verdeelmaatstaf behorende eenheid, «het percentage van inwoners met inkomen» te kunnen uitdrukken.
1. Lage inkomens (in % van de personen met inkomen)a
1998–2000
verslagjaar
CBS
2. Eénouderhuishoudens 20–39 jaar (in % van inwoners 20–64 jaar)
2002
1 januari
CBS
3. Arbeidsongeschikten: WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners 20–64 jaar)
2002
31 december
CBS
4. Totaal allochtonen (in % van alle inwoners)
2003
1 januari
CBS
5. Eenpersoonshuishoudens 20–64 jaar (in % van inwoners 20–64 jaar)
2002
1 januari
CBS
6. Werklozen met maximale WW-duur (in % van inwoners 20–64 jaar)b
2000–2002
verslagjaar
CBS
7. Regionaal klantensurplus (regionaal klantenpotentieel minus aantal inwoners, x 1 000)c
2002
1 januari
CBS
8. Omgevingsadressendichtheid (x 1 000)c
2002
1 januari
CBS
9. Banen handel, horeca en schoonmaak (in % totaal aantal banen COROP-regio)
2001
31 december
CBS
Overige berekeningsgegevens
Totaal aantal inwoners
2003
1 januari
CBS
Aantal inwoners 20–64 jaar
2003
1 januari
CBS
a. Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens.
b. Quotiënt van het driejaarsgemiddelde van het aantal werklozen met maximale WW-duur en het driejaarsgemiddelde van het aantal inwoners 20–64 jaar.
c. Saldering van het regionaal klantenpotentieel met het totaal aantal inwoners in 2002 levert het regionaal klantensurplus op.
Toelichting
1. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten, bedoeld in artikel 6, worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die hierboven zijn omschreven.
2. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten stelt de Minister zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor de gemeente vast. Voorzover bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kan de Minister het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.
3. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een gemeente geschiedt naar de toestand op 1 januari 2003, tenzij een andere peildatum bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.
4. Indien op grond van punt 3 een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van instelling van de gemeente of vóór de datum waarop de grenzen van de gemeente zijn gewijzigd, stelt de Minister het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan. Bij vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf gaat de Minister uit van de op het moment van vaststelling door het parlement goedgekeurde indeling van gemeenten voor 2004.
5. Bij verandering van de gemeentelijke indeling voor 2004 na het moment van vaststelling stelt de Minister voor de nieuwe gemeenten het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.
B
Bedragen per eenheid voor gemeenten met meer dan 40 000 inwoners
a Alle gewichten zijn significant bij een significantieniveau van 5%.
C
Correctiefactor middelgrote gemeenten
In het geval van gemeenten met meer dan 40 000 en minder dan 60 000 inwoners moet de uitkering – conform artikel 6 – gecorrigeerd worden met de factor C. Deze correctiefactor is nodig om aan de randvoorwaarde te voldoen dat de som van de uitkeringen aan de middelgrote gemeenten gelijk moet zijn aan het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen aan deze gemeenten.
De correctiefactor wordt aan de hand van de volgende formule berekend:
waarbij i ∊ {middelgrote gemeenten}.
D
Doorontwikkeling objectief verdeelmodel
Wijzigingen ten opzichte van het objectief verdeelmodel zoals is gehanteerd bij de verdeling van het macrobudget WFA 2003:
1. Het objectief verdeelmodel is aangepast voor de toepassing van de verdeling van het macrobudget inkomensdeel WWB.
Binnen de WWB wordt de bijstand in enge zin volledig gebudgetteerd. Onder bijstandsuitgaven in enge zin worden de bijstandsuitgaven bedoeld exclusief de uitgaven in het kader van de IOAW, IOAZ en Bbz. De bijstandsuitgaven IOAW, IOAZ en Bbz worden separaat geraamd en separaat verdeeld over de gemeenten. Het macrobudget bestaat uit twee delen, waarbij het deel voor personen tot aan 65 jaar mede op basis van het objectief verdeelmodel wordt verdeeld. Bij de schatting van het nieuwe objectief verdeelmodel is hiermee rekening gehouden.
2. Het nieuwe verdeelmodel bevat enkele nieuwe omschrijvingen van bestaande maatstaven:
a.
De invloed van de grootste gemeenten is teruggebracht door het hanteren van de schattingsmethodiek ongewogen kleinste absolute afwijkingen. In deze methode wordt de som van de absolute afwijkingen tussen uitgaven en model geminimaliseerd. Daardoor krijgen extremere waarden minder gewicht dan bij de tot nu toe toegepaste kleinste kwadratenmethode;
b.
De maatstaf «lage inkomens» is nog steeds gebaseerd op steekproefgegevens, maar nu op het gemiddelde van de steekproefuitkomst in drie jaren. Dit vermindert het effect van steekproeffluctuaties in kleinere gemeenten en geeft een beter beeld van de structurele situatie;
c.
De maatstaf «verhuizingen» is eveneens gebaseerd op een driejaarsgemiddelde. Daarmee wordt de volatiliteit van verhuizingen in de tijd sterk afgezwakt. Incidentele omstandigheden, zoals het gereedkomen van Vinex-lokaties in naburige gemeenten, zorgen nauwelijks meer voor vertekeningen;
d.
De maatstaf «regionaal klantenpotentieel» is in het nieuwe verdeelmodel gesaldeerd met het aantal inwoners. Deze werkwijze leidt tot een lichtere vermindering van de schaalgedrevenheid van dit verdeelkenmerk. Bovendien wordt het effect van de centrumgemeente versus randgemeente hierdoor wat sterker geaccentueerd.
3. Het nieuwe objectief verdeelmodel bevat enkele nieuwe maatstaven:
a.
De maatstaf «vrouwen van 25 tot en met 29 jaar» is vervangen door de maatstaf «eenpersoonhuishoudens van 20 tot en met 64 jaar». Dit verdeelkenmerk reflecteert de oververtegenwoordiging van de bevolkingsgroep alleenstaanden in de bijstandspopulatie.
b.
De maatstaf «werkzame beroepsbevolking» is vervangen door de maatstaf «werklozen met een maximale WW-duur». De nieuwe maatstaf berust op een integrale telling en niet op steekproeven zoals bij de oude maatstaf. Verder blijkt dit nieuwe verdeelkenmerk veel beter in te spelen op de conjuncturele component van de bijstand dan de maatstaf «werkzame beroepsbevolking».
c.
De maatstaf «aantal banen in de handel, horeca en schoonmaak» (in % van het totaal aantal banen) is als indicator voor de beschikbaarheid van laaggeschoolde werkgelegenheid toegevoegd.
4. Door het opnemen van bovengenoemde nieuwe maatstaven, de doorgevoerde technische verbeteringen en de nieuwe schattingsmethode, zijn in het nieuwe objectief verdeelmodel de oude maatstaven «huurwoningen» en «verhuizingen» vervallen, aangezien de gewichten van beide verdeelkenmerken niet langer statistisch significant waren.
Voor nadere informatie over het nieuwe objectief verdeelmodel wordt verwezen naar het rapport «Een nieuw verdeelmodel voor de Wet Werk en Bijstand» , APE, augustus 2003.