Besluit van 10 oktober 2003 houdende regels ter uitvoering van de Wet werk en bijstand (Besluit WWB)

Besluit WWB

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 september 2003, Directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid, nr. B&GA/WWB/03/70145;
De Raad van State gehoord (advies van 18 september 2003, nr. W12.03.0371/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2003, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/WWB/03/76805;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Begripsbepaling

In dit besluit wordt verstaan onder:

Paragraaf

2

Werkdeel

Artikel

2

Berekening bedrag werkdeel

Het bedrag van het werkdeel wordt berekend aan de hand van de volgende formule:

W = (KW : TKW) x TBW

waarbij:

  • a.

    W het werkdeel voor de gemeente is;

  • b.

    Kw het aan de hand van het verdeelmodel, dat is opgenomen in bijlage 1 van dit besluit, bepaalde gewicht voor de gemeente is;

  • c.

    TKw het totaal is van de aan de hand van het verdeelmodel, dat is opgenomen in bijlage 1 van dit besluit, bepaalde gemeentelijke gewichten voor alle gemeenten;

  • d.

    TBW het totale bedrag is dat beschikbaar is voor de werkdelen.

Artikel

3

Meeneem- en voorschotregeling werkdeel

Paragraaf

3

Inkomensdeel

Artikel

4

Berekening bedrag inkomensdeel en inwonertal gemeenten

Artikel

5

Berekening bedrag inkomensdeel kleine gemeenten

Voor gemeenten met 30 000 of minder inwoners wordt het bedrag van het inkomensdeel berekend aan de hand van de volgende formule:

I = (K64 : TK6430 000) x TB6430 000 + (K65 : TK65) x TB65

waarbij:

  • a.

    I het inkomensdeel voor de gemeente is;

  • b.

    K64 de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen jonger dan 65 jaar zijn;

  • c.

    TK6430 000 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met 30 000 of minder inwoners;

  • d.

    TB6430 000 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen voor gemeenten met 30 000 inwoners of minder, bestemd voor personen jonger dan 65 jaar;

  • e.

    K65 de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder zijn;

  • f.

    TK65 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder;

  • g.

    TB65 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen, bestemd voor personen van 65 jaar of ouder.

Artikel

6

Berekening bedrag inkomensdeel middelgrote gemeenten

Voor gemeenten met meer dan 30 000 en minder dan 60 000 inwoners wordt het bedrag van het inkomensdeel berekend aan de hand van de volgende formule:

I = {[(1 – M) x (K64 : TK6430 000–60 000) + M x (O : OT30 000–60 000)] x TB6430 000–60 000 x C} + (K65 : TK65) x TB65

waarbij:

  • a.

    I het inkomensdeel voor de gemeente is;

  • b.

    M het aantal inwoners van de gemeente per 1 januari 2005 is, verminderd met 30 000 en vervolgens gedeeld door 30 000;

  • c.

    K64 de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen jonger dan 65 jaar zijn;

  • d.

    TK6430 000–60 000 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met meer dan 30 000 en minder dan 60 000 inwoners;

  • e.

    TB6430 000–60 000 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen voor gemeenten met meer dan 30 000 en minder dan 60 000 inwoners, bestemd voor personen jonger dan 65 jaar;

  • f.

    O de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar zijn;

  • g.

    OT30 000–60 000 het totaal is van de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met meer dan 30 000 en minder dan 60 000 inwoners;

  • h.

    C de correctiefactor is die wordt berekend aan de hand van de formule die is opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit;

  • i.

    K65 de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder zijn;

  • j.

    TK65 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder;

  • k.

    TB65 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen, bestemd voor personen van 65 jaar of ouder.

Artikel

7

Berekening bedrag inkomensdeel grote gemeenten

Voor gemeenten met 60 000 of meer inwoners wordt het bedrag van het inkomensdeel berekend aan de hand van de volgende formule:

I = (O : OT60 000) x TB6460 000 + (K65 : TK65) x TB65

waarbij:

  • a.

    I het inkomensdeel voor de gemeente is;

  • b.

    TB6460 000 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen voor gemeenten met 60 000 inwoners of meer, bestemd voor personen jonger dan 65 jaar;

  • c.

    O de objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar zijn;

  • d.

    OT60 000 het totaal is van de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met 60 000 of meer inwoners;

  • e.

    K65 de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder zijn;

  • f.

    TK65 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder;

  • g.

    TB65 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen, bestemd voor personen van 65 jaar of ouder.

Artikel

8

Objectief verdeelmodel en macrobudget

Artikel

9

Toetsingscommissie

De toetsingscommissie bestaat uit een voorzitter en twee leden. Onze Minister benoemt de voorzitter en de leden, alsmede twee plaatsvervangende leden, die tevens door hem kunnen worden geschorst en ontslagen.

Artikel

10

Verzoek aanvullende uitkering

Paragraaf

4

Overige en slotbepalingen

Artikel

11

Adreslozen

Artikel

12

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel

13

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit WWB.

Lasten en bevelen dat dit besluit en de bijlage met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner

Bijlage

1

behorende bij artikel 2 van het Besluit WWB

Verdeling macro-budget W-deel WWB

Verdeelmodel

Het verdeelmodel voor de budgetten die gemeenten krijgen uitgekeerd voor reïntegratieactiviteiten op grond van de Wet Werk en bijstand (het W-deel) bestaat uit een aantal stappen.

De meest belangrijke stap wordt gevormd door het model waarmee voor gemeenten het gewicht Kw (zie artikel 2) wordt bepaald op basis waarvan het beschikbare macrobudget naar rato over de gemeenten wordt verdeeld.

De gewichten worden bepaald op basis van vier verdeelmaatstaven die elk een eigen parameter hebben. Verdeelmaatstaven en parameters zijn zodanig bepaald dat zij in grote mate aansluiten bij de behoefte aan reïntegratiemiddelen.

A. Verdeelmaatstaven

Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de bron waaraan deze ontleend worden.

1. Aantal bijstandsontvangers

2003

SZW

2. Aantal WW-ontvangers

2003

SZW

3. Omvang beroepsbevolking

2001–2003

CBS

4. Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid

2001–2003

CBS

Definitie verdeelmaatstaven:

Aantal bijstandsontvangers: aantal personen dat in het peiljaar op enig moment een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) ontvangt en jonger is dan 65 jaar. Eén persoon telt hooguit één keer mee. Personen die in de loop van het meetjaar een tussentijdse onderbreking van de WWB-uitkering hebben zijn dus één persoon. Personen die in de loop van het meetjaar verhuizen van gemeente A naar gemeente B en in beide gemeenten een uitkering hebben ontvangen, tellen voor beide gemeenten mee naar rato van het aantal ingeschreven maanden van de persoon volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Personen die niet ingeschreven zijn in de GBA van een Nederlandse gemeente tellen niet mee.

Aantal WW-ontvangers: het aantal personen dat in het peiljaar op enig moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt. Ook nu weer geldt: een persoon telt hooguit één keer mee. Personen die in de loop van het meetjaar zowel een WW-uitkering als een WWB-uitkering hebben ontvangen, worden gerekend tot de groep bijstandsontvangers, en zijn dus uitgesloten van de categorie WW-uitkeringen. Personen die in de loop van het meetjaar verhuizen van gemeente A naar gemeente B en in beide gemeenten een WW-uitkering hebben ontvangen, tellen voor beide gemeenten mee naar rato van het aantal ingeschreven maanden van de persoon volgens de GBA. Personen die niet zijn ingeschreven in de GBA van een Nederlandse gemeente tellen niet mee.

Omvang beroepsbevolking: alle personen tussen 15 en 65 jaar die meer dan 12 uur per week werken of willen werken. Bij deze variabele wordt gerekend met een driejaarsgemiddelde.

Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid: de omvang van de laaggeschoolde beroepsbevolking minus de omvang van de laaggeschoolde werkzame beroepsbevolking. Bij deze variabele wordt gerekend met een driejaarsgemiddelde.

De maatstaven zijn allen afkomstig van bestanden, die bij het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) in beheer zijn. De variabelen aantal bijstandsontvangers en aantal WW-ontvangers kunnen door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden berekend op basis van micro-bestanden die bij het Centrum voor Beleidsstatistiek van het CBS beschikbaar zijn. De verdeelkenmerken omvang beroepsbevolking en kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid zijn afkomstig uit de Enquete beroepsbevolking (EBB), en worden door het CBS op Statline gepubliceerd.

Uitgangspunt is dat bij alle berekeningen (voorlopig en definitief) steeds de meest recente beschikbare informatie wordt gebruikt.

B. Gewichten

De verdeelmaatstaven hebben de volgende gewichten:

Aantal bijstandsontvangers

1,20

Aantal WW-ontvangers

– 0,20

Omvang beroepsbevolking

– 0,01

Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid

0,45

Door de realisatie van de verdeelmaatstaven voor de gemeenten of samenwerkingsverbanden (entiteiten) in te vullen, kan men het gewicht van de eenheid berekenen.

Gewicht eenheid :

= 1,20 * aantal bijstandsontvangers

– 0,20 * aantal WW-ontvangers

– 0,01 * omvang beroepsbevolking

+ 0,45 * kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid.

Berekeningswijze voor entiteiten met minder dan 30.000 inwoners

Omdat er bij kleine entiteiten forse uitschieters kunnen optreden, wordt voor entiteiten met minder dan 30.000 inwoners het gezamenlijke gewicht bepaald van alle entiteiten met minder dan 30.000 inwoners binnen hetzelfde COROP-gebied (de indeling in COROP-gebieden is aan het begin van de jaren zeventig opgesteld door de toenmalige Coördinatiecommissie Regionaal Onderzoeks Programma voor de beschikbaarstelling van statistische gegevens ten behoeve van het regionaal economisch beleid).

Voor het bepalen van het aantal entiteiten met minder dan 30.000 inwoners is de situatie op 1 januari 2005 bepalend. Met gemeentelijke herindeling wordt op gelijke wijze omgegaan zoals omschreven in bijlage 2 bij de verdeling van de middelen voor het Inkomensdeel.

De volgende twee stappen worden onderscheiden in het bepalen van het gewicht Kw dat een gemeente met minder dan 30.000 inwoners krijgt:

  • 1.

    bepaal entiteiten (gemeenten en samenwerkingsverbanden) met minder dan 30.000 inwoners;

  • 2.

    bereken de gewichten conform het model voor deze entiteiten:

    • a.

      Voor COROP-gebieden met meer dan 1 entiteit met minder dan 30.000 inwoners wordt het gewicht van alle entiteiten met minder dan 30.000 inwoners gezamenlijk bepaald, en wordt dit gewicht vervolgens verdeeld over de betrokken entiteiten naar rato van het aantal bijstandsontvangers.

    • b.

      Voor COROP-gebieden met maar één entiteit met minder dan 30.000 inwoners1Dat zijn op dit moment de volgende gemeenten: Midden-Delfland, Wormerland, Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Olst-Wijhe, Uitgeest en Wassenaar. wordt het gewicht van alle entiteiten uit het COROP-gebied gezamenlijk bepaald, en wordt het gewicht van die ene entiteit met minder dan 30.000 inwoners bepaald naar rato van het aantal bijstandsontvangers van deze entiteit ten opzichte van het COROP-gebied. Het gewicht van de entiteiten met meer dan 30.000 inwoners wordt naar rato gecorrigeerd voor het verschil tussen het via het model berekende gewicht van de entiteit met minder dan 30.000 inwoners en het gewicht dat op deze wijze is berekend.

Overgang van historische kosten naar verdeelmodel

Voor de verdeling van het macro-budget over de gemeenten wordt de komende 5 jaar een overgangsregeling gehanteerd. Het aandeel van een gemeente in het beschikbare macro-budget wordt bepaald door een combinatie van het historische budgetaandeel in 2003 in de totale subsidie die in dat jaar op grond van artikel 18 van de Wet inschakeling werkzoekenden en artikel 13, eerste tot en met derde lid, van het Besluit in- en doorstroombanen beschikbaar was en het verdeelmodel. Het gewicht van de historische kosten wordt geleidelijk aan minder, conform onderstaande tabel. Vanaf 2011 zal de verdeling 100% bepaald worden door het verdeelmodel.

2005

100%

  0%

2006

 83%

 17%

2007

 67%

 33%

2008

 50%

 50%

2009

 33%

 67%

2010

 17%

 83%

2011

  0%

100%

Bijlage

2

behorende bij artikel 8 van het Besluit WWB

Objectief verdeelmodel

Bij de berekening van de uitkeringsbedragen voor personen jonger dan 65 jaar voor gemeenten met meer dan 30.000 inwoners (artikelen 6 en 7) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten. Deze objectieve gemeentelijke uitkeringskosten worden, op grond van artikel 8, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een zogenoemd objectief verdeelmodel. Dit objectief verdeelmodel is opgenomen in deze bijlage.

De objectieve uitkeringskosten van gemeenten met meer dan 30.000 inwoners worden vastgesteld met behulp van veertien verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen. Bij de compartimentering wordt voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners (tevens) gebruikgemaakt van een model met elf verdeelmaatstaven met bijbehorende gewichten.

Onderdeel A van deze bijlage geeft informatie over de verdeelmaatstaven:

  • een beschrijving van de verdeelmaatstaven;

  • de bron die per gemeente het aantal eenheden per verdeelmaatstaf levert (onder eenheid wordt de meeteenheid verstaan waarin de verdeelmaatstaf wordt uitgedrukt, zoals percentage, aandeel, e.d.);1 In de tabel die in onderdeel B is opgenomen staan de eenheden tussen haakjes vermeld.

  • het peiljaar waarop dit aantal betrekking heeft.

Onderdeel B geeft aan hoe het beleidsmatig indammen van herverdeeleffecten plaatsvindt.

In onderdeel C worden de gewichten per verdeelmaatstaf vermeld.

Onderdeel D beschrijft de correctiefactor C als opgenomen in artikel 6 van dit besluit.

Berekeningswijze objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten

Het bedrag aan objectief vastgestelde uitkeringskosten van een gemeente ten behoeve van personen jonger dan 65 jaar wordt verkregen door eerst de kosten per huishouden van de gemeentelijke bevolking (waarvan de referentiepersoon2Hiermee wordt aangesloten bij de definitie van het CBS. een leeftijd heeft van 15 tot en met 64 jaar) te bepalen en daarna deze kosten te vermenigvuldigen met het aantal huishoudens van de gemeente van 15 tot en met 64 jaar.

De kosten per huishouden worden berekend door het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor die gemeente te vermenigvuldigen met het gewicht per eenheid. Als bijvoorbeeld de bevolking van gemeente X van 15 tot en met 64 jaar voor 28,2 procent bestaat uit huishoudens met een laag inkomen, dan wordt dit getal (28,2: het aantal van de eenheid) vermenigvuldigd met het in de tabel van onderdeel B bij deze verdeelmaatstaf genoemde gewicht van 18,894 euro’s. Zo wordt voor elke verdeelmaatstaf het voor gemeente X geldend aantal eenheden vermenigvuldigd met het bijbehorende gewicht per eenheid. De optelling van de resulterende bedragen geeft, met de toevoeging van een basisbedrag, de objectief vastgestelde uitkeringskosten per huishouden (van 15 tot en met 64 jaar) van gemeente X.

Het basisbedrag is het bedrag dat voor iedere gemeente met meer dan 30.000 inwoners dezelfde waarde heeft.

A. Verdeelmaatstaven

Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de factoren op basis waarvan de eenheden van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld. Zo staat bijvoorbeeld niet alleen de verdeelmaatstaf «lage inkomens» vermeld, maar ook «huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» om het aantal in de bij deze verdeelmaatstaf behorende eenheid, «het percentage van huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» te kunnen uitdrukken.

Tabel 1. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de 30.000+ gemeenten

Sociale en demografische structuur

1. Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)1

2000–2002

CBS

2. Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)

2004

1 januari

CBS

3. Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners van 15–64 jaar)

2004

31 december

CBS

4. Totaal allochtonen van 15–64 jaar (in % van alle inwoners van 15–64 jaar)

2005

1 januari

CBS

5. Laagopgeleiden 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)2

2001–2003

CBS

Centrumfunctie en stedelijkheid

6. Huurwoningen (in % van het totaal aantal woningen)

2004

1 januari

VROM

7. Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van het aantal inwoners)

2004

1 januari

CBS

8. Inwoners stedelijk gebied (aantal inwoners in gebied met meer dan 1000 omgevingsadressen per vierkante kilometer, in % van het aantal inwoners)

2004

1 januari

CBS

Conjunctuur en economische structuur

9. Werkzame beroepsbevolking (in % van totale beroepsbevolking)2

2002–2004

CBS

10. Banen handel en horeca in COROP-regio (in % totaal aantal banen COROP-regio)

2003

31 december

CBS

11. Procentuele banengroei in COROP-regio2

2001–2003

CBS

12. Aantal banen in COROP-regio in % van de beroepsbevolking in COROP-regio

2003

31 december

CBS

13. Netto arbeidsparticipatie vrouwen in COROP-regio

2004

CBS

Overig

14. Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar3

APE

Overige berekeningsgegevens

Totaal aantal inwoners

2005

1 januari

CBS

Aantal huishoudens 15–64 jaar

2004

1 januari

CBS

1 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens.

2 Driejaarsgemiddelde.

3 Zie bijlage 2a bij de brief van 9 mei 2005 over de verdeelmodellen WWB, Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 134.

Vaststelling aantal eenheden per verdeelmaatstaf

1. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten, bedoeld in artikel 8, worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die hierboven zijn omschreven.

2. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten wordt het aantal eenheden per verdeelmaatstaf ontleend aan de opgave van het als bron vermelde orgaan of de vermelde instantie.

3. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een gemeente geschiedt naar de toestand op 1 januari 2005, tenzij een andere peildatum bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.

4. Indien op grond van punt 3 een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van instelling van de gemeente of vóór de datum waarop de grenzen van de gemeente zijn gewijzigd, stelt de Minister het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan. Bij vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf gaat de Minister uit van de op het moment van vaststelling door het parlement goedgekeurde indeling van gemeenten voor 2006.

5. Bij verandering van de gemeentelijke indeling voor 2006 na het moment van vaststelling stelt de Minister voor de nieuwe gemeenten het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.

Compartimentering

Het macrobudget voor personen jonger dan 65 jaar wordt niet in een stap over de gemeenten verdeeld. Eerst wordt het verdeeld over de drie in artikel 4, eerste lid, genoemde groepen gemeenten. Hierbij wordt gebruikgemaakt van bovenstaand verdeelmodel voor gemeenten met meer dan 30.000 inwoners. Voor gemeenten met minder dan 60.000 inwoners wordt (ook) een ander model gehanteerd. De verdeelmaatstaven en de factoren op basis waarvan de eenheden van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld, staan in tabel 2. De gewichten per eenheid zijn weergegeven in tabel 4.

Tabel 2. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners

1. Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)1

2000–2002

CBS

2. Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)

2004

1 januari

CBS

3. Totaal allochtonen 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)

2005

1 januari

CBS

4. Huurwoningen (in % van alle woningen)

2004

1 januari

VROM

5. Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van totaal aantal inwoners)

2004

1 januari

CBS

6. Werkloosheidsuitkeringen aan het begin van het eerste kwartaal (in % van inwoners 15–64 jaar)2

2002–2004

CBS

7. Werkzame beroepsbevolking COROP (in % van totale beroepsbevolking COROP)3

2002–2004

CBS

8. Banen handel, horeca, landbouw & visserij (in % totaal aantal banen COROP-regio)

2003

31 december

CBS

9. Procentuele banengroei in COROP-regio3

2001–2003

CBS

10. Aantal banen in COROP-regio (in % van de beroepsbevolking in COROP-regio)

2003

31 december

CBS

11. Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar

APE

Overige berekeningsgegevens

Totaal aantal inwoners

2005

1 januari

CBS

Aantal huishoudens 15–64 jaar

2004

1 januari

CBS

1 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens.

2 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens. Quotiënt van het driejaarsgemiddelde van het aantal WW-uitkeringen aan het begin van het eerste kwartaal en het driejaarsgemiddelde van het aantal inwoners van 15–65 jaar.

3 Driejaarsgemiddelde.

Bij de compartimentering van het macrobudget wordt voor elke gemeente een objectief budget vastgesteld. Voor de gemeenten met meer dan 60.000 inwoners gebeurt dit met het in tabel 1 weergegeven verdeelmodel voor de 30.000+ gemeenten. Voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners wordt het model voor de 60.000-gemeenten uit tabel 2 gebruikt. Voor de gemeenten met een inwonertal tussen 30.000 en 60.000 inwoners wordt een gewogen combinatie van beide modellen toegepast, waarbij de gewichten afhangen van het inwonertal van de gemeente.

De op bovenstaande wijze berekende objectieve budgetten worden voor alle gemeenten binnen een grootteklasse opgeteld. De verhouding tussen de opgetelde budgetten per gemeentegrootteklasse bepaalt de verdeling van het macrobudget over de groepen gemeenten.

B. Beleidsmatig indammen herverdeeleffecten

In 2004 en 2005 is de ex ante inperking van de herverdeeleffecten op 10% bepaald. Met het oog op de overstap naar volledig objectieve budgettering (voor de gemeenten met meer dan 60.000 inwoners) is deze grenswaarde voor 2006 verlaagd naar maximaal 7,5%, namelijk:

  • Voor gemeenten met een herverdeeleffect groter dan 10% is de grenswaarde 7,5%.

  • Voor gemeenten met een herverdeeleffect tussen 5% en 10% is de grenswaarde gelijk aan 5% plus de helft van het verschil tussen het herverdeeleffect en 5%.

  • Voor gemeenten met een herverdeeleffect kleiner dan 5% is de grenswaarde 5%.

Dit betekent dat het verschil tussen het historische aandeel en het objectieve aandeel van een gemeente in het budget van het compartiment waar de gemeente toe behoort (in absolute zin) niet groter mag zijn dan de grenswaarde maal het objectieve aandeel. Voor gemeenten waar dat verschil groter is, wordt het objectieve budgetaandeel naar boven of naar beneden bijgesteld zodat wel aan deze randvoorwaarde voldaan wordt. Deze aanpassing geschiedt met behulp van een algoritme zodat ook na deze rekenslag nog steeds 100% van het macrobudget verdeeld wordt.

C. Bedragen per eenheid

De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met meer dan 30.000 inwoners zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 3. Verdeelmodel voor de bijstand in de 30.000+ gemeenten

Lage inkomens 15–64 jaar

18,894

Eenouderhuishoudens 15–44 jaar

95,325

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 15–64 jaar

–15,215

Totaal allochtonen 15–64 jaar

5,526

Laagopgeleiden 15–64 jaar

1,196

Huurwoningen

3,959

Relatief regionaal klantenpotentieel

1,441

Inwoners in stedelijk gebied

–1,439

Werkzame beroepsbevolking

–15,350

Banen handel en horeca (op COROP-niveau)

–20,686

Banengroei in COROP-regio

–26,670

Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio

–2,943

Netto arbeidsparticipatie vrouwen in COROP-regio

–4,840

Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar

2.129,861

De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners zijn weergegeven in de navolgende tabel.

Tabel 4. Verdeelmodel voor de bijstand in de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners

Lage inkomens 15–64 jaar

13,017

Eenouderhuishoudens 15–44 jaar

53,426

Totaal allochtonen 15–64 jaar

2,891

Huurwoningen

2,959

Relatief regionaal klantenpotentieel

1,052

Werkloosheidsuitkeringen

49,375

Werkzame beroepsbevolking (in COROP-regio)

–11,666

Banen handel, horeca, landbouw & visserij (in COROP-regio)

–4,524

Banengroei in COROP-regio

–10,715

Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio

–1,470

Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar

1.100,694

D. Correctiefactor middelgrote gemeenten

In het geval van gemeenten met meer dan 30.000 en minder dan 60.000 inwoners moet de uitkering – conform artikel 6 – gecorrigeerd worden met de factor C. Deze correctiefactor is nodig om aan de randvoorwaarde te voldoen dat de som van de uitkeringen aan de middelgrote gemeenten gelijk moet zijn aan het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen aan deze gemeenten.

De correctiefactor wordt aan de hand van de volgende formule berekend:

waarbij í ε {middelgrote gemeenten}