Besluit van 15 januari 2004, houdende regels met betrekking tot het bewerken van bouw- en sloopafval met een mobiele puinbreker (Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval)

Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 juni 2003, nr. MJZ2003050839, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
De Raad van State gehoord (advies van 18 augustus 2003, nr. W 08.03.0230/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 januari 2004, nr. MJZ2003132442, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente waar een mobiele puinbreker in werking is of zal worden gebracht;

  • b.

    bouw- en sloopafval: steenachtige bedrijfsafvalstoffen afkomstig van het bouwen of slopen van wegen, gebouwen of overige bouwwerken;

  • c.

    mobiele puinbreker: mobiele installatie voor het bewerken van bouw- en sloopafval, met inbegrip van alle daarbij gebruikte overige installaties en toestellen.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 2004.

Artikel

7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer , P. L. B. A. van Geel
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner

Bijlage

behorende bij artikel 3 van het Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval

A

Begripsbepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

– woning: gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning die op een bedrijventerrein is gelegen;

– puingranulaat: door een mobiele puinbreker bewerkt bouw- en sloopafval;

met betrekking tot geluid:

– bronsterkte (LW): geluidsvermogenniveau van de bron vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai», uitgave 1999;

– geluidsniveau: niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) opgestelde regels, zoals neergelegd in NEN-EN-IEC-60651, 1994;

– langtijdgemiddeld geluidsniveau (LA,rt): energetische gemiddelde van de afwisselende geluidsniveaus vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai», uitgave 1999 (HMRI, 1999);

– geluidsgevoelige bestemmingen: gebouwen of objecten aangewezen krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder.

met betrekking tot trillingen:

– trillingsterkte: effectieve waarde van de gewogen trillinggrootheid gemeten en beoordeeld overeenkomstig de meeten beoordelingsrichtlijn Richtlijn B «Hinder voor personen in gebouwen door trillingen» voor de gebouwfunctie wonen, uitgave 8 augustus 2002 van de Stichting Bouwresearch Rotterdam (SBR);

met betrekking tot veiligheid:

– CPR: Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen;

– CPR 9–6: Richtlijn 9–6 van de CPR, getiteld «Vloeibare aardolieproducten; «Opslag tot 150 m3 van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 tot 100 graden Celsius in bovengrondse tanks», tweede druk, 1999;

– CPR 15–1: Richtlijn 15–1 van de CPR, getiteld «Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage»; «Opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0 tot 10 ton)», tweede druk, uitgave 1994;

– gasfles: cilindrische drukhouder, voorzien van één aansluiting met klep- of naaldafsluiter, die bedoeld is voor meermalig gebruik en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter;

– gevaarlijke stof: stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

– veiligheidsinformatieblad: veiligheidsinformatieblad als bedoeld in artikel 2 van het Veiligheidsinformatiebladenbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen.

B

Voorschriften

Hoofdstuk

1

Algemene voorschriften

Paragraaf

1.1

Geluid en trilling

1.1.1 Indien blijkens de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 4, eerste lid, op een locatie of binnen een inrichting gedurende een aangesloten periode van ten hoogste vijf werkdagen met een mobiele puinbreker bouw- en sloopafval wordt bewerkt, bedraagt de door de werkzaamheden veroorzaakte geluidsbelasting (LA,rt) ten hoogste 75 dB(A) op de gevel van een woning of geluidsgevoelige bestemming.

1.1.2 Indien blijkens de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 4, eerste lid, op een locatie of binnen een inrichting gedurende een aangesloten periode van ten hoogste vijftien werkdagen met een mobiele puinbreker bouw- en sloopafval wordt bewerkt, bedraagt de door de werkzaamheden veroorzaakte geluidsbelasting (LA,rt) ten hoogste 70 dB(A) op de gevel van een woning of geluidsgevoelige bestemming.

1.1.3 Indien blijkens de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 4, eerste lid, op een locatie of binnen een inrichting gedurende een aangesloten periode van langer dan vijftien werkdagen met een mobiele puinbreker bouw- en sloopafval wordt bewerkt, bedraagt de door de werkzaamheden veroorzaakte geluidsbelasting (LA,rt) niet meer dan 65 dB(A) op de gevel van een woning of geluidsgevoelige bestemming.

1.1.4 In afwijking van de voorschriften 1.1.1 tot en met 1.1.3 bedraagt de geluidsbelasting (LA,rt) die wordt veroorzaakt door de werkzaamheden van een mobiele puinbreker, niet meer dan 60 dB(A) op de gevel van een school, verpleeg- of ziekenhuis.

1.1.5 Het bewerken van bouw- en sloopafval geschiedt uitsluitend gedurende de dagperiode (07.00–19.00 uur) en niet gedurende zaterdagen, zon- en feestdagen.

1.1.6 Trillingen veroorzaakt door werkzaamheden van een mobiele puinbreker bedragen in woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer dan de trillingsterkte zoals te bepalen volgens tabel 4 van de Richtlijn B «Hinder voor personen in gebouwen door trillingen», uitgave augustus 2002 van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen.

Paragraaf

1.2

Lucht

1.2.1 Bij opslag, overslag, transport, breken of sorteren van bouw- en sloopafval of puingranulaat worden maatregelen of voorzieningen getroffen, die gelden voor klasse S4 en S5 voor de stuifgevoeligheid van stof, zoals opgenomen in de Nederlandse emissierichtlijn (september 2000). In ieder geval is een doelmatige sproei-installatie aanwezig en werkzaam.

1.2.2 De verbrandingsmotoren van een mobiele puinbreker zijn zodanig afgesteld dat een zo rendabel mogelijk gebruik van brandstoffen en een optimale verbranding plaatsvinden.

Paragraaf

1.3

Verlichting

1.3.1 De verlichting voor werkzaamheden van een mobiele puinbreker wordt zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken in gevels of daken van woningen van derden wordt voorkomen.

Paragraaf

1.4

Bodembescherming

1.4.1 Bouw- en sloopafval en puingranulaat worden opgeslagen op een vlakke en harde bodem, zijnde een bodem die vooraf onder profiel is gebracht en na verdichting geen afwijkingen heeft in langs- en dwarsrichting.

1.4.2 Bodembeschermende voorzieningen of maatregelen voldoen aan de vloeistofdichte opvangvoorzieningen, zoals deze zijn voorgeschreven in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (juli 2001).

Paragraaf

1.5

Overig algemeen

1.5.1 Voorzover de voorschriften van dit besluit niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die een mobiele puinbreker kan veroorzaken, worden die gevolgen voorkòmen of, voorzover voorkòmen niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt.

Hoofdstuk

2

Bijzondere voorschriften met betrekking tot de verschillende activiteiten die worden verricht

Paragraaf

2.1

Algemeen

2.1.1 De transportvoertuigen worden zodanig geladen of afgedekt dat tijdens het transport op en van de locatie geen lading kan worden verloren dan wel op andere wijze verspreiding kan optreden van bouw- en sloopafval of puingranulaat afkomstig van het transportvoertuig.

2.1.2 Op de locatie of binnen het deel van de inrichting waar bouw- en sloopafval wordt bewerkt, wordt een registratie bijgehouden. Op deze registratie is artikel 8.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de registratie per werkdag wordt bijgehouden.

2.1.3 Een mobiele puinbreker is voorzien van weegeenheden die automatisch de hoeveelheden bouw- en sloopafval of puingranulaat registreren. De betreffende weegeenheden worden voorafgaand aan de inzet van de installatie autonoom volautomatisch gekalibreerd. De kalibratiegegevens worden geregistreerd.

Paragraaf

2.2

Opslag gevaarlijke stoffen

2.2.1 De opslag van gevaarlijke stoffen voldoet aan CPR 15–1.

2.2.2 De opslag in een bovengrondse tank van brandstof voldoet aan CPR 9–6, voor tijdelijke, niet-stationaire opslag- en afleverinstallaties.

2.2.3 Ten behoeve van een mobiele puinbreker:

  • a.

    worden geen gevaarlijke stoffen in tanks opgeslagen, tenzij sprake is van een opslag als bedoeld in voorschrift 2.2.2, en

  • b.

    worden geen gassen of gasmengsels in tanks opgeslagen.

2.2.4 Gasflessen zijn:

  • a.

    goedgekeurd door een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door een dergelijke instelling erkende deskundige; deze goedkeuring blijkt uit de op de gasfles ingeponste datum;

  • b.

    zodanig opgesteld dat zij tegen omvallen en aanrijden zijn beschermd, steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen staan;

  • c.

    zodanig opgesteld dat uitstromend gas zich niet in een lager gelegen ruimte of in een riolering kan verzamelen.

In totaal mag niet meer dan 300 liter brandbare gassen of zuurstof in gasflessen ten behoeve van een mobiele puinbreker aanwezig zijn op de locatie of binnen het deel van de inrichting waar deze in werking is.

Paragraaf

2.3

Afleveren van brandstof

2.3.1 Ten behoeve van het afleveren van brandstof zijn bodembeschermende voorzieningen of maatregelen getroffen die voldoen aan de opvangvoorzieningen van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (juli 2001). In ieder geval is een lekbak aanwezig.

Hoofdstuk

3

Bijzondere voorschriften met betrekking tot de bedrijfsvoering

Paragraaf

3.1

Onderhoud en schoonmaak

3.1.1 De locatie of het deel van de inrichting waar de mobiele puinbreker in werking is, verkeert in ordelijke toestand en in goede staat van onderhoud. Binnen vijf werkdagen na beëindiging van de activiteiten met een mobiele puinbreker zijn alle sporen van het mobiel puinbreken en de bijbehorende opslagfaciliteiten verwijderd.

3.1.2 Tijdens het transport van de installatie van en naar de locatie waar het mobiel puinbreken geschiedt, wordt de vorming en verspreiding van stof voorkomen.

3.1.3 De locatie of het deel van de inrichting waar de mobiele puinbreker in werking is, is door middel van een omheining of anderszins op zodanige wijze omgeven, dat toegang voor onbevoegden redelijkerwijs niet mogelijk is. De uitvoering van de omheining is in ieder geval dusdanig dat apparatuur en opgeslagen stoffen redelijkerwijs niet bereikbaar zijn voor onbevoegden.

3.1.4 Nabij de ingangen van de locatie of het deel van de inrichting waar de mobiele puinbreker in werking is, is een te allen tijde duidelijk leesbaar opschrift aangebracht, luidende:

VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN

3.1.5 Het is niet toegestaan op de locatie of het deel van de inrichting waar de breekactiviteiten plaatsvinden grote reparaties aan een mobiele puinbreker uit te (laten) voeren. Eventuele kleine reparaties en onderhoudswerkzaamheden worden met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd teneinde het optreden van verontreinigingen of overlast te voorkomen.

3.1.6 Gemorste gevaarlijke stoffen worden direct opgeruimd. De aard en de hoeveelheid van de aanwezige absorptiemiddelen is afgestemd op de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en de werkzaamheden. Gebruikte absorptiemiddelen en niet meer voor gebruik geschikte en gemorste gevaarlijke stoffen worden opgeslagen overeenkomstig voorschrift 2.2.1.

Paragraaf

3.2

Controle van installaties en voorzieningen

3.2.1 Voor een mobiele puinbreker is een inspectie- en onderhoudssysteem opgesteld, dat bijdraagt aan het waarborgen van periodiek onderhoud en controle van de installatie.

Paragraaf

3.3

Instructie van personeel

3.3.1 Tijdens de werkzaamheden is ten minste een medewerker aanwezig met voldoende vakbekwaamheid op het gebied van het omgaan met gevaarlijke stoffen en het bestrijden van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

3.3.2 De personen die bij activiteiten van een mobiele puinbreker zijn betrokken, zijn voldoende vakbekwaam en zijn op de hoogte van de voorschriften van dit besluit, met name terzake van de registratiewerkzaamheden.

Paragraaf

3.4

Bewaren van documenten

3.4.1 Naast de in voorschrift 2.1.2 bedoelde documenten zijn de volgende documenten aanwezig op de locatie of het deel van de inrichting waar een mobiele puinbreker in werking is:

  • a.

    gegevens omtrent de bronsterkte in dB(A) van de mobiele puinbreker;

  • b.

    het inspectie- en onderhoudsschema van de mobiele puinbreker, bedoeld in voorschrift 3.2.1 en de kalibratiegegevens, bedoeld in voorschrift 2.1.3;

  • c.

    certificaten of bewijzen van:

    • 1º.

      de installatie van tanks, filters en andere voorzieningen;

    • 2º.

      onderhoud of keuringen van ten behoeve van de mobiele puinbreker aanwezige voorzieningen en installaties;

  • d.

    een afschrift van de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 4 of 5.