Wet van 29 april 2004 tot implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (Overleveringswet)
Overleveringswet
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 13 juni 2002 (2002/584/JBZ), gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 190 van 18 juli 2002, noodzaakt tot het stellen van nieuwe regels voor de overlevering van personen tussen lidstaten van de Europese Unie en daarmee verbandhoudende andere vormen van rechtshulp;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk
I
Algemene bepalingen
Afdeling
1
Begripsbepalingen
Artikel
1
In deze wet wordt verstaan onder:
a.
overlevering: de terbeschikkingstelling van een persoon door de justitiële autoriteiten van de ene lidstaat aan de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie ten behoeve van hetzij een in die andere lidstaat tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel;
b.
Europees aanhoudingsbevel: de schriftelijk vastgelegde beslissing van een justitiële autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie strekkende tot de aanhouding en de overlevering van een persoon door de justitiële autoriteit van een andere lidstaat;
c.
vrijheidsstraffen: door de rechter op te leggen straffen met een vrijheidsbenemend karakter alsmede de door deze naast of in plaats van een straf op te leggen maatregelen strekkende tot vrijheidsbeneming;
d.
opgeëiste persoon: de persoon op wie een Europees aanhoudingsbevel, een signalering in het Schengen-informatiesysteem of via Interpol strekkende tot aanhouding en overlevering betrekking heeft;
e.
officier van justitie: voor zover aldus vermeld, elke officier van justitie, en overigens de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam;
f.
rechter-commissaris: voor zover aldus vermeld, elke rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, en overigens, de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam;
g.
rechtbank: voor zover aldus vermeld, elke rechtbank, en overigens de rechtbank Amsterdam;
h.
Onze Minister: Onze Minister van Justitie;
i.
uitvaardigende justitiële autoriteit: de justitiële autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, krachtens het nationale recht bevoegd tot het afgeven van een Europees aanhoudingsbevel;
j.
uitvaardigende lidstaat: de lidstaat van de Europese Unie waar de uitvaardigende justitiële autoriteit werkzaam is;
k.
uitvoerende justitiële autoriteit: de justitiële autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, krachtens het nationale recht bevoegd tot het nemen van de beslissing tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel en voor zover het artikel 39, tweede lid, betreft, elke rechtbank;
l.
uitvoerende lidstaat: de lidstaat van de Europese Unie waar de uitvoerende justitiële autoriteit werkzaam is;
m.
Uitvoeringsovereenkomst van Schengen: de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, Schengen, 19 juni 1990 (Trb. 1985, 101);
n.
EU-rechtshulpovereenkomst 2000: de Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, Brussel, 29 mei 2000 (Trb. 2000, 96);
o.
Verordening EOM: de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283).
Artikel
1a
In afwijking van de onderdelen b, i en j van artikel 1 wordt voor de toepassing van hoofdstuk II van deze wet ten behoeve van de uitoefening van de taken van het Europees Openbaar Ministerie als bedoeld in artikel 4 van de Verordening EOM, gelezen voor:
–
Europees aanhoudingsbevel: de schriftelijk vastgelegde beslissing op grond van artikel 33, tweede lid, van de Verordening EOM strekkende tot de aanhouding en de overlevering van een persoon door de justitiële autoriteit van een andere lidstaat;
–
uitvaardigende justitiële autoriteit: de justitiële autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, krachtens het nationale recht bevoegd tot het afgeven van een Europees aanhoudingsbevel of de gedelegeerd Europese aanklager bedoeld in artikel 13 van de Verordening EOM;
–
uitvaardigende lidstaat: de lidstaat van de Europese Unie waar de uitvaardigende justitiële autoriteit of de gedelegeerd Europese aanklager bedoeld in artikel 13 van de Verordening EOM werkzaam is.
Afdeling
2
Europees aanhoudingsbevel
Artikel
2
1
Een Europees aanhoudingsbevel kan slechts worden afgegeven wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld en waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld of indien een straf of maatregel is opgelegd, wanneer deze een duur heeft van ten minste vier maanden.
2
Een Europees aanhoudingsbevel wordt volgens het in bijlage 2 bij deze wet opgenomen model opgemaakt en dient in elk geval de volgende gegevens te bevatten:
a.
de identiteit en de nationaliteit van de gezochte persoon;
b.
de naam, het adres, het telefoon- en het faxnummer en het elektronische postadres van de uitvaardigende justitiële autoriteit;
c.
de vermelding dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bestaat;
een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit;
f.
de opgelegde straf of maatregel, indien een onherroepelijk vonnis bestaat, of de in de uitvaardigende lidstaat voor het betrokken feit geldende strafbedreiging;
g.
indien mogelijk, andere gevolgen van het strafbaar feit.
3
De uitvaardigende justitiële autoriteit van de lidstaat van nationaliteit van een burger van de Unie die gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer als bedoeld in artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in een andere lidstaat is aangehouden met het oog op uitlevering ter fine van strafvervolging aan een derde staat, kan na daarover te zijn geïnformeerd, ter voorkoming van een inbreuk op de artikelen 18 en 21 van dat Verdrag en met in achtneming van het eerste en tweede lid, een Europees aanhoudingsbevel uitvaardigen voor dezelfde feiten als die welke aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen en voor zover zij naar nationaal recht bevoegd is rechtsmacht uit te oefenen ter zake van die feiten.
4
Het Europees aanhoudingsbevel dient te zijn vertaald in de officiële taal of in een van de officiële talen van de uitvoerende lidstaat, dan wel in de taal die deze lidstaat in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring heeft aangegeven.
Artikel
3
1
Het Europees aanhoudingsbevel kan, indien de verblijfplaats van de opgeëiste persoon bekend is, door de uitvaardigende justitiële autoriteit rechtstreeks worden toegezonden aan de uitvoerende justitiële autoriteit in de lidstaat van verblijf.
2
Rechtstreekse toezending als bedoeld in het eerste lid is niet toegestaan in die gevallen dat een lidstaat voor de toezending of de ontvangst van Europese aanhoudingsbevelen een centrale autoriteit heeft aangewezen.
3
De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of, mits de mogelijkheid bestaat om de echtheid van de herkomst vast te stellen, per elektronische post.
Artikel
4
1
De uitvaardigende justitiële autoriteit kan besluiten de opgeëiste persoon te doen signaleren in het Schengen-informatiesysteem, overeenkomstig artikel 95 van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen.
2
Met het oog op de opsporing en aanhouding in een lidstaat van de Europese Unie die geen toegang heeft tot het Schengen-informatie systeem kan de uitvaardigende justitiële autoriteit eveneens besluiten de opgeëiste persoon te signaleren via Interpol.
3
Een signalering, bedoeld in het eerste en tweede lid, dient onmiddellijk nadat de opgeëiste persoon is aangetroffen, te worden gevolgd door toezending van het Europees aanhoudingsbevel aan de in artikel 3 bedoelde autoriteit.
4
Een signalering, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een Europees aanhoudingsbevel, mits daarin alle gegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid, zijn opgenomen.
Hoofdstuk
II
Overlevering door Nederland
Afdeling
1
Voorwaarden voor overlevering
Artikel
5
Overlevering geschiedt uitsluitend aan uitvaardigende justitiële autoriteiten van andere lidstaten van de Europese Unie en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Artikel
6
1
Overlevering van een Nederlander kan worden toegestaan voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank kan, voor het geval dat de Nederlander ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, de voorwaarde stellen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland mag ondergaan. De rechtbank beoordeelt daarbij in het bijzonder of het ondergaan van de straf in Nederland zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de Nederlander.
2
De officier van justitie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van elke overlevering onder garantie van teruglevering als bedoeld in het eerste lid.
3
Het eerste lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling die tijdens het verhoor door de rechtbank aantoont dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. Eventuele bewijsstukken dienen tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank te worden overlegd.
Artikel
6a
1
Overlevering van een Nederlander ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis aan hem opgelegde vrijheidsstraf kan worden geweigerd, indien de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. In geval van een weigering van de overlevering, beveelt de rechtbank, gelijktijdig met de weigering, de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
2
Bij de beoordeling van een verzoek tot overlevering als bedoeld in het eerste lid beoordeelt de rechtbank:
of de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de Nederlander;
c.
of de ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is, en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert;
d.
of het derde of vierde lid aanleiding geeft tot een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf, en zo ja, welke aanpassing.
3
Indien de opgelegde vrijheidsstraf een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, wordt de duur van de opgelegde vrijheidsstraf tot dat strafmaximum verlaagd.
4
Indien de aard van de opgelegde vrijheidsstraf onverenigbaar is met het Nederlands recht, wordt de vrijheidsstraf gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlands recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsstraf.
5
De aanpassing op grond van het derde of vierde lid houdt in geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsstraf in.
6
Onze Minister kan de rechtbank of de officier van justitie desgevraagd adviseren over de overname van de straf.
7
De officier van justitie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van het bevel tot tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Het eerste tot en met het achtste lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling die tijdens het verhoor door de rechtbank aantoont dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Eventuele bewijsstukken dienen tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank te worden overlegd.
Artikel
7
1
Overlevering kan worden toegestaan ten behoeve van:
a.
een door autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat of het Europees Openbaar Ministerie bedoeld in artikel 1 van Verordening EOM, ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit schuldig heeft gemaakt aan:
1º.
een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat benoemd strafbaar feit dat tevens op de in bijlage 1 bij deze wet behorende lijst staat vermeld, waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld; of
2º.
een ander feit dat zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is en waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld;
b.
de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden, of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan wegens een feit als onder 1° bedoeld of wegens een ander feit dat zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is.
2
Overlevering kan, behoudens het derde lid, worden geweigerd indien sprake is van:
a.
een ander feit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, maar dat niet strafbaar is naar Nederlands recht, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan; of
b.
de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden, of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan wegens een ander feit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, maar dat niet strafbaar is naar Nederlands recht, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan.
3
Ter zake van retributies en belastingen, douane en deviezen mag de overlevering niet worden geweigerd op grond van het feit dat Nederland niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douane en deviezen kent als de uitvaardigende lidstaat.
4
De in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, bedoelde lijst kan, wanneer de Raad van de Europese Unie besluit tot uitbreiding of wijziging van de daarop vermelde strafbare feiten, bij algemene maatregel van bestuur worden herzien. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
5
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt onder een naar Nederlands recht strafbaar feit mede verstaan een feit waardoor inbreuk is gemaakt op de rechtsorde van de verzoekende staat, terwijl krachtens de Nederlandse wet eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar is.
6
Indien het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op verscheidene afzonderlijke feiten die hetzij naar het recht van zowel de uitvaardigende als de uitvoerende lidstaat strafbaar zijn, hetzij uitsluitend naar het recht van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn, maar waarvan één of meer van die feiten niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, of onderdeel b, kan de overlevering ook voor deze feiten worden toegestaan, gelijktijdig met de overlevering voor het feit dat wel voldoet of de feiten die wel voldoen aan die voorwaarde.
Met vrijheidsstraffen van langere duur dan twaalf maanden worden voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld: levenslange vrijheidsstraffen en vrijheidsstraffen van onbepaalde duur.
Artikel
9
1
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan:
a.
tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is;
b.
in Nederland is besloten om af te zien van vervolging wegens het strafbaar feit waarvoor het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd of om de vervolging voor dit feit niet voort te zetten;
c.
hij naar het recht van een andere lidstaat niet meer kan worden vervolgd, ten gevolge van een in die lidstaat ter zake van hetzelfde feit genomen onherroepelijke beslissing;
d.
te zijnen aanzien een overeenkomstig het tweede lid, onder a, onherroepelijke beslissing door een rechter van een derde land is genomen;
e.
hij bij rechterlijk gewijsde van een rechter in een derde land is veroordeeld, in gevallen als bedoeld in het tweede lid, onder b, sub 1 tot en met 4;
f.
naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
2
De overlevering van de opgeëiste persoon wordt niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan:
a.
hij bij gewijsde van de Nederlandse rechter is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging, dan wel te zijnen aanzien een overeenkomstige onherroepelijke beslissing door een rechter van een andere lidstaat van de Europese Unie is genomen;
b.
hij bij rechterlijke gewijsde van de Nederlandse rechter dan wel van een rechter in een andere lidstaat van de Europese Unie is veroordeeld, in gevallen waarin:
1°.
de opgelegde straf of maatregel reeds is ondergaan;
2°.
de opgelegde straf of maatregel niet meer voor tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging vatbaar is;
3°.
de veroordeling een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel inhoudt;
4°.
de opgelegde straf of maatregel in Nederland wordt ondergaan;
c.
hij in Nederland is vervolgd, maar hernieuwde vervolging is uitgesloten op grond van artikel 255 of artikel 255a van het Wetboek van Strafvordering, dan wel in Nederland het recht tot strafvordering is vervallen omdat hij aan voorwaarden heeft voldaan die door de officier van justitie voor aanvang van de terechtzitting ter voorkoming van de strafvervolging zijn gesteld, dan wel te zijnen aanzien een overeenkomstige beslissing is genomen in een andere lidstaat waarbij sprake is van een onherroepelijke berechting voor dezelfde feiten.
3
Onderdeel a van het eerste lid lijdt uitzondering in gevallen waarin Onze Minister na advies van het openbaar ministerie en voorafgaand aan de beslissing tot overlevering opdracht heeft gegeven de vervolging te staken.
4
Onderdeel c van het tweede lid lijdt uitzondering in gevallen waarin de vervolging in Nederland is gestaakt, hetzij omdat de Nederlandse strafwet op grond van een van de artikelen 2 tot en met 8d van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing bleek te zijn, hetzij omdat aan berechting in het buitenland de voorkeur werd gegeven.
Artikel
10
Overlevering wordt niet toegestaan indien de opgeëiste persoon ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt.
Artikel
11
1
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
2
Indien er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in het eerste lid bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten, dient de rechtbank de beslissing over de overlevering aan te houden.
3
De uitvaardigende autoriteit wordt onder opgave van redenen van die aanhouding in kennis gesteld en de rechtbank gaat gedurende de aanhouding na of er wijziging in de omstandigheden optreedt.
4
Indien na toepassing van het derde lid niet binnen een redelijke termijn het reële gevaar van de in het eerste lid bedoelde schending kan worden uitgesloten, doet de rechtbank uitspraak als bedoeld in artikel 28, derde lid.
Artikel
12
Overlevering kan worden geweigerd indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld dat overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
a.
de verdachte tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt; of
b.
de verdachte op de hoogte was van het voorgenomen proces en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging heeft gevoerd; of
c.
de verdachte nadat de beslissing aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing:
1°.
uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de beslissing niet betwist; of
2°.
niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of
d.
de beslissing niet in persoon aan de verdachte is betekend, maar:
1°.
hem na zijn overlevering onverwijld in persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing en
2°.
hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Artikel
12a
1
In de gevallen als bedoeld in artikel 12, onderdeel d, kan de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en die nog niet officieel van de tegen hem ingestelde strafprocedure in kennis is gesteld, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om een afschrift van het vonnis dat ten grondslag ligt aan het Europees aanhoudingsbevel, verzoeken.
2
Nadat de officier van justitie een afschrift van het vonnis van de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft ontvangen, verstrekt hij dit onverwijld aan de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd.
3
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid en het tijdstip van verstrekking van het afschrift van het vonnis kan geen afbreuk doen aan de behandeling van het Europees aanhoudingsbevel binnen de in artikel 22 gestelde termijnen.
Artikel
13
1
Overlevering kan worden geweigerd indien het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op een strafbaar feit dat:
a.
geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn gepleegd; of
b.
buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd.
2
Vervallen.
Artikel
14
1
Overlevering wordt niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet zal worden vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan en waarvoor hij niet is overgeleverd, tenzij:
a.
de opgeëiste persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij is overgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;
b.
de feiten niet zijn bedreigd met een vrijheidsstraf;
c.
de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van enige maatregel die de vrijheid beperkt;
d.
het gaat om de tenuitvoerlegging van een andere dan een vrijheidsstraf, met inbegrip van een vervangende straf waaronder vervangende hechtenis;
e.
de opgeëiste persoon overeenkomstig artikel 39 heeft ingestemd met zijn onmiddellijke overlevering en daarbij op hetzelfde tijdstip afstand heeft gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel;
f.
de opgeëiste persoon na zijn overlevering uitdrukkelijk met een vervolging heeft ingestemd; of
g.
daartoe voorafgaand toestemming aan de rechtbank wordt gevraagd en deze is verkregen.
2
Overlevering wordt voorts niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan, tenzij:
a.
de opgeëiste persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij is overgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;
b.
de opgeëiste persoon na zijn overlevering daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd;
c.
de opgeëiste persoon, overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, e, f, of g, niet de bescherming van het specialiteitsbeginsel geniet; of
d.
daartoe voorafgaand toestemming wordt gevraagd aan de rechtbank en deze is verkregen.
3
De officier van justitie vordert uiterlijk op de derde dag na ontvangst van een verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit om de in het eerste lid onder f, of het tweede lid, onder c, bedoelde toestemming, schriftelijk dat de rechtbank het verzoek in behandeling zal nemen. De officier van justitie legt daartoe het verzoek met bijbehorende vertaling aan de rechtbank over. Voorafgaand aan de beslissing op een verzoek om toestemming heeft de opgeëiste persoon de gelegenheid te worden gehoord. De rechtbank treedt zo nodig in overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit om overeen te komen of het verhoor door de rechtbank, dan wel de uitvaardigende justitiële autoriteit plaatsvindt, en al hetgeen overigens voor dit verhoor noodzakelijk is. De rechtbank geeft de in het eerste lid, onder f, of het tweede lid, onder c, bedoelde toestemming ten aanzien van feiten waarvoor krachtens deze wet overlevering had kunnen worden toegestaan. De beslissing op een vordering wordt in elk geval binnen zevenentwintig dagen na de ontvangst ervan genomen. De officier van justitie brengt de beslissing van de rechtbank onverwijld ter kennis van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
4
Overlevering wordt voorts niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van een derde staat, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan, tenzij daartoe voorafgaand toestemming wordt verzocht aan Onze Minister en deze is verkregen.
Afdeling
2
Procedure voor overlevering
§
A
Voorlopige aanhouding
Artikel
15
1
Op basis van een signalering als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, kan de voorlopige aanhouding worden bevolen van een zich in Nederland bevindende opgeëiste persoon.
Elke officier van justitie of hulpofficier van justitie is bevoegd de voorlopige aanhouding van een opgeëiste persoon overeenkomstig artikel 15 te bevelen.
2
Kan het optreden van de officier van justitie of de hulpofficier, bedoeld in het eerste lid, niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd de opgeëiste persoon aan te houden onder de verplichting zorg te dragen dat hij zo spoedig mogelijk wordt voorgeleid voor de officier van justitie of de hulpofficier van justitie.
3
Nadat de opgeëiste persoon is aangehouden, wordt hem onverwijld schriftelijk mededeling gedaan van:
a.
het recht een afschrift van het Europees aanhoudingsbevel te ontvangen, bedoeld in artikel 23, derde lid;
b.
het recht op bijstand van een raadsman, bedoeld in artikel 43a, en de mogelijkheid te verzoeken om aanwijzing van een advocaat in de uitvaardigende lidstaat, bedoeld in artikel 21a;
Aan de opgeëiste persoon die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan. De artikelen 27e, 488ab en 488b van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
4
Na de opgeëiste persoon te hebben gehoord, kan elke officier van justitie of hulpofficier bevelen dat hij gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de voorlopige aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven. De termijn van inverzekeringstelling kan door de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam éénmaal met drie dagen worden verlengd. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
5
Indien de opgeëiste persoon buiten het arrondissement Amsterdam is aangehouden en in verzekering is gesteld, wordt hij binnen de termijnen van het vierde lid overgedragen aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam.
6
Het vijfde lid kan buiten toepassing blijven indien de opgeëiste persoon op grond van artikel 39, tweede lid, tegenover de rechtbank in het rechtsgebied waar hij is aangehouden heeft verklaard, in te stemmen met zijn onmiddellijke overlevering, de rechtbank heeft beslist dat de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit en de feitelijke overlevering kan plaatsvinden binnen de termijnen van het vierde lid.
7
De opgeëiste persoon kan te allen tijde door de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam in vrijheid worden gesteld.
Artikel
18
1
De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam, de bewaring van de opgeëiste persoon bevelen.
2
Alvorens een bevel ingevolge het eerste lid te geven, hoort de rechter-commissaris zo mogelijk de opgeëiste persoon. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
Artikel
19
Een opgeëiste persoon wiens bewaring overeenkomstig artikel 18 is bevolen, wordt – behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde – in vrijheid gesteld:
a.
zodra zulks door de rechtbank, de rechter-commissaris of de officier van justitie, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, wordt gelast;
b.
zodra de bewaring twintig dagen heeft geduurd en het Europees aanhoudingsbevel nog niet is ontvangen.
§
B
Aanhouding
Artikel
20
1
Een Europees aanhoudingsbevel wordt, zo het niet aan de officier van justitie is toegezonden, onverwijld aan hem doorgezonden.
2
Een Europees aanhoudingsbevel kan slechts in behandeling worden genomen, indien het voldoet aan de vereisten omschreven in artikel 2.
3
Indien een Europees aanhoudingsbevel naar het oordeel van de officier van justitie niet voldoet aan de eisen omschreven in artikel 2 biedt hij de uitvaardigende justitiële autoriteit de gelegenheid tot completering of verbetering.
4
Indien naar het oordeel van de officier van justitie, dan wel naar het oordeel van de rechtbank naast het Europees aanhoudingsbevel aanvullende gegevens noodzakelijk zijn, met name in verband met de artikelen 7 tot en met 9 en 11 tot en met 13, stelt de officier van justitie de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid tot completering of verbetering, rekening houdend met de in artikel 22 genoemde termijnen.
Artikel
21
1
De opgeëiste persoon wordt op basis van een Europees aanhoudingsbevel dat voldoet aan de vereisten omschreven in artikel 2 zonder verdere formaliteiten aangehouden. Artikel 17, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2
Het eerste lid blijft buiten toepassing zolang de opgeëiste persoon in Nederland een voorrecht of immuniteit geniet van strafvervolging of van de tenuitvoerlegging van straffen. De uitvaardigende justitiële autoriteit wordt over het bestaan en de aard van het voorrecht of de immuniteit onverwijld in kennis gesteld, met het verzoek om bericht zodra het voorrecht of de immuniteit is opgeheven.
3
Indien de opgeëiste persoon reeds overeenkomstig artikel 17 voorlopig werd aangehouden, zet de rechtbank, op vordering van de officier van justitie, de voorlopige aanhouding om in een aanhouding als bedoeld in het eerste lid, te rekenen vanaf de dag dat het aanhoudingsbevel door de officier van justitie overeenkomstig artikel 20, tweede lid, in behandeling is genomen. De opgeëiste persoon kan over die omzetting worden gehoord en wordt in ieder geval ervan in kennis gesteld dat de aanhouding voortduurt tot het tijdstip waarop de rechtbank over zijn gevangenhouding beslist.
4
De opgeëiste persoon die overeenkomstig het eerste lid werd aangehouden, wordt binnen vierentwintig uren na zijn aanhouding geleid voor de officier van justitie, of bij diens afwezigheid, voor de hulpofficier van justitie in het arrondissement waar hij werd aangehouden.
5
Na de opgeëiste persoon te hebben gehoord, kan de officier van justitie of hulpofficier van justitie, bedoeld in het vierde lid, bevelen dat deze persoon gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
6
Indien de opgeëiste persoon buiten het arrondissement Amsterdam is aangehouden en in verzekering is gesteld, wordt hij binnen de termijn van inverzekeringstelling overgedragen aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam.
7
Het zesde lid kan buiten toepassing blijven indien de opgeëiste persoon op grond van artikel 39, tweede lid, tegenover de rechtbank in het rechtsgebied waar hij is aangehouden heeft verklaard, in te stemmen met zijn onmiddellijke overlevering, de rechtbank heeft beslist dat de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit en de feitelijke overlevering binnen de termijn van de inverzekeringstelling kan plaatsvinden.
8
Na de opgeëiste persoon te hebben gehoord, kan de rechtbank, op vordering van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam bevelen dat deze in verzekering gesteld zal blijven tot het tijdstip waarop de rechtbank over zijn gevangenhouding beslist. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
9
Het bevel tot inverzekeringstelling of de omgezette aanhouding, bedoeld in het derde lid, kan te allen tijde zowel door de rechtbank als door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, worden opgeheven.
10
Indien de opgeëiste persoon minderjarig is en de identiteit en verblijfplaats van de ouders of voogd bekend zijn en deze binnen een afzienbare termijn daartoe in de gelegenheid zijn, kan de minderjarige zich tijdens een verhoor als bedoeld in het vierde lid laten vergezellen door de ouders, voogd of een vertrouwenspersoon.
§
Ba
Advocaat in uitvaardigende lidstaat
Artikel
21a
De opgeëiste persoon die is aangehouden, kan verzoeken een advocaat in de uitvaardigende lidstaat aan te wijzen met het oog op het, door het verstrekken van informatie en advies, verlenen van bijstand aan zijn raadsman in Nederland ten behoeve van de procedure voor overlevering in Nederland. De officier van justitie stelt na ontvangst van het verzoek de uitvaardigende justitiële autoriteit terstond van het verzoek in kennis; de termijnen voor de behandeling van het Europees aanhoudingsbevel gelden onverkort.
§
C
Beslissing over de overlevering
Artikel
22
1
De uitspraak, houdende de beslissing over de overlevering dient door de rechtbank te worden gedaan uiterlijk zestig dagen na de aanhouding van de opgeëiste persoon, bedoeld in artikel 21.
2
Indien de overlevering mede afhankelijk is van de instemming van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat of van een derde staat, begint de in het eerste lid genoemde termijn te lopen vanaf de dag dat de vereiste instemming is ontvangen.
3
In specifieke gevallen en onder opgave van redenen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan de rechtbank de termijn van zestig dagen met maximaal dertig dagen verlengen.
4
In uitzonderlijke gevallen kan de rechtbank, totdat zij uitspraak doet, de in het derde lid bedoelde termijn met telkens maximaal zestig dagen verlengen, behoudens het vijfde lid. Van een uitzonderlijk geval is in ieder geval sprake indien:
a.
de rechtbank binnen de in het derde lid bedoelde termijn nog geen uitspraak heeft kunnen doen, omdat zij voornemens is om een of meer prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of in afwachting is van een uitspraak van dat Hof over prejudiciële vragen die relevant zijn voor haar beslissing;
b.
de rechtbank binnen de in het derde lid bedoelde termijn nog geen uitspraak heeft kunnen doen, omdat zij onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, als bedoeld in artikel 11, eerste lid;
In het uitzonderlijke geval, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, kan de rechtbank de termijn met telkens maximaal dertig dagen verlengen, totdat het onderzoek is afgerond en de rechtbank uitspraak doet.
6
In geval van verlenging van de termijn als bedoeld in het vierde en vijfde lid stelt de officier van justitie Eurojust en de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onverwijld in kennis, onder opgave van de redenen voor de vertraging.
Artikel
23
1
Indien de officier van justitie reeds aanstonds van oordeel is dat de overlevering niet kan worden toegestaan op grond van het voorliggende Europees aanhoudingsbevel, brengt hij dit oordeel uiterlijk op de derde dag na ontvangst van het Europees aanhoudingsbevel ter kennis van de rechtbank, onder overlegging van het Europees aanhoudingsbevel met bijbehorende vertaling. De rechtbank kan in dat geval het bepaalde in artikel 23, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering buiten toepassing laten. De rechtbank beslist binnen een termijn van tien dagen over het reeds aanstonds weigeren van de overlevering. Indien de rechtbank beslist dat het Europees aanhoudingsbevel wordt geweigerd, stelt de officier van justitie de uitvaardigende justitiële autoriteit onmiddellijk in kennis van deze beslissing.
2
In alle andere gevallen vordert de officier van justitie uiterlijk op de derde dag na de ontvangst van het Europees aanhoudingsbevel of op de derde dag na de beslissing van de rechtbank dat het Europees aanhoudingsbevel niet reeds aanstonds kan worden geweigerd schriftelijk, dat de rechtbank het aanhoudingsbevel in behandeling zal nemen. Hij legt daartoe het Europees aanhoudingsbevel met bijbehorende vertaling en, in voorkomend geval, van de uitvaardigende justitiële autoriteit ontvangen aanvullende informatie aan de rechtbank over. In voorkomend geval vermeldt hij daarbij dat ten aanzien van de opgeëiste persoon een concurrerend uitleveringsverzoek ter fine van strafvervolging is ontvangen en dat het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd nadat de uitvaardigende justitiële autoriteit overeenkomstig artikel 2, derde lid, in de gelegenheid is gesteld om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen voor dezelfde feiten als die welke aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen.
3
Een afschrift van de krachtens het tweede lid vereiste vordering, met als bijlage een kopie van het Europees aanhoudingsbevel, de bijbehorende vertaling en, in voorkomend geval, de aanvullende informatie wordt aan de opgeëiste persoon betekend. De eerste volzin geldt eveneens in het geval dat de officier van justitie naar aanleiding van een naderhand ontvangen ander Europees aanhoudingsbevel zijn vordering heeft aangevuld of gewijzigd. Van de ontvangst van aanvullende stukken, die in het dossier worden gevoegd, wordt de opgeëiste persoon mededeling gedaan. Indien de opgeëiste persoon de taal waarin het Europees aanhoudingsbevel is gesteld of die van de bijbehorende vertaling niet of onvoldoende beheerst, wordt hem een schriftelijke vertaling van ten minste de relevante onderdelen van het Europees aanhoudingsbevel in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt. Als relevante onderdelen worden aangemerkt de lidstaat waarin het bevel is uitgevaardigd, het besluit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt en de duur van de nog uit te zitten straf dan wel een beknopte omschrijving van het strafbare feit dat ten grondslag ligt aan het bevel.
4
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien de officier naar aanleiding van een naderhand ontvangen uitleveringsverzoek zijn vordering heeft aangevuld of gewijzigd.
5
Indien tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafvervolging gaande is voor het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, zendt de officier van justitie eveneens een afschrift van zijn vordering ter kennisneming aan de officier van justitie die met de vervolging is belast, met het verzoek hem onverwijld te informeren of de vervolging kan worden gestaakt.
6
Indien tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafvervolging gaande is voor een ander feit dan aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, zendt de officier van justitie eveneens een afschrift van zijn vordering ter kennisneming aan de officier van justitie die met de vervolging is belast, met het verzoek hem onverwijld te informeren over de stand van zaken met betrekking tot die vervolging.
Artikel
24
1
Dadelijk na de ontvangst van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vordering bepaalt de voorzitter van de rechtbank, rekening houdend met de termijnen, genoemd in artikel 22, het tijdstip waarop de opgeëiste persoon door de rechtbank zal worden gehoord. Hij kan daarbij diens medebrenging bevelen.
2
De griffier van de rechtbank doet onverwijld aan de officier van justitie en aan de opgeëiste persoon mededeling van het voor het verhoor bepaalde tijdstip. Die mededeling – alsmede, zo een bevel tot medebrenging is gegeven, een afschrift van dat bevel – wordt aan de opgeëiste persoon betekend.
3
In geval de opgeëiste persoon geen raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman.
4
Indien de opgeëiste persoon minderjarig is, wordt de raad voor de kinderbescherming van de tijd en plaats van het verhoor op de hoogte gesteld. Indien de identiteit en verblijfplaats van de ouders of voogd bekend zijn, worden de ouders of voogd eveneens van de tijd en plaats van het verhoor op de hoogte gesteld.
Artikel
25
1
Het verhoor van de opgeëiste persoon geschiedt in het openbaar, tenzij deze een behandeling van de zaak met gesloten deuren verlangt of de rechtbank om gewichtige, in het proces-verbaal der zitting te vermelden redenen sluiting der deuren beveelt.
2
Het verhoor heeft plaats in tegenwoordigheid van de officier van justitie.
3
Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
4
Is de opgeëiste persoon niet verschenen en acht de rechtbank zijn aanwezigheid bij het verhoor wenselijk, dan gelast de rechtbank, rekening houdend met de termijnen genoemd in artikel 22, tegen een door haar te bepalen tijdstip diens dagvaarding, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging.
5
Indien de opgeëiste persoon minderjarig is, worden verschenen ouders of voogd en de verschenen vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming in de gelegenheid gesteld de minderjarige bij te staan.
Artikel
26
1
De rechtbank onderzoekt de identiteit van de opgeëiste persoon op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, alsmede de ontvankelijkheid van het Europees aanhoudingsbevel en de mogelijkheid van overlevering. De rechtbank is tevens bevoegd de identiteit van de opgeëiste persoon vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, van dat wetboek, indien over zijn identiteit twijfel bestaat. Artikel 29c, tweede lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.
2
De officier van justitie geeft ter zitting van de rechtbank zijn opvatting over de verzochte overlevering en legt een schriftelijke samenvatting, waarin, in voorkomend geval, de beslissing tot staking van de vervolging is vermeld, aan de rechtbank over. De opgeëiste persoon en diens raadsman worden eveneens in de gelegenheid gesteld tot het maken van ter zake dienende opmerkingen omtrent het Europees aanhoudingsbevel en de in verband daarmede te nemen beslissingen.
3
In geval van samenloop van Europese aanhoudingsbevelen vermeldt de officier van justitie eveneens aan welk van de Europese aanhoudingsbevelen – voor zover de overlevering op basis daarvan kan worden toegestaan – de rechtbank naar zijn oordeel voorrang zal geven, daarbij rekening houdend met het belang van een goede rechtsbedeling en voorts in het bijzonder met:
a.
de meerdere of mindere ernst van de verschillende feiten waarvoor de overlevering is gevraagd;
b.
de plaats of plaatsen waar de feiten zijn begaan;
c.
de data van de onderscheiden Europese aanhoudingsbevelen;
d.
het doel van de overlevering;
e.
de mate waarin de nationaliteit van de opgeëiste persoon een belemmering zal vormen voor verderlevering;
f.
de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon, nadat hij naar het grondgebied van een van de betrokken lidstaten is verwijderd, vervolgens door de justitiële autoriteiten van die lidstaat ter beschikking wordt gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit van een andere lidstaat.
4
Indien de rechtbank zulks met het oog op het door haar krachtens het eerste lid in te stellen onderzoek noodzakelijk acht, gelast zij, rekening houdend met de termijnen, genoemd in artikel 22, – zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging – tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping van getuigen of deskundigen.
Artikel
27
1
Op vordering van de officier van justitie kan de rechtbank ter zitting de gevangenneming van de opgeëiste persoon bevelen.
2
Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, beslist de rechtbank ambtshalve omtrent de gevangenhouding van de opgeëiste persoon, zo deze in bewaring of in verzekering is gesteld.
3
In geval van verlenging van de termijn als bedoeld in artikel 22, vierde en vijfde lid, beslist de rechtbank ten minste bij elke verlenging ambtshalve omtrent de verlenging van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon.
4
In geval van weigering van de overlevering als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, kan de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevelen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Artikel
28
1
Uiterlijk veertien dagen na de sluiting van het onderzoek ter zitting doet de rechtbank uitspraak over de overlevering. De uitspraak wordt met redenen omkleed.
2
Bevindt de rechtbank, hetzij dat het Europees aanhoudingsbevel niet voldoet aan de vereisten van artikel 2, hetzij dat de overlevering niet kan worden toegestaan, dan weigert zij bij haar uitspraak de overlevering.
3
In andere dan de in het tweede lid voorziene gevallen staat de rechtbank bij haar uitspraak overlevering toe, tenzij zij van oordeel is dat met toepassing van artikel 11, eerste lid, geen gevolg dient te worden gegeven aan het Europees aanhoudingsbevel. In dat geval verklaart de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Overleveringswet, waarmee de overleveringsprocedure wordt beëindigd.
4
Indien uitvaardigende justitiële autoriteiten van twee of meer lidstaten de overlevering van dezelfde persoon hebben gevraagd, beslist de rechtbank aan welk van de Europese aanhoudingsbevelen – voor zover de overlevering op basis daarvan kan worden toegestaan – voorrang dient te worden gegeven.
5
In een uitspraak als bedoeld in dit artikel worden de toepasselijke wetsbepalingen, alsmede – in voorkomend geval – het feit of de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan en de letterlijke tekst van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit afgegeven garanties, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en in artikel 12 vermeld.
Artikel
29
1
De uitspraak van de rechtbank is dadelijk uitvoerbaar, tenzij er ten aanzien van de opgeëiste persoon een concurrerend uitleveringsverzoek of overleveringsverzoek van het Internationaal Strafhof of van een ander internationaal tribunaal is ontvangen, dat in behandeling is genomen.
De in het eerste lid genoemde artikelen vinden geen toepassing voor zover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.
Artikel
31
1
De uitspraak van de rechtbank wordt aan de opgeëiste persoon die bij de voorlezing daarvan niet tegenwoordig is geweest, betekend. Daarbij wordt hem meegedeeld dat hij tegen de uitspraak geen rechtsmiddel kan instellen.
2
Indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd nadat de uitvaardigende justitiële autoriteit overeenkomstig artikel 2, derde lid, in de gelegenheid is gesteld om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen voor dezelfde feiten als die welke aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen, wordt door de officier van justitie aan de opgeëiste persoon meegedeeld dat Onze Minister, indien het verzoek tot uitlevering ontvankelijk en voor inwilliging vatbaar is, het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van de Uitleveringswet buiten toepassing zal laten en aan de uitspraak van de rechtbank voorrang zal geven.
3
Indien, buiten de in het tweede lid bedoelde gevallen, ten aanzien van de opgeëiste persoon een concurrerend uitleveringsverzoek of overleveringsverzoek van het Internationaal Strafhof of een ander internationaal tribunaal in behandeling is genomen, wordt de opgeëiste persoon eveneens meegedeeld dat Onze Minister, met inachtneming van artikel 35 van de Uitleveringswet respectievelijk artikel 31 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof of andere toepasselijke wetgeving, zal beslissen of aan de uitspraak van de rechtbank gevolg wordt gegeven, dan wel of betrokkene wordt uitgeleverd respectievelijk wordt overgeleverd aan het Internationaal Strafhof of aan een ander internationaal tribunaal.
4
De griffier van de rechtbank zendt uiterlijk drie dagen na de uitspraak het Europees aanhoudingsbevel met de daarbij behorende stukken terug aan de officier van justitie.
5
In de gevallen bedoeld in het tweede en derde lid zendt de griffier van de rechtbank tevens een afschrift van het Europees aanhoudingsbevel met de daarbij behorende stukken aan Onze Minister.
Artikel
32
De officier van justitie brengt de uitspraak van de rechtbank onverwijld ter kennis van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Indien de overlevering is toegestaan, vermeldt hij hetzij de termijn waarbinnen de overlevering dient plaats te vinden, hetzij het bestaan van een concurrerend uitleveringsverzoek of een overleveringsverzoek van het Internationaal Strafhof of een ander internationaal tribunaal.
§
D
Voortgezette vrijheidsbeneming en feitelijke overlevering
Artikel
33
Een krachtens artikel 27 bevolen vrijheidsbeneming wordt – behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde – beëindigd zodra:
a.
zulks door de rechtbank of door de officier van justitie, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, wordt gelast;
b.
zij sedert de dag van de uitspraak tien dagen heeft geduurd, tenzij de rechtbank, op vordering van de officier van justitie, de vrijheidsbeneming inmiddels heeft verlengd overeenkomstig artikel 34.
Artikel
34
1
De voortgezette vrijheidsbeneming kan telkens worden verlengd met ten hoogste dertig dagen indien:
a.
ook de uitlevering is gevraagd of de overlevering door het Internationaal Strafhof of een ander internationaal tribunaal, en Onze Minister nog niet op die verzoeken heeft beslist;
b.
de overlevering wel is toegestaan, maar de feitelijke overlevering niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen plaatshebben en voor zover artikel 35, tweede of derde lid, of artikel 36, eerste lid, daartoe noodzaakt.
2
De opgeëiste persoon wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering tot verlenging te worden gehoord.
Artikel
35
1
Zo spoedig mogelijk na de uitspraak waarbij de overlevering geheel of gedeeltelijk is toegestaan, maar niet later dan tien dagen na de datum van deze uitspraak, wordt de opgeëiste persoon feitelijk overgeleverd. De officier van justitie bepaalt, na overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit, de tijd en plaats.
2
De rechtbank kan op vordering van de officier van justitie de in het eerste lid gestelde termijn telkens met ten hoogste dertig dagen verlengen, indien dit noodzakelijk is doordat als gevolg van omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat de feitelijke overlevering niet binnen die termijn kan plaatsvinden. De officier van justitie dient de vordering in, nadat deze met de uitvaardigende justitiële autoriteit een nieuwe datum is overeengekomen die valt binnen de te verlengen termijn. De feitelijke overlevering vindt in dat geval uiterlijk tien dagen na de vastgestelde datum plaats.
3
De rechtbank kan, ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, de in het eerste lid bedoelde termijn tijdelijk opschorten, indien door ernstige humanitaire redenen de feitelijke overlevering bij wijze van uitzondering niet binnen die termijn kan plaatsvinden. Van ernstige humanitaire redenen is in ieder geval sprake indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de feitelijke overlevering het leven of de gezondheid van de opgeëiste persoon in gevaar zou brengen. Indien de rechtbank beslist dat de in het eerste lid gestelde termijn tijdelijk wordt opgeschort, stelt de officier van justitie de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onverwijld in kennis. Zodra deze redenen naar het oordeel van de officier van justitie of van de opgeëiste persoon niet langer bestaan, vordert de officier van justitie dat de rechtbank die termijn met maximaal dertig dagen verlengt, nadat hij de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onverwijld in kennis heeft gesteld en in onderling overleg met die autoriteit een nieuwe datum is overeengekomen die valt binnen de te verlengen termijn. De feitelijke overlevering vindt in dat geval uiterlijk tien dagen na de vastgestelde datum plaats.
4
De vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon wordt beëindigd na het verstrijken van de in het eerste tot en met derde lid genoemde termijnen. De invrijheidstelling gebeurt niet dan nadat de rechtbank op vordering van de officier van justitie één of meer van de volgende vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft kunnen stellen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van vlucht:
a.
een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
b.
een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;
c.
een beperking van het recht om Nederland te verlaten;
d.
andere vrijheidsbeperkende voorwaarden die strekken ter voorkoming van vlucht.
5
De rechtbank stelt de opgeëiste persoon in de gelegenheid te worden gehoord over de vrijheidsbeperkende voorwaarden. Aan deze voorwaarden kan elektronisch toezicht worden verbonden.
6
De officier van justitie stelt de uitvaardigende justitiële autoriteit onverwijld in kennis van een invrijheidstelling als bedoeld in het vierde lid en van daarbij gestelde voorwaarden.
Artikel
36
1
De beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering kan door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
2
In gevallen als voorzien in het eerste lid kan de rechtbank, na advies van het openbaar ministerie, bepalen dat en onder welke voorwaarden de opgeëiste persoon ten behoeve van diens vervolging of de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf reeds aanstonds voorlopig ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden gesteld.
3
Tot de door de rechtbank te stellen voorwaarden behoort in geval van:
a.
een lopende strafvervolging als bedoeld in het eerste lid in elk geval dat het recht op aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de voortzetting van de strafvervolging in Nederland zal worden gerespecteerd en dat hij de hem in Nederland opgelegde straf in Nederland zal ondergaan.
b.
een door een Nederlandse rechter tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis als bedoeld in het eerste lid in elk geval de garantie dat de opgeëiste persoon na de berechting terugkomt naar Nederland voor de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de hem in Nederland opgelegde straf.
4
In geval van toepassing van het tweede lid bericht de officier van justitie dat de opgeëiste persoon voorlopig ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit, met wie hij ook de daaraan verbonden voorwaarden schriftelijk overeenkomt.
5
Ondergaat de opgeëiste persoon, te wiens aanzien het vierde lid wordt toegepast, een vrijheidsstraf, dan komt de tijd gedurende welke hij in het buitenland ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteit is, in mindering op zijn straftijd.
6
Is de opgeëiste persoon, te wiens aanzien het derde lid is toegepast, op het moment dat hij naar Nederland wordt teruggebracht met het oog op zijn aanwezigheid bij de behandeling van zijn strafzaak, in de uitvaardigende lidstaat veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dan kan hij gedurende zijn verblijf hier te lande op bevel van de officier van justitie in verzekering worden gesteld. De artikelen 61 en 64, eerste lid, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
7
De inverzekeringstelling kan worden opgeheven zodra de officier van justitie bericht ontvangt dat de gronden voor de detentie in het buitenland niet langer bestaan.
Artikel
37
1
Indien zulks voor de toepassing van artikel 35, eerste lid, tenzij de vrijheidsbeneming op grond van artikel 35, vierde lid, is beëindigd, of van artikel 36, tweede lid, noodzakelijk is, wordt de opgeëiste persoon op bevel van de officier van justitie aangehouden voor ten hoogste drie dagen. Indien de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van drie dagen heeft kunnen plaatsvinden, kan het bevel tot aanhouding door de officier van justitie eenmaal voor ten hoogste drie dagen worden verlengd.
2
Na verlenging van de in het eerste lid bedoelde termijn door de officier van justitie, kan deze uitsluitend op vordering van de officier van justitie door de rechtbank voor ten hoogste tien dagen worden verlengd.
3
Een verlenging als bedoeld in het tweede lid kan alleen geschieden wanneer de feitelijke overlevering door omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat of door ernstige humanitaire redenen niet binnen de termijn van zes dagen, ingevolge het eerste lid, heeft kunnen plaatshebben.
Artikel
38
Bij de feitelijke overlevering deelt de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit of, in voorkomend geval, aan de bevoegde centrale autoriteit de duur van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon met het oog op zijn overlevering, mee.
§
E
Verkorte procedure
Artikel
39
1
De opgeëiste persoon die overeenkomstig artikel 4, eerste of tweede lid, is gesignaleerd ter fine van aanhouding met het oog op zijn overlevering of ten aanzien van wie een Europees aanhoudingsbevel is ontvangen, kan, uiterlijk op de dag voorafgaande aan die welke overeenkomstig artikel 24 is bepaald voor zijn verhoor door de rechtbank, verklaren dat hij instemt met zijn onmiddellijke overlevering en, in voorkomend geval, dat hij afstand doet van de bescherming van het specialiteitsbeginsel.
2
Een verklaring overeenkomstig het eerste lid kan tijdens de termijn van inverzekeringstelling als bedoeld in artikel 17, vierde lid, eerste volzin, of artikel 21, vijfde lid, worden afgelegd voor elke rechtbank. Nadien kan de verklaring uitsluitend worden afgelegd ten overstaan van de rechtbank. De afgelegde verklaring kan niet worden herroepen.
De opgeëiste persoon kan zich bij het afleggen van de verklaring doen bijstaan door een raadsman. Hierop wordt, zo hij zonder raadsman verschijnt, zijn aandacht gevestigd door de rechtbank.
5
Voordat hij de verklaring aflegt, wordt de opgeëiste persoon op de mogelijke gevolgen daarvan gewezen. Van de verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt.
6
De rechtbank waarvoor de verklaring is afgelegd, zendt het proces-verbaal daarvan onverwijld aan de officier van justitie.
Artikel
40
1
Uiterlijk tien dagen nadat een verklaring overeenkomstig artikel 39 is afgelegd, beslist de rechtbank of de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit van wie de signalering als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, of het Europees aanhoudingsbevel is uitgegaan.
2
Het eerste lid blijft in ieder geval buiten toepassing indien voor het feit of de feiten, in verband waarmee de signalering is gedaan of het Europees aanhoudingsbevel is afgegeven, ingevolge artikel 9, tweede lid, artikel 10 of artikel 11 geen overlevering wordt toegestaan.
3
De rechtbank kan het eerste lid buiten toepassing laten indien blijkt dat tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafrechtelijke vervolging gaande is of dat tegen hem door een Nederlandse rechter een nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar strafvonnis is gewezen.
4
In de beslissing, bedoeld in het eerste lid, worden het feit of de feiten waarvoor de opgeëiste persoon ter beschikking wordt gesteld, de bedingen waaronder de overlevering wordt toegestaan, bedoeld in artikel 14, en, in voorkomend geval, de garantie tot teruglevering, bedoeld in artikel 6, eerste lid, vermeld.
5
Van elke beslissing, genomen krachtens het eerste lid van dit artikel, geeft de officier van justitie onverwijld kennis aan de opgeëiste persoon en de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Artikel
41
1
Indien de rechtbank overeenkomstig artikel 40 heeft beslist dat de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit van de andere lidstaat, blijft artikel 23, tweede lid, buiten toepassing.
2
Is de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vordering reeds bij de rechtbank ingediend, dan wordt deze onverwijld ingetrokken. De griffier van de rechtbank stelt alsdan het Europees aanhoudingsbevel, met de daarbij behorende stukken, weer in handen van de officier van justitie.
3
Van het intrekken van de vordering geeft de officier van justitie kennis aan de opgeëiste persoon.
Artikel
42
1
Na de dag waarop hij de in artikel 39 bedoelde verklaring heeft afgelegd, kan de opgeëiste persoon nog slechts gedurende ten hoogste twintig dagen in bewaring of in verzekering gesteld blijven.
2
Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien de rechtbank heeft beslist dat aan de verklaring geen gevolg zal worden gegeven en het Europees aanhoudingsbevel, overeenkomstig artikel 23, tweede lid, aan de rechtbank is overgelegd.
3
De in het eerste lid van dit artikel gestelde termijn kan, op vordering van de officier van justitie, door de rechtbank telkens met ten hoogste dertig dagen worden verlengd uitsluitend wanneer de feitelijke overlevering door omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat of door ernstige humanitaire redenen niet binnen de termijn van twintig dagen, bedoeld in het eerste lid, heeft kunnen plaatsvinden. Artikel 35, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
43
1
In geval van toepassing van artikel 40, eerste lid, bepaalt de officier van justitie, na overleg met de bevoegde buitenlandse autoriteiten, onverwijld de tijd en de plaats waarop de feitelijke overlevering zal geschieden.
2
De officier van justitie kan, zo nodig, met het oog op de feitelijke overlevering krachtens deze paragraaf, de aanhouding van de opgeëiste persoon bevelen voor ten hoogste drie dagen. Indien de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van drie dagen heeft kunnen plaatsvinden, kan het bevel tot aanhouding door de officier van justitie eenmaal voor ten hoogste drie dagen worden verlengd. Artikel 37, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Indien de opgeëiste persoon krachtens deze wet wordt aangehouden, stelt de hulpofficier van justitie het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. De artikelen 28b, eerste lid, tweede volzin, en 39 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Indien de raadsman niet binnen twee uur na de in het tweede lid bedoelde kennisgeving beschikbaar is, kan de officier van justitie of – met toestemming van de officier van justitie – de hulpofficier van justitie, wanneer de opgeëiste persoon alsnog afstand doet van zijn recht op rechtsbijstand in verband met het horen, beslissen dat wordt begonnen met het horen van de opgeëiste persoon in verband met de beslissing over de inverzekeringstelling, bedoeld in de artikelen 17, vierde lid, en 21, vijfde lid.
4
De opgeëiste persoon voor wie ingevolge het tweede lid een raadsman beschikbaar is, wordt de gelegenheid verschaft om voorafgaand aan zijn verhoor in verband met de in het derde lid bedoelde beslissing gedurende ten hoogste een half uur met hem een onderhoud te hebben.
5
Indien een persoon die geen raadsman heeft overeenkomstig deze wet zijn vrijheid wordt benomen – anders dan uit kracht van een Europees aanhoudingsbevel of een Nederlands bevel tot aanhouding of voorlopige aanhouding, dan wel tot inverzekeringstelling of tot verlenging van de termijn daarvan – wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, na mededeling van de vrijheidsbeneming door het openbaar ministerie, een raadsman aan.
Hoofdstuk
III
Overlevering aan Nederland
Artikel
44
Elke rechter-commissaris kan fungeren als uitvaardigende justitiële autoriteit.
Artikel
45
1
Bij of in een Europees aanhoudingsbevel dient door de uitvaardigende rechter-commissaris te worden verklaard:
a.
indien de opgeëiste persoon een onderdaan is van de uitvoerende lidstaat, dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in Nederland tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in de uitvoerende lidstaat zal mogen ondergaan;
b.
indien het strafbare feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, is bedreigd met een levenslange vrijheidsstraf dat, in voorkomend geval, naar Nederlands recht de mogelijkheid bestaat van de toepassing van gratie op de opgelegde straf of maatregel.
2
Aan een verklaring, bedoeld in het eerste lid, is iedere persoon of instantie die in Nederland is belast met een publieke taak, gebonden.
Artikel
45a
1
Indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot tenuitvoerlegging van een beslissing terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, verklaart de uitvaardigende rechter-commissaris in het Europees aanhoudingsbevel dat:
a.
de verdachte tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot het vonnis heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt; of
b.
de verdachte op de hoogte was van het voorgenomen proces en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging heeft gevoerd; of
c.
de verdachte nadat de beslissing aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de beslissing niet betwist of niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of
d.
de beslissing niet in persoon aan de verdachte is betekend, maar:
1°.
hem na zijn overlevering onverwijld in persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing en
2°.
hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
2
Aan een verklaring als bedoeld in onderdeel d van het eerste lid, is iedere persoon of instantie die in Nederland is belast met een publieke taak, gebonden.
Artikel
45b
In de gevallen als bedoeld in artikel 45a, eerste lid, onderdeel d, verstrekt de uitvaardigende rechter-commissaris op verzoek van de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en die nog niet officieel van de tegen hem ingestelde strafprocedure in kennis is gesteld, onverwijld en door tussenkomst van de uitvoerende justitiële autoriteit, een afschrift van het vonnis, dat ten grondslag ligt aan het Europees aanhoudingsbevel. Artikel 408, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is in dit geval niet van toepassing.
Artikel
46
1
De uitvaardigende rechter-commissaris is bevoegd rechtstreeks contact te onderhouden met de uitvoerende justitiële autoriteit.
2
Indien de autoriteit van een andere staat of van een internationale organisatie bevoegd is tot opheffing van een voorrecht of van een immuniteit van strafvervolging of van de tenuitvoerlegging van straffen die de opgeëiste persoon geniet, verzoekt de uitvaardigende rechter-commissaris hierom.
3
Een signalering als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, draagt de uitvaardigende rechter-commissaris, zo veel mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie op aan een of meerdere landelijke eenheden van de politie, onder overlegging van een gewaarmerkt afschrift van het door hem afgegeven Europees aanhoudingsbevel.
Artikel
47
De uitvaardigende rechter-commissaris is met het oog op de behandeling en uitvoering van het door hem afgegeven Europees aanhoudingsbevel bevoegd de uitvoerende justitiële autoriteit op verzoek of eigener beweging aanvullende informatie te verstrekken en, in voorkomend geval, schriftelijk de voorwaarden overeen te komen in het geval de opgeëiste persoon voorlopig ter beschikking wordt gesteld.
Artikel
48
De voorwaarden die door de buitenlandse uitvoerende justitiële autoriteit in overeenstemming met het op 13 juni 2002 door de Raad vastgestelde kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (PbEG L 190) worden gesteld bij de overlevering van de opgeëiste persoon aan Nederland, zijn verbindend voor iedere persoon of instantie die in Nederland is belast met een publieke taak.
Artikel
48a
Na ontvangst van een kennisgeving van de uitvoerende justitiële autoriteit dat de opgeëiste persoon heeft verzocht om aanwijzing van een in Nederland ingeschreven advocaat met het oog op het, door het verstrekken van informatie en advies, verlenen van bijstand aan zijn raadsman in de uitvoerende lidstaat ten behoeve van de procedure voor overlevering in die lidstaat, verstrekt de uitvaardigende rechter-commissaris, al dan niet door tussenkomst van die autoriteit, de daarvoor benodigde gegevens aan de opgeëiste persoon. Deze verstrekking vindt onverwijld plaats; de termijnen voor behandeling van het Europees aanhoudingsbevel gelden onverkort.
Hoofdstuk
IV
Andere vormen van rechtshulp
Afdeling
1
Op verzoek van het buitenland
Artikel
49
1
Voorwerpen, aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, kunnen op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit in beslag worden genomen. De inbeslagneming kan door elke officier of hulpofficier van justitie worden gelast.
2
Indien de inbeslagneming niet in het arrondissement Amsterdam heeft plaatsgevonden, wordt de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam daarvan in kennis gesteld en worden voorwerpen bij de overdracht van de opgeëiste persoon of, indien dat onmogelijk is, zo spoedig mogelijk daarna aan hem overgedragen.
3
Bij de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vordering legt de officier van justitie een lijst van de in beslag genomen voorwerpen aan de rechtbank over.
De rechtbank beslist bij haar uitspraak over de overlevering tevens over de afgifte dan wel de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen en vermeldt dit in haar uitspraak. Afgifte van die voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan alleen worden bevolen in het geval van inwilliging van het verzoek tot overlevering.
2
Met het oog op de mogelijke rechten van derden kan de rechtbank ten aanzien van bepaalde voorwerpen beslissen, dat afgifte slechts mag geschieden onder het beding, dat die voorwerpen onmiddellijk zullen worden teruggezonden nadat daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik zal zijn gemaakt.
3
In geval van overlevering overeenkomstig § E van afdeling 2 van hoofdstuk II, beslist de rechtbank bij haar beslissing, bedoeld in artikel 40, eerste lid, over de afgifte dan wel de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank houdt daarbij, overeenkomstig het tweede lid, rekening met de mogelijke rechten van derden.
4
Voorwerpen ten aanzien waarvan de rechtbank de overdracht heeft toegestaan, worden ook overgedragen indien de opgeëiste persoon wegens overlijden of ontsnapping niet feitelijk kan worden overgeleverd.
Artikel
51
1
Opgeëiste personen die, ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek of de tenuitvoerlegging van een strafvonnis, door de uitvoerende justitiële autoriteit van een lidstaat feitelijk worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit van een andere lidstaat of door een derde staat aan een andere lidstaat worden uitgeleverd, kunnen met toestemming van de officier van justitie over Nederlands grondgebied worden vervoerd.
2
Toestemming voor vervoer over land wordt gegeven door de officier van justitie mits de volgende gegevens zijn ontvangen:
a.
de identiteit en de nationaliteit van de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is afgegeven of ten aanzien van wie een uitleveringsverzoek is gedaan;
b.
het bestaan van een Europees aanhoudingsbevel of van een uitleveringsverzoek aan een derde staat;
c.
de aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit;
d.
een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan, met inbegrip van tijd en plaats.
3
De doorvoer van Nederlanders of daarmee op grond van deze wet gelijkgestelde vreemdelingen ten behoeve van een tegen hen gericht strafrechtelijk onderzoek kan afhankelijk worden gesteld van een garantie van teruglevering als bedoeld in artikel 6, eerste lid. De doorvoer van Nederlanders of daarmee op grond van deze wet gelijkgestelde vreemdelingen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis aan hen opgelegde vrijheidsstraf kan worden geweigerd.
4
De toestemming van de officier van justitie is niet vereist voor vervoer door de lucht waarbij geen landing op Nederlands gebied wordt gemaakt.
5
In geval van een niet voorziene landing op Nederlands grondgebied kan de opgeëiste persoon, op verzoek van de hem begeleidende buitenlandse ambtenaren, voorlopig worden aangehouden krachtens een bevel van de officier of hulpofficier van justitie. Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing.
6
Het vervoer van de voorlopig aangehouden opgeëiste persoon kan worden voortgezet, zodra de officier van justitie de in het tweede lid bedoelde informatie heeft ontvangen en daartoe toestemming verleent. Is de toestemming na afloop van de termijn van inverzekeringstelling nog niet verleend of binnen die termijn geweigerd, dan wordt de opgeëiste persoon terstond in vrijheid gesteld, behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde.
Artikel
52
1
Bij vervoer te land, overeenkomstig artikel 51, wordt de bewaking van de opgeëiste persoon opgedragen aan Nederlandse ambtenaren.
2
Indien het ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet mogelijk is het vervoer door Nederland zonder onderbreking voort te zetten, kan de opgeëiste persoon, in afwachting van een passende gelegenheid tot vertrek naar elders, zo nodig worden opgenomen in een huis van bewaring, zulks op vertoon van een stuk waaruit de door de officier van justitie verleende toestemming tot het vervoer blijkt.
Artikel
53
1
Aan een verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit om een opgeëiste persoon die op basis van een door hem afgegeven Europees aanhoudingsbevel ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek is aangehouden voorafgaand aan diens overlevering te horen, geeft de officier van justitie zo veel mogelijk gevolg.
De rechtbank staat op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit, gehoord de officier van justitie, toe dat een opgeëiste persoon die op basis van een Europees aanhoudingsbevel ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek is aangehouden, voorafgaand aan de beslissing over de overlevering, tijdelijk ter beschikking wordt gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit voor het afleggen van een verklaring.
2
De rechtbank staat de tijdelijke terbeschikkingstelling niet toe, indien de opgeëiste persoon daardoor niet aanwezig zou kunnen zijn op het door de rechtbank, overeenkomstig artikel 24, eerste lid, bepaalde tijdstip waarop de opgeëiste persoon zal worden gehoord.
3
De rechtbank bepaalt daartoe, gehoord de officier van justitie, in overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit de duur van de terbeschikkingstelling en de voorwaarden waaronder de terbeschikkingstelling plaatsvindt.
Afdeling
2
Op verzoek van Nederland
Artikel
55
Elke rechter-commissaris kan de uitvoerende justitiële autoriteit verzoeken voorwerpen, aangetroffen in het bezit van degene wiens overlevering hij op basis van een signalering als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid of van een Europees aanhoudingsbevel heeft gevraagd, in beslag te nemen en aan hem over te dragen.
Artikel
56
1
De rechter-commissaris die een Europees aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd of de officier van justitie die een Europees aanhoudingsbevel of uitleveringsverzoek in behandeling heeft genomen, zendt een verzoek om doorvoer van een opgeëiste persoon aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de Europese Unie over wiens grondgebied betrokkene moet worden vervoerd.
2
Een verzoek om doorvoer dient de volgende gegevens te bevatten:
a.
de identiteit en de nationaliteit van de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is afgegeven of ten aanzien van wie een uitleveringsverzoek is gedaan;
b.
het bestaan van een Europees aanhoudingsbevel of van een uitleveringsverzoek aan een derde staat;
c.
de aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit;
d.
een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan, met inbegrip van tijd en plaats.
Artikel
57
De rechter-commissaris kan de uitvoerende justitiële autoriteit verzoeken om de persoon die op basis van een door hem afgegeven Europees aanhoudingsbevel ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek is aangehouden, voorafgaand aan de beslissing over diens overlevering:
a.
te horen in zijn aanwezigheid dan wel in de aanwezigheid van een door hem aangewezen vertegenwoordiger;
b.
tijdelijk over te brengen naar Nederland.
Artikel
58
1
In de gevallen bedoeld in artikel 57, onder b, bepaalt de rechter-commissaris die het Europees aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd in overleg met de uitvoerende justitiële autoriteit de duur van de terbeschikkingstelling en de voorwaarden waaronder de terbeschikkingstelling plaatsvindt.
2
Gedurende zijn verblijf hier te lande wordt de tijdelijk ter beschikking gestelde persoon op bevel van de officier van justitie in verzekering gesteld. De artikelen 61 en 64, eerste lid, zijn, voor zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk
V
Slotbepalingen
Artikel
59
Krachtens deze wet gegeven bevelen tot inverzekeringstelling of bewaring, dan wel tot verlenging van een termijn van vrijheidsbeneming, worden gedagtekend en ondertekend. De grond voor uitvaardiging wordt in het bevel vermeld. Aan degene op wie het bevel betrekking heeft, wordt onverwijld een afschrift daarvan uitgereikt.
Artikel
60
1
De bevelen tot vrijheidsbeneming, gegeven krachtens deze wet, zijn dadelijk uitvoerbaar.
2
Bevoegd tot het ten uitvoer leggen van Europese aanhoudingsbevelen, Nederlandse bevelen tot aanhouding, voorlopige aanhouding of gevangenneming zijn de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren.
Personen die krachtens deze wet in verzekering of in bewaring zijn gesteld, of wier gevangenneming of gevangenhouding is bevolen, worden behandeld als verdachten die krachtens het Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel zijn onderworpen.
In gevallen waarin krachtens deze wet een beslissing omtrent de vrijheidsbeneming kan of moet worden genomen, kan worden bevolen dat die vrijheidsbeneming voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst tot het moment van de uitspraak van de rechtbank waarbij de overlevering wordt toegestaan. De te stellen voorwaarden mogen alleen strekken ter voorkoming van vlucht.
De officier van justitie stelt de uitvaardigende justitiële autoriteit onverwijld in kennis van een bevel van de rechtbank, respectievelijk, de rechter-commissaris als bedoeld in het eerste lid, en van de daaraan ten grondslag liggende redenen.
Artikel
65
Op bevelen tot beëindiging van vrijheidsbeneming, krachtens deze wet gegeven, en op de tenuitvoerlegging van zodanige bevelen zijn de artikelen 73, 79, 6:2:5 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
Artikel
66
De termijnen, genoemd in de artikelen 19, onder b, 22, en 37, eerste en tweede lid, lopen niet gedurende de tijd dat de betrokkene zich aan de verdere tenuitvoerlegging van de in die artikelen bedoelde bevelen heeft onttrokken.
In gevallen waarin de overlevering is geweigerd, kan de rechtbank, op verzoek van de opgeëiste persoon, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, bevolen krachtens deze wet. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 533, derde, vierde en zesde lid, 534, 535 en 536 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2
In gevallen als bedoeld in het eerste lid vinden de artikelen 529 en 530 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten en schaden voor de opgeëiste persoon of diens erfgenamen. In de plaats van het in die artikelen bedoelde gerecht treedt de rechtbank.
De bepalingen van deze wet zijn niet van toepassing op:
a.
overlevering van gedeserteerde schepelingen aan autoriteiten van de staat waartoe zij behoren;
b.
overlevering van leden van een vreemde krijgsmacht en van personen die met hen zijn gelijkgesteld, aan de bevoegde militaire autoriteiten, voor zover die overlevering geschiedt krachtens een overeenkomst met een of meer staten waarmee Nederland bondgenootschappelijke betrekkingen onderhoudt.
Artikel
70
De officier van justitie draagt zorg voor een halfjaarlijkse rapportage aan Onze Minister over:
a.
het aantal Europese aanhoudingsbevelen dat is ontvangen en in behandeling is genomen;
b.
het aantal malen dat de verkorte procedure is toegepast;
c.
het aantal malen dat verhoor door de rechtbank heeft plaatsgevonden;
d.
het aantal malen dat de rechtbank de overlevering heeft toegestaan en geweigerd;
e.
de gemiddelde duur van de procedures, bedoeld onder b en c.
Artikel
71
Wijzigt de Uitleveringswet.
Artikel
72
Wijzigt het Wetboek van Strafrecht.
Artikel
73
Onze Minister zendt binnen drie jaren na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de toepassing van deze wet op de overlevering door Nederland, in het bijzonder over de effecten van de behandeling van overleveringsverzoeken in één instantie.
Artikel
74
1
Deze wet treedt in de relatie met de lidstaten van de Europese Unie in de plaats van de Uitleveringswet, met uitzondering van de artikelen 50a en 51 van die wet, en van de in de relatie tussen Nederland en de lidstaten van de Europese Unie geldende verdragen inzake de uitlevering, te weten:
a.
het op 13 december 1957 te Parijs tot stand gekomen Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1965, 9), het op 15 oktober 1975 te Straatsburg tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij dit Verdrag (Trb. 1979, 119), het op 17 maart 1978 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag (Trb. 1979, 120) en, voor zover het op uitlevering betrekking heeft, het op 27 januari 1977 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme (Trb. 1985, 66);
b.
de op 30 augustus 1979 te Wittem tot stand gekomen Overeenkomst tussen het koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de aanvulling en het vergemakkelijken van de toepassing van het Europees Verdrag betreffende de uitlevering van 13 december 1957 (Trb. 1979, nr. 142);
c.
afdeling I en voor zover van toepassing afdeling III van het op 27 juni 1962 te Brussel tot stand gekomen Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, zoals gewijzigd bij het op 11 mei 1974 te Brussel tot stand gekomen protocol (Trb. 1962, 97, en 1974, 11);
d.
hoofdstuk III, afdeling 4, van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen;
e.
de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken van 26 mei 1989 (Trb. 1990, 97);
f.
de op 10 maart 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie (Trb. 1995, 10);
g.
de op 27 september 1996 te Dublin tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (Trb. 1996, 304).
2
Het eerste lid blijft buiten toepassing in relatie tot een andere lidstaat van de Europese Unie voorzover en voorzolang die lidstaat niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om aan het op 13 juni 2003 te Brussel totstandgekomen kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (PbEG L 190) te voldoen.
3
Voor zover de Raad van de Europese Unie een besluit neemt dat afwijkt van het eerste of tweede lid, kan daaraan bij algemene maatregel van bestuur uitvoering worden gegeven.
4
De Uitleveringswet blijft van toepassing op de behandeling van een verzoek tot uitlevering en op de in verband daarmede te nemen beslissingen, in gevallen waarin de stukken betreffende dat verzoek vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet zijn ontvangen door Onze Minister.
5
Een opgeëiste persoon die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet is gedetineerd ingevolge een bevel gegeven krachtens artikel 14, 13a of 15 van de Uitleveringswet, wordt, zo het Europees aanhoudingsbevel nog niet is ontvangen, beschouwd en behandeld als een persoon die krachtens artikel 16, 17 of 18 van deze wet in bewaring wordt gehouden of in verzekering is gesteld.
Artikel
75
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2004. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2003, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel
76
Deze wet wordt aangehaald als: Overleveringswet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;
5.
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
6.
illegale handel in wapens, munitie en explosieven;
7.
corruptie;
8.
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
9.
witwassen van opbrengsten van misdrijven;
10.
vervalsing met inbegrip van namaak van de euro;
11.
informaticacriminaliteit;
12.
milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten;
13.
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf;
14.
moord en doodslag, zware mishandeling;
15.
illegale handel in menselijke organen en weefsels;
16.
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
17.
racisme en vreemdelingenhaat;
18.
georganiseerde of gewapende diefstal;
19.
illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen;
20.
oplichting;
21.
racketeering en afpersing;
22.
namaak van producten en productpiraterij;
23.
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen;
24.
illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars;
25.
illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen;
26.
handel in gestolen voertuigen;
27.
verkrachting;
28.
opzettelijke brandstichting;
29.
misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen;
30.
kaping van vliegtuigen of schepen;
31.
sabotage.
Bijlage
2
bij de Overleveringswet
Model voor het Europees aanhoudingsbevel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Overleveringswet
Europees arrestatiebevel
Dit bevel is uitgevaardigd door een bevoegde rechterlijke autoriteit. Ik verzoek om aanhouding en overlevering van de hieronder genoemde persoon met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.
a) Gegevens betreffende de identiteit van de gezochte persoon
Foto en vingerafdrukken van de gezochte persoon, indien die beschikbaar zijn en mogen worden verzonden, of contactadres van de persoon die gecontacteerd moet worden om die informatie of een DNA-profiel te verkrijgen (indien deze gegevens beschikbaar zijn en toegezonden mogen worden, maar niet zijn opgenomen)
b) Besluit dat aan dit aanhoudingsbevel ten grondslag ligt
1. Aanhoudingsbevel of een gelijkwaardige rechterlijke beslissing:
1. Maximumduur van de vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die voor het strafbare feit/de strafbare feiten kan worden opgelegd: ....................................
d) Gelieve te vermelden of de betrokkene in persoon is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing:
1.
□ Ja, de betrokkene is in persoon verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing.
2.
□ Nee, de betrokkene is niet in persoon verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing.
3.
Indien u het vakje «nee» (keuzemogelijkheid 2) heeft aangekruist, gelieve een van de volgende gevallen te bevestigen:
□ 3.1a de betrokkene is in persoon gedagvaard op ... (dag/maand/jaar) en is daarbij op de hoogte gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en is ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet tijdens het proces verschijnt;
OF
□ 3.1b de betrokkene is niet persoonlijk gedagvaard, maar is anderszins daadwerkelijk officieel in kennis gesteld van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces, en is ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt;
OF
□ 3.2 de betrokkene was op de hoogte van het voorgenomen proces, heeft een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en is op het proces ook werkelijk door die raadsman verdedigd;
OF
□ 3.3 nadat de beslissing aan hem was betekend op ... (dag/maand/jaar) en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing:
□ heeft de betrokkene uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij de beslissing niet betwist;
OF
□ heeft de betrokkene niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep aangetekend;
OF
□ 3.4 de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
–
de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
–
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
–
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk ... dagen.
4.
Gelieve voor het in punt 3.1b, 3.2 of 3.3 aangekruiste vakje te vermelden op welke wijze aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan:..........................................................
e) Strafbare feiten
Dit bevel heeft betrekking op in totaal ............................... strafbare feiten.
Beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd/de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit/de strafbare feiten .....................................................................
Aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit/de strafbare feiten en toepasselijke wettelijke bepaling/wetboek: .....................................................
I. Geef in voorkomend geval aan of het gaat om één of meer van de volgende strafbare feiten waarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat (vakje aankruisen):
□ Deelneming aan een criminele organisatie
□ Terrorisme
□ Mensenhandel
□ Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
□ Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
□ Illegale handel in wapens, munitie en explosieven
□ Corruptie
□ Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
□ Witwassen van opbrengsten van misdrijven
□ Valsemunterij met inbegrip van namaak van de euro
□ Informaticacriminaliteit
□ Milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten
□ Hulp aan illegale binnenkomst en illegaal verblijf
□ Moord en doodslag, zware mishandeling
□ Illegale handel in menselijke organen en weefsels
□ Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
□ Racisme en vreemdelingenhaat
□ Georganiseerde of gewapende diefstal
□ Illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen
□ Oplichting
□ Racketeering en afpersing
□ Namaak van producten en productpiraterij
□ Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten
□ Vervalsing van betaalmiddelen
□ Illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars
□ Illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen
□ Handel in gestolen voertuigen
□ Verkrachting
□ Opzettelijke brandstichting
□ Misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen
□ Kaping van vliegtuigen of schepen
□ Sabotage.
II. Volledige omschrijving van het strafbare feit of de strafbare feiten die niet onder de in punt I genoemde strafbare feiten vallen:
f) Andere voor de zaak relevante omstandigheden (facultatieve informatie)
(NB: bijvoorbeeld opmerkingen over extra-territorialiteit, stuiting van de verjaring en andere gevolgen van het strafbare feit) ...................................
g) Dit bevel heeft tevens betrekking op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die als bewijsmiddel moeten dienen. Dit bevel heeft tevens betrekking op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die de gezochte persoon uit het strafbare feit heeft verkregen
Beschrijving en plaats van de voorwerpen (indien bekend):
h) Het strafbare feit/de strafbare feiten dat/die aan dit bevel ten grondslag ligt/liggen, is/zijn strafbaar gesteld met/heeft(hebben) geleid tot een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming meebrengt:
– de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat voorziet in de herziening van de opgelegde straf – op verzoek of ten minste na 20 jaar – strekkende tot niet-uitvoering van de straf en/of
– de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat voorziet in de toepassing van gratiemaatregelen waarvoor de betrokkene krachtens de wetgeving of praktijk van de uitvaardigende lidstaat in aanmerking komt, en die strekken tot niet-uitvoering van de straf.
i) Rechterlijke autoriteit die het bevel heeft uitgevaardigd