Wet van 9 maart 1967, houdende nieuwe regelen betreffende uitlevering en andere vormen van internationale rechtshulp in strafzaken

Uitleveringswet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wet van 6 april 1875, Stb. 66, "tot regeling der algemeene voorwaarden op welke, ten aanzien van de uitlevering van vreemdelingen, verdragen met vreemde Mogendheden kunnen worden gesloten", te vervangen door nieuwe, bij de ontwikkeling van het internationale recht aangepaste, wettelijke regelen betreffende uitlevering en andere vormen van internationale rechtshulp in strafzaken, zulks mede ter nadere uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Grondwet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Begripsbepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

II

Voorwaarden voor uitlevering

Artikel

2

Uitlevering geschiedt niet dan krachtens een verdrag.

Artikel

3

Wanneer een van deze wet afwijkend verdrag aan de goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen, doen Wij tevens een voorstel tot aanpassing van deze wet.

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld:

  • a.

    met vrijheidsstraffen: door de rechter naast of in plaats van een straf op te leggen maatregelen strekkende tot vrijheidsbeneming;

  • b.

    met vrijheidsstraffen van langere duur dan een jaar: vrijheidsstraffen - met inbegrip van maatregelen als bedoeld onder a - voor de duur van het leven of voor onbepaalde tijd.

Artikel

8

Indien, naar het recht van de verzoekende staat, de doodstraf is gesteld op het feit waarvoor de uitlevering is gevraagd, wordt de opgeëiste persoon niet uitgeleverd, tenzij naar het oordeel van Onze Minister voldoende is gewaarborgd dat die straf, zo een veroordeling daartoe mocht volgen, niet ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Hoofdstuk

III

Procedure van uitlevering

Afdeling

A

Voorlopige aanhouding

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

16a

Artikel

17

Van elke beslissing, genomen krachtens een der bepalingen van de artikelen 13 tot en met 16a, wordt onverwijld kennis gegeven aan Onze Minister.

Afdeling

B

Behandeling van het verzoek tot uitlevering

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

22a

Artikel

22b

De officier van justitie die een uitleveringsverzoek ter fine van strafvervolging heeft ontvangen betreffende een burger van de Unie die gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer als bedoeld in artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt onverwijld contact op met de officier van justitie die krachtens de Overleveringswet is belast met de behandeling van Europese aanhoudingsbevelen teneinde te bezien of uitlevering van die onderdaan tot een inbreuk op artikel 18 van dat Verdrag kan leiden en hem zo nodig te verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit, bedoeld in artikel 1 van de Overleveringswet, van de lidstaat van de Europese Unie waarvan de opgeëiste persoon de nationaliteit heeft in de gelegenheid te stellen een Europees aanhoudingsbevel, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Overleveringswet, uit te vaardigen.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Zodra de rechterlijke uitspraak betreffende het verzoek tot uitlevering in kracht van gewijsde is gegaan, zendt de griffier van het gerecht dat de zaak het laatst heeft behandeld, dat verzoek met de daarbij behorende stukken terug aan Onze Minister.

Afdeling

C

Beslissing op het verzoek tot uitlevering

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Van zijn beslissing op het verzoek tot uitlevering, alsmede van de aanhouding daarvan overeenkomstig artikel 33, derde lid, geeft Onze Minister onverwijld kennis aan de officier van justitie bij de rechtbank die het verzoek heeft behandeld.

Afdeling

D

Voortgezette vrijheidsbeneming en verwijdering uit Nederland

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

Afdeling

E

Verkorte procedure

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Afdeling

F

Recht op rechtsbijstand

Artikel

45a

Hoofdstuk

IV

Andere vormen van rechtshulp

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

De ingevolge artikel 48 vereiste toestemming wordt niet gegeven in gevallen waarin, zo het een verzoek tot uitlevering betrof, dat verzoek zou moeten worden afgewezen op grond van het bepaalde in de artikelen 8-10.

Artikel

50

Artikel

50a

Artikel

51

Artikel

51a

Hoofdstuk

V

Slotbepalingen

Artikel

52

Krachtens deze wet gegeven bevelen tot inverzekeringstelling of bewaring, dan wel tot verlenging van een termijn van vrijheidsbeneming, worden gedagtekend en ondertekend. De grond voor uitvaardiging wordt in het bevel vermeld. Aan degene op wie het bevel betrekking heeft, wordt onverwijld een afschrift daarvan uitgereikt.

Artikel

53

Artikel

54

Personen die krachtens deze wet in verzekering of in bewaring zijn gesteld, of wier gevangenneming of gevangenhouding is bevolen, worden behandeld als verdachten die krachtens het Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel zijn onderworpen.

Artikel

55

Vervallen

Artikel

56

Artikel

59

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

62a

Artikel

63

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: Uitleveringswet.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Justitie, STRUYCKEN.
De Minister van Buitenlandse Zaken, J. LUNS.
De Minister van Justitie, STRUYCKEN.