Artikel
1
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
-
b.
kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
-
c.
gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5 aanspraak kan maken op een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;
-
d.
kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;
-
e.
gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt;
-
f.
gastouder: de natuurlijke persoon die gastouderopvang biedt;
-
g.
beroepskracht: degene die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen;
-
h.
beroepskracht in opleiding: degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum;
-
i.
ouder:
-
1º.
een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort, op wie de kinderopvang betrekking heeft, welk kind in belangrijke mate door hem wordt onderhouden in de zin van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, en op hetzelfde adres als het kind staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dan wel
-
2º.
een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort, op wie de kinderopvang betrekking heeft, waarvoor die persoon een pleegvergoeding in het kader van de Wet op de jeugdzorg ontvangt;
-
1º.
-
j.
tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door het Rijk, de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
-
k.
tegemoetkomingsjaar: het kalenderjaar waarover aanspraak op een tegemoetkoming van het Rijk, de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bestaat;
-
l.
toetsingsinkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 8;
-
m.
houder: degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert;
-
n.
GGD: een gemeentelijke gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet collectieve preventie volksgezondheid;
-
o.
oudercommissie: de commissie, bedoeld in artikel 58;
-
p.
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
-
q.
sociaal-fiscaalnummer: het nummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
-
r.
de inspecteur: de functionaris van de rijksbelastingdienst die als zodanig door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling is aangewezen;
-
s.
de ontvanger: de functionaris van de rijksbelastingdienst die als zodanig door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling is aangewezen;
-
t.
bestuurlijke boete: de bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van de overtreder;
-
u.
lidstaat: een Staat die lid is van de Europese Unie of een andere Staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2
Tot kinderopvang worden niet gerekend:
-
a.
het toezichthouden op schoolgaande kinderen dat zich beperkt tot het toezicht tijdens de middagpauze;
-
b.
verzorging en opvoeding in een peuterspeelzaal, waaronder wordt verstaan: een voorziening waarin uitsluitend kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop zij kunnen deelnemen aan het basisonderwijs, verblijven in een speelgroep;
-
c.
verzorging en opvoeding die plaatsvindt in het kader van de Wet op de jeugdzorg;
-
d.
verzorging en opvoeding van kinderen, anders dan gastouderopvang, die geschiedt op een plaats waar het kind zijn hoofdverblijf heeft.
3
De in het eerste lid, onderdeel i, opgenomen voorwaarde van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldt niet gedurende de periode, waarin het kind tegelijkertijd tot twee huishoudens behoort en op het adres van een van die huishoudens staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Voor de toepassing van de eerste volzin behoort een kind tegelijkertijd tot twee huishoudens, indien het kind doorgaans drie dagen per week van het ene huishouden deel uitmaakt en voor de overige tijd van het andere huishouden.