Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 september 2004, nr. EV2004084072, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Regeling externe veiligheid inrichtingen)

Regeling externe veiligheid inrichtingen

§

1

Begripsbepalingen en toepassingsgebied

Artikel

1

  • a.

    besluit: Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  • b.

    bijlage: de bij deze regeling behorende bijlage;

  • c.

    categoriale inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a tot en met d, van het besluit;

  • d.

    Handleiding Risicoberekeningen: Handleiding Risicoberekeningen Bevi, versie nr. 4, uitgave 2019;

  • e

    insluitsysteem: een of meer toestellen, waarvan de eventuele onderdelen blijvend met elkaar in open verbinding staan en die bestemd zijn om een of meer stoffen te omsluiten, waarbij een verlies van inhoud van een insluitsysteem niet leidt tot het vrijkomen van significante hoeveelheden gevaarlijke stof uit andere insluitsystemen;

  • f.

    licht ontvlambare stof: stof die overeenkomstig de titel 9.2 van de Wet milieubeheer is aangeduid met het symbool F;

  • g.

    meststoffen groep 2: vaste minerale anorganische meststoffen behorende tot groep 2 als bedoeld in PGS 7;

  • h.

    PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, gepubliceerd onder verantwoordelijkheid van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat;

  • i.

    PGS 7: publicatie nr. 7 van de PGS, getiteld ‘Opslag van vaste minerale anorganische meststoffen’, uitgave 2007;

  • j.

    PGS 15: publicatie nr. 15 van de PGS, getiteld ‘Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’, uitgave 2005;

  • k.

    propaan: product, hoofdzakelijk bestaande uit propaan en propeen, met geringe hoeveelheden ethaan, butanen en butenen, voor zover de dampspanning bij 343 Kelvin (70 graden Celsius) ten hoogste 3100 kilopascal (31 bar) bedraagt;

  • l.

    rekenmethodiek Bevi: rekenmethodiek, bestaande uit Safeti-NL en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi;

  • m.

    Safeti-NL: softwareprogramma voor de berekening van risico’s, getiteld Safeti-NL versie nr. 8, uitgave 2019;

  • n.

    vergiftige stof: stof die overeenkomstig de titel 9.2 van de Wet milieubeheer is aangeduid met het symbool T;

  • o.

    zeer licht ontvlambare stof: stof die overeenkomstig de titel 9.2 van de Wet milieubeheer is aangeduid met het symbool F+, en

  • p.

    zeer vergiftige stof: stof die overeenkomstig de titel 9.2 van de Wet milieubeheer is aangeduid met het symbool T+.

Artikel

1b

Als inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het besluit worden aangewezen:

  • a.

    inrichtingen waar meer dan 1.500 kg ammoniak in een insluitsysteem aanwezig is, niet zijnde een onderdeel van een koel- of vriesinstallatie met ammoniak;

  • b.

    inrichtingen waar meer dan 150m3 zeer licht ontvlambare of licht ontvlambare vloeistof in een bovengronds insluitsysteem aanwezig is;

  • c.

    inrichtingen waar acetyleen in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 13 m3 aanwezig is;

  • d.

    inrichtingen waar propaan aanwezig is in een insluitsysteem met een inhoud van:

    • 1°.

      meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3 en met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3;

    • 2°.

      meer dan 50 m3;

  • e.

    inrichtingen waar een cyanidehoudend bad ten behoeve van het aanbrengen van metaallagen aanwezig is met een inhoud van meer dan 100 liter;

  • f.

    inrichtingen waar een vergiftige of zeer vergiftige stof, niet zijnde benzine of methanol, in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 1.000 liter aanwezig is;

  • g.

    inrichtingen waar in enige opslagvoorziening een vergiftige of zeer vergiftige stof in gasflessen aanwezig is en waarbij de totale waterinhoud van de gasflessen met vergiftige of zeer vergiftige inhoud in die opslagvoorziening meer bedraagt dan 1.500 liter;

  • h.

    inrichtingen waar aardgasdruk gereduceerd wordt of aardgashoeveelheid gemeten wordt, voor zover de gastoevoerleiding een grotere diameter heeft dan 20 inch, en

  • i.

    inrichtingen die een mijnbouwwerk zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet, bestemd voor de winning, opslag, bewerking of het gereedmaken voor transport van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van:

Artikel

1c

Als inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van het besluit worden aangewezen:

  • a.

    inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen, en

  • b.

    inrichtingen waar propaan in een insluitsysteem aanwezig is met een inhoud van meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3 en waar de jaarslijkse doorzet van propaan ten hoogste 600 m3 bedraagt.

§

2

Afstanden voor categoriale inrichtingen (nieuwe situaties)

Artikel

2

§

3

Inrichtingen waarvoor het plaatsgebonden risico berekend mag worden

Artikel

3

§

4

Referentiepunten voor de toepassing van grens- en richtwaarden en afstanden

Artikel

4

Artikel

5

§

5

Invloedsgebied in verband met de verantwoording van het groepsrisico

Artikel

6

§

6

Berekening van het plaatsgebonden risico en groepsrisico

Artikel

7

In de gevallen, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, 15, eerste lid, 16, 17, eerste lid, 18, eerste lid, en 24, eerste lid, van het besluit, worden het plaatsgebonden risico, onderscheidenlijk het groepsrisico, berekend met toepassing van de rekenmethodiek Bevi, met dien verstande dat voor de berekening van het groepsrisico in het gebied, gelegen tussen de risicocontour 10-5 per jaar en de grens van het invloedsgebied, worden meegerekend:

  • a.

    de in dat gebied op het tijdstip waarop de berekening wordt uitgevoerd aanwezige kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, en

  • b.

    de in dat gebied op het tijdstip waarop de berekening wordt uitgevoerd geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Artikel

8

Artikel

8b

Indien in een geval als bedoeld in artikel 7 de rekenmethodiek Bevi vanwege specifieke invoergegevenstechnische omstandigheden niet passend is, kan het bevoegd gezag bepalen dat van de invoergegevens uit de Handleiding Risicoberekeningen mag worden afgeweken en op welke wijze deze afwijking plaatsvindt.

Artikel

8c

Indien in een geval als bedoeld in artikel 7 de rekenmethodiek Bevi vanwege specifieke omstandigheden niet passend is, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag besluiten dat een andere, passende rekenmethodiek mag worden toegepast. De toe te passen rekenmethodiek is transparant en reproduceerbaar. Voordat Onze Minister een besluit als bedoeld in de eerste volzin neemt, wint hij advies in bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

Artikel

8d

§

7

Saneringsafstanden voor categoriale inrichtingen (bestaande situaties)

Artikel

9

§

8

Slotbepalingen

Artikel

10

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit in werking treedt.

Artikel

11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling externe veiligheid inrichtingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,P.L.B.A. vanGeel

Bijlage

1

Afstanden met betrekking tot het plaatsgebonden risico als bedoeld in de artikelen 2 en 9 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (categoriale inrichtingen)

Tabellen 1 en 2: LPG-tankstations

Tabel 3: Inrichtingen waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, worden opgeslagen (PGS 15 inrichtingen)

Tabellen 6 en 7: Koel- of vriesinstallaties met ammoniak

Tabel 8: Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen.

Tabellen 9 en 10: Inrichtingen waar meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3propaan in een insluitsysteem aanwezig is.

LPG-tankstations

Tabel 1. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie artikelen 2, eerste lid, onderdeel a, en 9, tweede lid, onderdeel a)

≥ 1.000

40

25

15

500 – 1.000

35

25

15

< 500

25

25

15

1 Voor LPG-tankstations met een bovengronds reservoir geldt een afstand van 120 meter vanaf dat reservoir tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Die afstand geldt ongeacht de doorzet van LPG per jaar.

25

15

Inrichtingen waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, worden opgeslagen (PGS 15 inrichtingen)

Brandbestrijdingssysteem/beschermingsniveau volgens PGS-15 en stikstofcategorie

Beschermingsniveau 11

Automatische sprinklerinstallatie (ook sprinkler in rekken)

30

30

40

50

50

50

Automatische deluge installatie

30

30

40

50

50

50

Automatische blusgasinstallatie

20

20

20

20

20

35

Automatische hi-ex inside-air installatie

20

20

20

20

20

20

(Semi-) Automatische monitorinstallatie

20

20

20

20

20

20

Bedrijfsbrandweer met handbediende deluge-installatie

20

30

40

55

65

85

Handbediende deluge-installatie met watervoorziening door bedrijfsbrandweer

20

35

55

75

100

170

Handbediende deluge-installatie met watervoorziening door lokale brandweer

20

45

55

n.v.t.3

n.v.t.3

n.v.t.3

Automatische hi-ex outside-air installatie, stikstofgehalte < 5%1, 2

40

45

50

55

55

55

Automatische hi-ex outside-air installatie, stikstofgehalte 5 tot en met 10%2

40

45

50

55

55

55

Automatische hi-ex outside-air installatie, stikstofgehalte > 10% 2

50

50

60

60

60

60

Bedrijfsbrandweer met ter plaatse blussen (binnenaanval), stikstofgehalte < 5%2

260

490

570

630

630

n.v.t.3

Bedrijfsbrandweer met ter plaatse blussen (binnenaanval), stikstofgehalte 5 tot en met 10%2

260

490

570

630

630

n.v.t.3

Bedrijfsbrandweer met ter plaatse blussen (binnenaanval), stikstofgehalte > 10%2

310

550

660

720

720

n.v.t.3

Beschermingsniveau 2 stikstofgehalte > 10 %1, 2

Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 in kunststof

340

620

570

570

n.v.t.3

n.v.t.3

Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof

310

450

460

500

500

n.v.t.3

Inzettijd < 6 min; geen ADR klasse 3

190

390

460

500

500

500

Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 in kunststof

340

620

660

750

n.v.t.3

n.v.t.3

Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof

340

620

560

570

570

n.v.t.3

Inzettijd < 15 min; geen ADR klasse 3

210

530

560

570

570

570

Beschermingsniveau 2 stikstofgehalte 5 tot en met 102

Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 in kunststof

290

500

400

430

n.v.t3

n.v.t.3

Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof

270

370

320

370

370

n.v.t.3

Inzettijd < 6 min; geen ADR klasse 3

120

270

320

370

370

370

Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 in kunststof

290

500

470

550

n.v.t3

n.v.t.3

Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof

290

500

380

400

400

n.v.t.3

Inzettijd < 15 min; geen ADR klasse 3

130

360

380

400

400

400

Beschermingsniveau 2 stikstofgehalte < 5 %1, 2

Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 in kunststof

290

360

190

220

n.v.t.3

n.v.t.3

Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof

270

270

160

210

210

n.v.t.3

Inzettijd < 6 min; geen ADR klasse 3

45

120

160

210

210

210

Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 in kunststof

290

360

230

290

n.v.t3

n.v.t.3

Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof

290

360

170

220

220

n.v.t.3

Inzettijd < 15 min; geen ADR klasse 3

50

150

170

220

220

220

Beschermingsniveau 31, 2

Stikstofgehalte <5%2

30

75

80

85

85

85

Stikstofgehalte 5 tot en met 10% 2

65

150

170

180

180

180

Stikstofgehalte >10%2

90

210

240

270

270

270

Alle beschermingsniveaus

Gasflessen, met uitzondering van gasflessen met vergiftige of zeer vergiftige stoffen4

20

20

20

20

20

20

1 De afstanden die zijn opgenomen bij de verschillende beschermingsniveaus gelden niet voor opslagvoorzieningen bestemd voor de opslag van gasflessen. Voor gasflessen, met uitzondering van gasflessen met vergiftige of zeer vergiftige inhoud, zijn de afstanden apart onderaan in de tabel opgenomen.

2 Het stikstofgehalte is het stikstofgehalte in gewichtsprocent van de totale hoeveelheid van de in de opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke afvalstoffen en gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, bepaald overeenkomstig de Handleiding Risicoberekeningen Bevi.

3 n.v.t.: het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor opslagvoorzieningen met een maximaal oppervlakte van respectievelijk 500, 800 en 1500 m2. Het betreft randvoorwaarden van het betreffende brandbestrijdingssysteem die zijn vastgelegd in PGS 15 dan wel CPR 15-2

4 Voor gasflessen met giftige of zeer vergiftige inhoud moet het plaatsgebonden risico op grond van artikel 1b, aanhef en onderdeel f, worden berekend.

Koel- of vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel

Tabel 6. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel d, en 9, tweede lid, onderdeel c)

< –25 °C

1500–3500 kg

1

5

5

5

5

2

3

35

35

3500–6000 kg

1

2

30

40

25

40

3

65

65

25

40

6000–8000 kg

1

2

30

45

30

40

3

75

75

30

40

8000–10.000 kg

1

2

30

45

30

45

3

85

85

30

45

–25 tot –5 °C

1500–3500 kg

1

2

3

45

45

3500–6000 kg

1

50

2

60

75

55

70

3

75

90

55

70

6000–8000 kg

1

50

2

65

85

60

80

3

85

100

60

80

8000– 10.000 kg

1

50

2

70

85

65

85

3

95

105

65

85

> –5 °C

1500–3500 kg

1

2

3

45

45

3500–6000 kg

1

60

2

70

85

55

75

3

85

95

55

75

6000–8000 kg

1

65

2

80

95

60

85

3

90

105

60

85

8000– 10.000 kg

1

50

65

2

85

105

65

90

3

95

110

65

90

1 Het betreft installaties die zijn voorzien van een pompbeveiliging, met een maximale werktemperatuur die lager is dan –25 °C, een maximale werktemperatuur tussen –25 °C en –5 °C, onderscheidenlijk een maximale werktemperatuur die hoger is dan –5 °C. Hierbij wordt onder werktemperatuur verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur. Een pompbeveiliging, als bedoeld in de eerste volzin, bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk buiten werking wordt gesteld, zodat de toevoer van ammoniak naar de leiding wordt afgesneden.

2 De hoeveelheid ammoniak is de totale hoeveelheid ammoniak die in de installatie aanwezig is, inclusief de hoeveelheid in een afscheidervat met minder dan 400 kg ammoniak.

3 Opstellingsuitvoering 1: opstelling waarbij alle ammoniakvoerende onderdelen zijn opgesteld in de machinekamer of in de productieruimte, eventueel met uitzondering van de condensor met verbindend leidingwerk. Laatstgenoemde onderdelen kunnen buiten opgesteld zijn.

Opstellingsuitvoering 2: opstelling als bij opstellingsuitvoering 1, met dien verstande dat de leidingen naar en van de verdamper of verdampers met de buitenlucht in verbinding staan.

Opstellingsuitvoering 3: opstelling als bij opstellingsuitvoering 2, met dien verstande dat het afscheidervat of vloeistofvat buiten opgesteld zijn.

4 Vloeistofleiding: met de buitenlucht in verbinding staande ammoniakvoerende leidingen naar de verdamper of verdampers.

5 De aanduiding ‘–‘ houdt in dat het plaatsgebonden risico rondom de desbetreffende installatie kleiner is dan 10–6 per jaar en dat geen afstand tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in acht genomen behoeft te worden, onderscheidenlijk daarmee geen rekening gehouden behoeft te worden.

Meer dan één koel- of vriesinstallatie met ammoniak als koudemiddel in een machinekamer

Tabel 7. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, bij de aanwezigheid van meerdere koel- en vriesinstallaties met ammoniak als koudemiddel in een machinekamer (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel e, en 9, tweede lid, onderdeel d)

Inhoud installatie b2 ≤ 3500 kg

Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de eerstvolgende hogere inhoudscategorie

Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, vermeerderd met 10 meter

Inhoud installatie b2 > 3500 kg

Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de tweede hogere inhoudscategorie

Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, vermeerderd met 20 meter

1 Installatie waarvoor ingevolge tabel 6 van bijlage 1 de grootste afstand geldt.

2 Installatie die de grootste inhoud heeft, installatie a niet meegerekend.

3 Installatie van hetzelfde type, met dezelfde opstellingsuitvoering en een vloeistofleiding met dezelfde diameter.

Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen

Tabel 8. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel f, en 9, tweede lid, onderdeel e).

> 100.000 kg.

60

Insluitsystemen met propaan

Tabel 9. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel g, en 9, tweede lid, onderdeel f), voor een ondergronds of ingeterpt reservoir.

Doorzet ≤ 100

25

100 < doorzet ≤ 300

30

300 < doorzet ≤ 600

40

Tabel 10. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel g, en 9, tweede lid, onderdeel f), voor een bovengronds reservoir.

Doorzet ≤ 100

25

25

100 < doorzet ≤ 300

35

35

300 < doorzet ≤ 600

45

55

Bijlage

2

Afstanden in meters tot de grens van het invloedsgebied in verband met de verantwoording van het groepsrisico, bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en 13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het besluit, met betrekking tot categoriale inrichtingen.

LPG-tankstations en insluitsystemen met propaan

Tabel 1

150

PGS 15 inrichtingen

Tabel 2

beschermingsniveau 1

automatische sprinklerinstallatie

n.v.t.

90

300

automatische sproei-(deluge-)installatie

n.v.t.

90

300

automatische gasblusinstallatie

n.v.t.

90

n.v.t.1

hi-ex installatie inside air

n.v.t.

90

320

hi-ex installatie met rookluiken

300

350

350

lokale brandweer; droog systeem

n.v.t.

70

n.v.t.2

bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; droog systeem

n.v.t.

90

320

bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; handbediende deluge

n.v.t.

90

320

bedrijfsbrandweer cat. 1; ter plaatse blussen

300

350

350

beschermingsniveau 2

bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2 of overheidsbrandweer inzetbaar < 6 min.

300

380

930

bedrijfsbrandweer of overheidsbrandweer inzetbaar < 15 min.

300

380

930

beschermingsniveau 3

preventieve maatregelen overeenkomstig CPR 15-2 of 15-3

275

520

930

1Een automatische gasblusinstallatie is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 600 m2Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2.

2 Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2

Koel- of vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel

Tabel 3

< –25 °C

1500–3500 kg

1

4

4

2

3

3500–6000 kg

1

2

3

6000–8000 kg

1

2

3

8000–10.000 kg

1

2

3

310

310

–25 tot –5 °C

1500–3500 kg

1

2

3

3500–6000 kg

1

2

3

260

260

6000–8000 kg

1

2

3

280

280

8000–10.000 kg

1

2

120

3

300

300

> –5 °C

1500–3500 kg

1

2

3

3500–6000 kg

1

2

3

360

360

6000–8000 kg

1

170

2

170

3

400

400

8000–10.000 kg

1

200

200

2

200

200

3

400

400

1 Het betreft installaties die zijn voorzien van een pompbeveiliging, met een maximale werktemperatuur die lager is dan -25 °C, een maximale werktemperatuur tussen -25 °C en -5 °C, onderscheidenlijk een maximale werktemperatuur die hoger is dan -5 °C. Hierbij wordt onder werktemperatuur verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur. Voor de toepassing van bovenstaande tabel is de hoogste afscheider- of verdampingstemperatuur bepalend. Indien die hoogste temperatuur wordt bepaald door een afscheidervat waarin minder dan 400 kg ammoniak aanwezig is, mag in afwijking van de vorige volzin de afstand worden toegepast die behoort bij de werktemperatuur die heerst in het afscheidervat met de op een na hoogste werktemperatuur. Een pompbeveiliging, als bedoeld in de eerste volzin, bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk buiten werking wordt gesteld, zodat de toevoer van ammoniak naar de leiding wordt afgesneden.

2 Als noot 2 onder bijlage 1, tabel 6.

3 Als noot 3 onder bijlage 1, tabel 6.

4 De aanduiding ‘–’ houdt in dat de grens van het invloedsgebied in het desbetreffende geval niet relevant is. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking behoeven in dat geval niet te worden verantwoord.

Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen

Tabel 4

> 100.000 kg.

1

1 De aanduiding ‘–‘ houdt in dat de grens van het invloedsgebied in het desbetreffende geval niet relevant is. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking behoeven in dat geval niet te worden verantwoord.

Bijlage

3

Spoorwegemplacementen (zie artikel 1a)

Almelo

Amersfoort Goederen

Amsterdam Westhaven

Arnhem Goederen

Axel aansluiting

Beverwijk

Blerick

Born

Coevorden

Delfzijl

Deventer

Dordrecht

Emmen

Eindhoven

Hengelo

Kijfhoek

Lage Zwaluwe

Maastricht

Moerdijk

Onnen

Roermond

Roodeschool

Roosendaal

Rotterdam Botlek

Rotterdam Europoort

Rotterdam Maasvlakte

Rotterdam Pernis

Rotterdam Waalhaven zuid

Rotterdam IJsselmonde

Sas van Gent

Sittard

Sloehaven I

Sloehaven II

Terneuzen

Terneuzen aansluiting

Uitgeest

Containeruitwisselingspunt (CUP) Valburg

Venlo

Zwolle