Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 september 2004, nr. EV2004084072, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Regeling externe veiligheid inrichtingen)
Regeling externe veiligheid inrichtingen
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
bestemmingsgrens: grens van het perceel waarop de bouw of vestiging van een geprojecteerd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object toelaatbaar is;
c.
bijlage 1: de bij deze regeling behorende bijlage 1;
d.
bijlage 2: de bij deze regeling behorende bijlage 2;
e.
circulaire CPR 15: circulaire van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer inzake CPR 15, kenmerk DGM/SVS/97560078 van 27 oktober 1997, getiteld ‘Risico-analyse methodiek CPR-15 bedrijven’;
f.
CPR: Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen;
g.
CPR 15-2: richtlijn 15-2 van de CPR, getiteld ‘Opslag gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen in emballage, opslag van grote hoeveelheden’, eerste druk, uitgave 1991;
h.
CPR 15-3: richtlijn 15-3 van de CPR, getiteld ‘Opslag bestrijdingsmiddelen in emballage’, eerste druk, uitgave 1990, en
i.
CPR 18: richtlijn 18 van de CPR, getiteld ‘Handleiding voor de uitvoering van risico-analyses’, eerste druk, uitgave 2001.
§
2
Afstanden voor categoriale inrichtingen (nieuwe situaties)
Indien bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in de artikelen 10, 11, eerste en tweede lid, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste tot en met derde lid, 28, 37, 39b en 40, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en van een besluit tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 11 van de Woningwet zodanige voorschriften aan dat besluit zijn verbonden of op zodanige wijze toepassing is gegeven aan artikel 8.22 of 8.23 van de wet, dat binnen drie jaar na vaststelling van dat besluit aan de afstanden, bedoeld in het eerste lid, voorzover het betreft kwetsbare objecten, wordt voldaan, zijn, in afwijking van dat lid, gedurende die drie jaar de in acht te nemen afstanden tot de op het tijdstip van vaststelling van dat besluit aanwezige kwetsbare objecten, de op dat tijdstip bestaande afstanden, indien die afstanden groter zijn dan de afstanden die overeenkomen met de risicocontour 10–5 per jaar.
§
3
Inrichtingen waarvoor het plaatsgebonden risico berekend mag worden
Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan het eerste lid, wordt:
a.
het plaatsgebonden risico berekend met gebruikmaking van de parameterwaarden die zijn opgenomen in de bijlage bij circulaire CPR 15, en
b.
in het belang van een doelmatige brandbestrijding en brandpreventie een zodanige afstand, gerekend vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003, van het gebouw of het onderdeel daarvan of van de buitenzijde van de opslagplaats in de buitenlucht, waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen, tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in acht genomen, dat dat gebouw of dat onderdeel daarvan of die opslagplaats bij brand voldoende bereikbaar is en dat het overslaan van brand naar andere gebouwen of opslagplaatsen wordt voorkomen.
§
4
Referentiepunten voor de toepassing van grens- en richtwaarden en afstanden
In afwijking van het eerste lid wordt aan de grens- en richtwaarden, bedoeld in het eerste lid, voldaan, onderscheidenlijk zoveel mogelijk voldaan, op:
a.
de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van zieken, ouderen, gehandicapten of minderjarigen, indien het desbetreffende object een ziekenhuis, bejaardenhuis, verpleeghuis, school, gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor dagopvang van minderjarigen, openluchtzwembad of speeltuin is, en
b.
de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van personen, indien het desbetreffende object een sportterrein of een kampeer- of ander recreatieterrein bestemd voor het verblijf van personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen is.
3
Met betrekking tot geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt aan de grens- en richtwaarden, bedoeld in het eerste lid, voldaan, onderscheidenlijk zoveel mogelijk voldaan, op de plaats waar de gevel van het desbetreffende object gebouwd mag worden.
4
In afwijking van het derde lid wordt aan de grens- en richtwaarden, bedoeld in het eerste lid, voldaan, onderscheidenlijk zoveel mogelijk voldaan, op de bestemmingsgrens, indien het desbetreffende object een object is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b.
Artikel
5
1
De afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, gelden vanaf:
a.
het vulpunt voor LPG, het ondergronds, onderscheidenlijk bovengronds, reservoir en, indien bijlage 1, tabel 1, van toepassing is, de afleverzuil;
b.
de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003, van het gebouw of het onderdeel daarvan of van de buitenzijde van de opslagplaats in de buitenlucht, waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen, en
c.
de machinekamer van de koel- of vriesinstallatie en de bij die installatie behorende, in de buitenlucht geplaatste leidingen naar de verdamper of verdampers en het afscheidervat of vloeistofvat, tot de gevel van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten.
2
In afwijking van het eerste lid gelden de afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, tot:
a.
de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van zieken, ouderen, gehandicapten of minderjarigen, indien het desbetreffende object een ziekenhuis, bejaardenhuis, verpleeghuis, school, gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor dagopvang van minderjarigen, openluchtzwembad of speeltuin is, en
b.
de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van personen, indien het desbetreffende object een sportterrein of een kampeer- of ander recreatieterrein bestemd voor het verblijf van personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen is.
3
Met betrekking tot geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gelden de afstanden, bedoeld in het eerste lid, tot de plaats waar de gevel van het desbetreffende object gebouwd mag worden.
4
In afwijking van het derde lid gelden de afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, tot de bestemmingsgrens, indien het desbetreffende object een object is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b.
§
5
Invloedsgebied in verband met de verantwoording van het groepsrisico
Berekening van het plaatsgebonden risico en groepsrisico
Artikel
7
1
In de gevallen, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, 15, eerste lid, 16, 17, eerste lid, 18, eerste lid, en 24, eerste lid, van het besluit, worden het plaatsgebonden risico, onderscheidenlijk het groepsrisico, berekend met toepassing van CPR 18, met dien verstande dat voor de berekening van het groepsrisico in het gebied, gelegen tussen de risicocontour 10-5 per jaar en de grens van het invloedsgebied, worden meegerekend:
a.
de in dat gebied op het tijdstip waarop de berekening wordt uitgevoerd aanwezige kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, en
b.
de in dat gebied op het tijdstip waarop de berekening wordt uitgevoerd geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
2
In aanvulling op het eerste lid worden het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van een inrichting:
de insluitsystemen waarin die gevaarlijke stoffen voorkomen;
c.
de toegepaste maatregelen ter beperking van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, en
d.
het aantal personen en de spreiding van personen binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in onderdeel a.
2
Voor de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend gebruikgemaakt van gegevens die zijn opgenomen in:
de gemeentelijke basisadministratie en, voor geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, de door de betrokken gemeente verstrekte documenten over het redelijkerwijs te verwachten aantal personen en de spreiding van personen binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van het besluit.
§
7
Saneringsafstanden voor categoriale inrichtingen (bestaande situaties)
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit in werking treedt.
Artikel
11
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling externe veiligheid inrichtingen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,P.L.B.A. vanGeel
Bijlage
1
Afstanden als bedoeld in de artikelen 2 en 9 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (categoriale inrichtingen)
Tabellen 1 en 2: LPG-tankstations
Tabel 3: Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen)
Tabellen 4 en 5: Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen) en waar niet meer dan honderd maal per jaar zeer vergiftige stoffen of preparaten in de open lucht worden gelost en geladen
Tabel 6: Koel- en vriesinstallaties met ammoniak
LPG-tankstations
Tabel 1. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie artikel 2)
LPG-tankstation met een doorzet tot 1500 m3/jaar
110
25
15
LPG-tankstation met een doorzet tot 1000 m3/jaar 2
45
25
15
1 Voor LPG-tankstations met een bovengronds reservoir geldt een afstand van 120 meter vanaf dat reservoir tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Die afstand geldt ongeacht de doorzet van LPG per jaar.
2 Indien in de milieuvergunning is vastgelegd dat de doorzet van LPG minder dan 1000 m3 per jaar is, gelden de hier vermelde afstanden.
Tabel 2. Afstanden in meters tot kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–5 per jaar (zie artikel 9)
LPG-tankstation met een doorzet tot 1500 m3/jaar
25
15
Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen)
Tabel 3. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, met een minimum van 20 meter met het oog op de bereikbaarheid van de opslagplaats bij brand en het voorkomen van brandoverslag (zie artikel 2)
beschermingsniveau 1
automatische sprinklerinstallatie
20
20
20
20
20
20
35
50
automatische sproei-(deluge-)installatie
20
20
20
20
20
20
35
50
automatische gasblusinstallatie
20
20
20
20
20
20
n.v.t. *
n.v.t. *
hi-ex installatie inside air
20
20
20
20
20
20
20
20
hi-ex installatie met rookluiken
20
20
20
20
20
20
30
n.v.t. **
lokale brandweer; droog systeem
20
20
20
251
251
n.v.t. ***
n.v.t.***
n.v.t. ***
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; droog systeem
20
20
20
251
251
251
100
215
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; handbediende deluge
20
20
20
20
20
20
50
95
bedrijfsbrandweer cat. 1; ter plaatse blussen
110
175
240
240
240
240
240
n.v.t.**
beschermingsniveau 2
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2 of overheidsbrandweer inzetbaar < 6 min.
130
190
250
250
250
250
420
n.v.t.**
bedrijfsbrandweer of overheidsbrandweer inzetbaar < 15 min.
135
215
290
290
290
290
430
n.v.t.**
beschermingsniveau 3
preventieve maatregelen overeenkomstig CPR 15-2 of 15-3
65
115
165
165
165
205
220
235
* Een automatische gasblusinstallatie is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 600 m2.
** Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 1500 m2.
*** Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2.
1 Die afstand is berekend op basis van brandoverslag.
Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen) en waar niet meer dan honderd maal per jaar zeer vergiftige stoffen of preparaten in de open lucht worden gelost en geladen, voorzover die handelingen1 leiden tot grotere afstanden dan de afstanden vermeld in tabel 3
Tabel 4. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, afhankelijk van de bronsterkte b in kilogrammen per transportverpakking met een zeer vergiftige vaste poedervormige stof (T+) (zie artikel 2)
0,25
50
0,5
65
1
90
2
115
5
175
10
245
1 Onder een handeling wordt verstaan het geheel van aanvoer, opslag en afvoer van een transportverpakking die zeer vergiftige stoffen of preparaten bevat. Indien zakken door middel van krimpfolie of banden op een pallet zijn bevestigd, geldt de pallet als één transportverpakking.
2 De bronsterkte volgt uit: b = 0,1 · p · a · ƒ10μm, waarin p de grootte van de verpakking (kg) is, a het gehalte actieve stof en ƒ10μm de fractie van het poeder met een korrelgrootte <10μm.
Tabel 5. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, afhankelijk van de inhoud in liters van het vat met een zeer vergiftige vloeistof (T+) (zie artikel 2)
50
40
100
60
200
75
Koel- en vriesinstallaties met ammoniak
Tabel 6. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie artikel 2)
Koelsystemen en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel1
installaties met een maximale werktemperatuur4 lager dan –25 °C
< 1500 kg
1
n.v.t.5
n.v.t.5
2
n.v.t.
n.v.t.
3
n.v.t.
n.v.t.
>= 1500
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
n.v.t.
n.v.t.
< 3500 kg
3
35
n.v.t.
>= 3500 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
30
25
< 6000 kg
3
65
25
>= 6000 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
30
30
< 8000 kg
3
75
30
>= 8000 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
30
30
< 10.000 kg
3
85
30
installaties met een maximale werktemperatuur4 tussen –25 °C en –5 °C
< 1500 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
2
n.v.t.
n.v.t.
3
n.v.t.
n.v.t.
>= 1500
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
n.v.t.
n.v.t.
< 3500 kg
3
45
n.v.t.
>= 3500 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
60
55
< 6000 kg
3
75
55
>= 6000 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
65
60
< 8000 kg
3
85
60
>= 8000 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
70
65
< 10.000 kg
3
95
65
installaties met een maximale werktemperatuur4 hoger dan –5 °C
< 1500 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
2
n.v.t.
n.v.t.
3
n.v.t.
n.v.t.
>= 1500
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
n.v.t.
n.v.t.
< 3500 kg
3
45
n.v.t.
>= 3500 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
70
55
< 6000 kg
3
85
55
>= 6000 kg
1
n.v.t.
n.v.t.
en
2
80
60
< 8000 kg
3
90
60
>= 8000 kg
1
50
n.v.t.
en
2
85
65
< 10.000 kg
3
95
65
1 Bovenstaande tabel is uitsluitend van toepassing op installaties die:
a.
minder dan 10.000 kg ammoniak bevatten;
b.
voorzien zijn van een pompbeveiliging, en
c.
geen buiten geplaatste ammoniak-vloeistofleidingen naar de verdamper of verdampers hebben met een diameter groter dan DN50.
Een pompbeveiliging als bedoeld in onderdeel b bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk wordt stilgelegd, zodat er geen ammoniak door de pomp meer wordt toegevoerd naar de leiding.
Indien de desbetreffende installatie geen pompbeveiliging heeft, wordt voor de opstellingsuitvoeringen 2 en 3 de afstand verhoogd met 30 meter.
2 type 1: Alle ammoniakvoerende onderdelen zijn opgesteld in de machinekamer of in de productieruimte, eventueel met uitzondering van de condensor met verbindend leidingwerk. Laatstgenoemde onderdelen kunnen buiten zijn opgesteld.
type 2: Als type 1, maar de leidingen naar en van de verdamper(s) zijn buiten opgesteld.
type 3: Als type 2, maar het afscheidervat of vloeistofvat zijn ook buiten opgesteld.
3 vl: In de buitenlucht geplaatste ammoniakvoerende leidingen naar de verdamper(s).
4 Onder werktemperatuur wordt verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur.
Voor de toepassing van bovenstaande tabel is de hoogste afscheider- of verdampingstemperatuur bepalend. Indien die hoogste temperatuur wordt bepaald door een afscheidervat waarin minder dan 400 kg ammoniak aanwezig is, mag in afwijking van de vorige volzin de afstand worden toegepast die behoort bij de werktemperatuur die heerst in het afscheidervat met de op één na hoogste werktemperatuur. Bij de vaststelling van de hoeveelheid ammoniak moet de totale hoeveelheid ammoniak die in de installatie aanwezig is, inclusief de hoeveelheid in een afscheidervat met minder dan 400 kg ammoniak, worden meegeteld.
5 De aanduiding 'n.v.t.' houdt in dat het plaatsgebonden risico rondom de desbetreffende installatie kleiner is dan 10 -6 per jaar en dat geen afstand in acht genomen behoeft te worden, onderscheidenlijk daarmede geen rekening behoeft te worden gehouden.
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; handbediende deluge
n.v.t.
90
320
bedrijfsbrandweer cat. 1; ter plaatse blussen
300
350
350
beschermingsniveau 2
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2 of overheidsbrandweer inzetbaar < 6 min.
300
380
930
bedrijfsbrandweer of overheidsbrandweer inzetbaar < 15 min.
300
380
930
beschermingsniveau 3
preventieve maatregelen overeenkomstig CPR 15-2 of 15-3
275
520
930
1 Een automatische gasblusinstallatie is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 600 m2.
2 Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2.
Koel- en vriesinstallaties met ammoniak
Tabel 3
Koelsystemen en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel1
installaties met een
< 1500 kg
1
n.v.t.
maximale werk-
2
n.v.t.
temperatuur4
3
n.v.t.
lager dan –25 °C
>= 1500
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 3500 kg
3
n.v.t.
>= 3500 kg
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 6000 kg
3
n.v.t.
>= 6000 kg
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 8000 kg
3
n.v.t.
>= 8000 kg
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 10.000 kg
3
310
installaties met een
< 1500 kg
1
n.v.t.
maximale werk-
2
n.v.t.
temperatuur4
3
n.v.t.
tussen –25 °C en –5 °C
>= 1500
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 3500 kg
3
n.v.t.
>= 3500 kg
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 6000 kg
3
260
>= 6000 kg
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 8000 kg
3
280
>= 8000 kg
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 10.000 kg
3
300
installaties met een
< 1500 kg
1
n.v.t.
maximale werk-
2
n.v.t.
temperatuur4
3
n.v.t.
hoger dan –5 °C
>= 1500
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 3500 kg
3
n.v.t.
>= 3500 kg
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 6000 kg
3
360
>= 6000 kg
1
n.v.t.
en
2
n.v.t.
< 8000 kg
3
400
>= 8000 kg
1
200
en
2
200
< 10.000 kg
3
400
1
Bovenstaande tabel is uitsluitend van toepassing op installaties die:
a.
minder dan 10.000 kg ammoniak bevatten;
b.
voorzien zijn van een pompbeveiliging, en
c.
geen buiten geplaatste ammoniak-vloeistofleidingen naar de verdamper of verdampers hebben met een diameter groter dan DN50.
Een pompbeveiliging als bedoeld in onderdeel b bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk wordt stilgelegd, zodat er geen ammoniak door de pomp meer wordt toegevoerd naar de leiding.
2 type 1: Alle ammoniakvoerende onderdelen zijn opgesteld in de machinekamer of in de productieruimte, eventueel met uitzondering van de condensor met verbindend leidingwerk. Laatstgenoemde onderdelen kunnen buiten zijn opgesteld.
type 2: Als type 1, maar de leidingen naar en van de verdamper(s) zijn buiten opgesteld.
type 3: Als type 2, maar het afscheidervat of vloeistofvat zijn ook buiten opgesteld.
3 De grens van het invloedsgebied van een installatie waarin ammoniak als koudemiddel wordt toegepast, is afhankelijk van de grootte van die installatie, de temperatuur van de ammoniak in die installatie en de opstellingsuitvoering (zie noot 2).
4 Onder werktemperatuur wordt verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur.
Voor de toepassing van bovenstaande tabel is de hoogste afscheider- of verdampingstemperatuur bepalend. Indien die hoogste temperatuur wordt bepaald door een afscheidervat waarin minder dan 400 kg ammoniak aanwezig is, mag in afwijking van de vorige volzin de afstand worden toegepast die behoort bij de werktemperatuur die heerst in het afscheidervat met de op één na hoogste werktemperatuur. Bij de vaststelling van de hoeveelheid ammoniak moet de totale hoeveelheid ammoniak die in de installatie aanwezig is, inclusief de hoeveelheid in een afscheidervat met minder dan 400 kg ammoniak, worden meegeteld.