Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening)

Wet ruimtelijke ordening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, ter bevordering van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, wenselijk is nieuwe regels te geven omtrent de ruimtelijke ordening teneinde de positie van het bestemmingsplan te versterken, de doelgerichtheid en doeltreffendheid van het ruimtelijk beleid te vergroten en de ruimtelijke regelgeving te vereenvoudigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.1

Hoofdstuk

2

Structuurvisies

Artikel

2.1

Artikel

2.2

Artikel

2.3

Artikel

2.4

Hoofdstuk

3

Bestemmings- en inpassingsplannen

Afdeling

3.1

Bepalingen omtrent de inhoud van het bestemmingsplan

Artikel

3.1

Artikel

3.2

Bij een bestemmingsplan kunnen voorlopige bestemmingen worden aangewezen en met het oog hierop voorlopige regels worden gegeven. Een voorlopige bestemming geldt voor een daarbij te stellen termijn van ten hoogste vijf jaar.

Artikel

3.3

Om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, kan bij het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders:

  • a.

    bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;

  • b.

    bouwwerken te slopen.

Artikel

3.4

Bij een bestemmingsplan kunnen, voor zover het gronden betreft waarvan het gebruik afwijkt van het plan, een of meer onderdelen worden aangewezen ten aanzien waarvan de verwezenlijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht.

Artikel

3.5

Bij een bestemmingsplan kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen de daar aanwezige bouwwerken dienen te worden gemoderniseerd of vervangen door gelijksoortige bebouwing van gelijke of nagenoeg gelijke bouwmassa. Zolang deze modernisering of vervanging niet is verwezenlijkt, wordt het gebruik van die bouwwerken aangemerkt als afwijkend van het plan.

Artikel

3.6

Afdeling

3.2

Bepalingen omtrent de procedure van het bestemmingsplan

Artikel

3.7

Artikel

3.8

Artikel

3.9

Afdeling

3.3

Bepalingen omtrent een aan een bestemmingsplanvaststelling voorafgaand projectbesluit

Artikel

3.10

Artikel

3.11

Artikel

3.12

Artikel

3.13

Artikel

3.14

Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, en dit ontwerp binnen de termijn bedoeld in artikel 3.13, eerste of tweede lid, ter inzage is gelegd, kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerp-bestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in het projectbesluit.

Afdeling

3.4

Bepalingen omtrent uitvoering en afwijking van het bestemmingsplan

§

3.4.1

Aanlegvergunning

Artikel

3.16

Artikel

3.17

Artikel

3.18

Artikel

3.19

Burgemeester en wethouders kunnen een aanlegvergunning intrekken, indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    binnen een bij de vergunning te bepalen termijn na de dagtekening van de vergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt;

  • c.

    de werkzaamheden langer dan een in de vergunning te bepalen termijn zijn gestaakt;

  • d.

    in strijd wordt gehandeld met beperkingen waaronder de vergunning is verleend of met de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.

§

3.4.2

Sloopvergunning

Artikel

3.20

Artikel

3.21

Burgemeester en wethouders kunnen een sloopvergunning intrekken. Artikel 3.19 is van overeenkomstige toepassing.

§

3.4.3

Ontheffingen

Artikel

3.22

Artikel

3.23

Artikel

3.24

Afdeling

3.5

Inpassingsplannen van provincie en Rijk en daaraan voorafgaande projectbesluiten

§

3.5.1

Provinciaal inpassingsplan en projectbesluit

Artikel

3.26

Artikel

3.27

§

3.5.2

Rijksinpassingsplan en projectbesluit

Artikel

3.28

Artikel

3.29

Afdeling

3.6

Coördinatie bij verwezenlijking van ruimtelijk beleid

§

3.6.1

Gemeentelijke coördinatieregeling

Artikel

3.30

Artikel

3.31

Artikel

3.32

Burgemeester en wethouders maken de vaststelling van het in artikel 3.30, eerste lid, bedoelde bestemmingsplan, en de andere besluiten voor zover ten aanzien van deze besluiten gezamenlijk artikel 3.31, derde lid, is toegepast, gelijktijdig bekend. Zij doen mededeling van deze besluiten in de Staatscourant en voorts langs elektronische weg.

§

3.6.2

Provinciale coördinatieregeling

Artikel

3.33

Artikel

3.34

§

3.6.3

Rijkscoördinatieregeling

Artikel

3.35

Artikel

3.36

§

3.6.4

Grondgebruik en grondverwerving

Artikel

3.36a

Artikel

3.36b

Afdeling

3.7

(Nadere) regels

Artikel

3.37

Hoofdstuk

3A

Beheersverordening en afwijking hiervan ten behoeve van een project

Artikel

3.38

Artikel

3.39

Artikel

3.40

Artikel

3.41

Artikel

3.42

Hoofdstuk

4

Algemene regels en specifieke aanwijzingen

Afdeling

4.1

Algemene regels en aanwijzingen van de provincie

Artikel

4.1

Artikel

4.2

Afdeling

4.2

Algemene regels en aanwijzingen van het Rijk

Artikel

4.3

Artikel

4.4

Hoofdstuk

5

Intergemeentelijke samenwerking in stedelijke gebieden

(gereserveerd)

Hoofdstuk

6

Financiële bepalingen

Afdeling

6.1

Tegemoetkoming in schade

Artikel

6.1

Artikel

6.2

Artikel

6.3

Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:

  • a.

    de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;

  • b.

    de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.

Artikel

6.4

Artikel

6.4a

Artikel

6.5

Indien burgemeester en wethouders een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 toekennen, vergoeden burgemeester en wethouders daarbij tevens:

  • a.

    de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand;

  • b.

    de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel

6.6

Artikel

6.7

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting en behandeling, en nadere regels omtrent de indiening, de motivering en de wijze van beoordeling, van een aanvraag voor een tegemoetkoming in de schade. Die regels kunnen de verplichting voor de gemeenteraad en provinciale staten inhouden hieromtrent een verordening vast te stellen.

Afdeling

6.2

Vergoeding van hogere kosten van de gemeente

Artikel

6.8

Artikel

6.9

Artikel 6.8 is van overeenkomstige toepassing indien ten behoeve van belangen, uitsluitend of mede behartigd door een ander openbaar lichaam dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van dat openbare lichaam ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 3.22, dan wel is besloten tot aanhouding van de verlening van een bouw- of aanlegvergunning ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet dan wel ingevolge artikel 3.18, tweede lid, met dien verstande dat het verzoek om een kostenvergoeding slechts kan worden ingediend door burgemeester en wethouders. Het verzoek kan worden ingediend binnen vier weken nadat de ontheffing, dan wel het besluit tot aanhouding, onherroepelijk is geworden.

Afdeling

6.3

Subsidies

Artikel

6.10

Artikel

6.11

Afdeling

6.4

Grondexploitatie

Artikel

6.12

Artikel

6.13

Artikel

6.14

Artikel

6.15

Artikel

6.16

Indien in een exploitatieplan het bedrag van de aan de exploitatie verbonden kosten, verminderd met de door de gemeente in verband met die exploitatie ontvangen of te ontvangen subsidies en bijdragen van derden, hoger is dan het in het exploitatieplan opgenomen bedrag van de opbrengsten van die exploitatie, kan de gemeente die kosten slechts verhalen tot maximaal het bedrag van die opbrengsten.

Artikel

6.17

Artikel

6.18

Artikel

6.19

De per bouwvergunning verschuldigde exploitatiebijdrage, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, wordt berekend door het aantal gewogen eenheden en gedeeltes van eenheden, dat in het exploitatieplan is toegedeeld aan de in de vergunningaanvraag bedoelde gronden, dan wel indien dat tot een hoger aantal leidt, het aantal gewogen eenheden dat is opgenomen in de vergunningaanvraag, te vermenigvuldigen met het verhaalbare bedrag per gewogen eenheid en dit bedrag te verminderen met:

  • a.

    de inbrengwaarde van de in de vergunningaanvraag bedoelde gronden, geraamd overeenkomstig de artikelen 40b tot en met 40f van de onteigeningswet voor zover deze niet volgens het exploitatieplan buiten het kostenverhaal blijven;

  • b.

    de kosten die in verband met de exploitatie van de betreffende gronden door de aanvrager zijn gemaakt, welke kosten voor de berekening van het te verhalen bedrag niet hoger kunnen zijn dan de raming van die kosten in het exploitatieplan.

Artikel

6.20

Artikel

6.21

Artikel

6.22

Artikel

6.23

De gemeenteraad kan met betrekking tot de grondexploitatie een verordening vaststellen, welke bepalingen kan bevatten met betrekking tot de procedure voor het totstandkomen van een overeenkomst over grondexploitatie en de inhoud daarvan.

Artikel

6.24

Artikel

6.25

Hoofdstuk

7

Handhaving en toezicht op de uitvoering

Artikel

7.1

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Artikel

7.2

Artikel

7.3

Artikel

7.5

Indien een verzoek als bedoeld in artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gedaan, geeft het bestuursorgaan dat de last onder dwangsom heeft opgelegd zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, de beschikking op het verzoek.

Artikel

7.6

Artikel

7.7

Gedeputeerde staten kunnen, indien dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening ter behartiging van provinciale belangen geboden is, burgemeester en wethouders verzoeken binnen een bepaalde termijn de aanleg- of sloopvergunning in te trekken. Indien burgemeester en wethouders de beschikking tot intrekking van de vergunning geven, zenden zij daarvan terstond afschrift aan gedeputeerde staten.

Artikel

7.8

Artikel

7.9

Gedeputeerde staten kunnen, indien dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening ter behartiging van provinciale belangen geboden is, burgemeester en wethouders verzoeken binnen een bepaalde termijn gebruik te maken van hun bevoegdheden tot handhaving ter zake van de overtreding van een bij of krachtens deze wet gesteld voorschrift. Burgemeester en wethouders doen van hun beschikking en de daaraan gegeven uitvoering schriftelijk mededeling aan gedeputeerde staten.

Artikel

7.10

Hoofdstuk

8

Bezwaar en beroep

Afdeling

8.1

Bezwaar en beroep

Artikel

8.1

Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op:

Artikel

8.2

Artikel

8.3

Artikel

8.4

Afdeling

8.2

Advisering inzake beroepen

Artikel

8.5

Artikel

8.6

De stichting heeft tot taak aan de administratieve rechter op diens verzoek deskundigenbericht uit te brengen inzake beroepen op grond van deze wet. Op verzoek van de administratieve rechter brengt de stichting tevens deskundigenbericht uit inzake beroepen op grond van andere wetten voor zover het onderwerpen betreft die samenhangen met de ruimtelijke ordening.

Artikel

8.7

De personen die deel uitmaken van de organen van de stichting en het personeel van de stichting vervullen geen functies en betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de stichting dan wel het vertrouwen daarin.

Artikel

8.8

Hoofdstuk

9

Planologische organen

Afdeling

9.1

Planologische commissies

Artikel

9.1

Artikel

9.2

Vervallen

Afdeling

9.2

Ruimtelijk planbureau

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Hoofdstuk

10

Slotbepalingen

Artikel

10.1

Artikel

10.2

Artikel

10.3

Artikel

10.4

Artikel

10.5

Alle stukken opgemaakt ter verkrijging van de beschikking door de gemeente, de provincie en het Rijk over onroerende zaken teneinde uitvoering te kunnen geven aan een bestemmingsplan, zijn vrij van kosten van legalisatie en griffiekosten.

Artikel

10.7

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met het oog op de nakoming van voor Nederland verbindende internationale verplichtingen die betrekking hebben op of samenhangen met onderwerpen waarin bij of krachtens deze wet is voorzien.

Artikel

10.8

Artikel

10.9

Een in deze wet voorziene algemene maatregel van bestuur wordt, nadat zij is vastgesteld, toegezonden aan beide kamers der Staten-Generaal. Zij treedt niet eerder in werking dan met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de dagtekening van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

10.10

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel

10.11

Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad stelt Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de nummering en lettering van de afdelingen, paragrafen, artikelen en onderdelen van artikelen van deze wet opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen daarvan met de nieuwe nummering en lettering in overeenstemming.

Artikel

10.12

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel

10.13

Deze wet wordt aangehaald als: Wet ruimtelijke ordening.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.Winsemius
De Minister van Justitie, E. M. H.Hirsch Ballin