Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 september 2004, nr. EV2004084072, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Regeling externe veiligheid inrichtingen)
Regeling externe veiligheid inrichtingen
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Handleiding Risicoberekeningen: Handleiding Risicoberekeningen Bevi, versie nr. 4, uitgave 2019;
e
insluitsysteem: een of meer toestellen, waarvan de eventuele onderdelen blijvend met elkaar in open verbinding staan en die bestemd zijn om een of meer stoffen te omsluiten, waarbij een verlies van inhoud van een insluitsysteem niet leidt tot het vrijkomen van significante hoeveelheden gevaarlijke stof uit andere insluitsystemen;
meststoffen groep 2: vaste minerale anorganische meststoffen behorende tot groep 2 als bedoeld in PGS 7;
h.
PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, gepubliceerd onder verantwoordelijkheid van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat;
i.
PGS 7: publicatie nr. 7 van de PGS, getiteld ‘Opslag van vaste minerale anorganische meststoffen’, uitgave 2007;
j.
PGS 15: publicatie nr. 15 van de PGS, getiteld ‘Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’, uitgave 2005;
k.
propaan: product, hoofdzakelijk bestaande uit propaan en propeen, met geringe hoeveelheden ethaan, butanen en butenen, voor zover de dampspanning bij 343 Kelvin (70 graden Celsius) ten hoogste 3100 kilopascal (31 bar) bedraagt;
l.
rekenmethodiek Bevi: rekenmethodiek, bestaande uit Safeti-NL en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi;
m.
Safeti-NL: softwareprogramma voor de berekening van risico’s, getiteld Safeti-NL versie nr. 8, uitgave 2019;
inrichtingen waar meer dan 1.500 kg ammoniak in een insluitsysteem aanwezig is, niet zijnde een onderdeel van een koel- of vriesinstallatie met ammoniak;
b.
inrichtingen waar meer dan 150m3 zeer licht ontvlambare of licht ontvlambare vloeistof in een bovengronds insluitsysteem aanwezig is;
c.
inrichtingen waar acetyleen in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 13 m3 aanwezig is;
d.
inrichtingen waar propaan aanwezig is in een insluitsysteem met een inhoud van:
1°.
meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3 en met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3;
2°.
meer dan 50 m3;
e.
inrichtingen waar een cyanidehoudend bad ten behoeve van het aanbrengen van metaallagen aanwezig is met een inhoud van meer dan 100 liter;
f.
inrichtingen waar een vergiftige of zeer vergiftige stof, niet zijnde benzine of methanol, in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan 1.000 liter aanwezig is;
g.
inrichtingen waar in enige opslagvoorziening een vergiftige of zeer vergiftige stof in gasflessen aanwezig is en waarbij de totale waterinhoud van de gasflessen met vergiftige of zeer vergiftige inhoud in die opslagvoorziening meer bedraagt dan 1.500 liter;
h.
inrichtingen waar aardgasdruk gereduceerd wordt of aardgashoeveelheid gemeten wordt, voor zover de gastoevoerleiding een grotere diameter heeft dan 20 inch, en
i.
inrichtingen die een mijnbouwwerk zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet, bestemd voor de winning, opslag, bewerking of het gereedmaken voor transport van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van:
inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen, en
b.
inrichtingen waar propaan in een insluitsysteem aanwezig is met een inhoud van meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3 en waar de jaarslijkse doorzet van propaan ten hoogste 600 m3 bedraagt.
§
2
Afstanden voor categoriale inrichtingen (nieuwe situaties)
Artikel
2
1
De afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 5, derde lid, van het besluit, zijn de afstanden die zijn vermeld in of volgen uit:
bijlage 1, tabel 3, indien het risico wordt veroorzaakt door een inrichting waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, worden opgeslagen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, van het besluit;
indien binnen een opslagvoorziening het zwavelgehalte, uitgedrukt in gewichtspercentage, danwel het gehalte van chloor, fluor en broom gezamenlijk, uitgedrukt in gewichtspercentage, hoger is dan de in tabel 3 genoemde stikstofcategorie, de afstand behorende bij de in de tabel 3 daarop volgende hogere stikstofcategorie wordt gehanteerd, en
b.
indien er sprake is van een sterk wisselende, op het moment van de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vierde lid, juncto artikel 15 van het besluit onbekende, samenstelling van de aanwezige gevaarlijke stoffen, bij de toepassing van tabel 3 een stikstofgehalte van 10% wordt gehanteerd.
is de hoogste afscheider- of verdampingstemperatuur bepalend. Indien die hoogste temperatuur wordt bepaald door een afscheidervat waarin minder dan 400 kg ammoniak aanwezig is, mag in afwijking van de vorige zin de afstand worden toegepast die behoort bij de werktemperatuur die heerst in het afscheidervat met de op een na hoogste werktemperatuur, en
b.
wordt, indien de desbetreffende installatie niet is uitgerust met een pompbeveiliging, de bij de opstellingsuitvoeringen 2 en 3 vermelde afstand vermeerderd met 30 meter.
4
Voor de toepassing van bijlage 1, tabel 7, wordt, indien een of meer van de installaties in opstellingsuitvoering 2 of 3 niet is uitgerust met een pompbeveiliging, de afstand die volgt uit tabel 7 vermeerderd met 30 meter.
de inrichtingen, bedoeld in artikel 1c, onderdeel b, onderscheidenlijk de besluiten, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van het besluit, voor zover die besluiten betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in artikel 1c, onderdeel b.
2
Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan het eerste lid, wordt:
a.
het plaatsgebonden risico berekend met gebruikmaking van de rekenmethodiek Bevi, en
b.
ten aanzien van besluiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in het belang van een doelmatige brandbestrijding en brandpreventie een zodanige afstand, gerekend vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012, van het gebouw of het onderdeel daarvan of van de buitenzijde van de opslagplaats in de buitenlucht, waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen worden opgeslagen, tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in acht genomen, dat dat gebouw of dat onderdeel daarvan of die opslagplaats bij brand voldoende bereikbaar is en dat het overslaan van brand naar andere gebouwen of opslagplaatsen wordt voorkomen.
§
4
Referentiepunten voor de toepassing van grens- en richtwaarden en afstanden
In afwijking van het eerste lid wordt aan de grens- en richtwaarden, bedoeld in het eerste lid, voldaan, onderscheidenlijk zoveel mogelijk voldaan, op:
a.
de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van zieken, ouderen, gehandicapten of minderjarigen, indien het desbetreffende object een ziekenhuis, bejaardenhuis, verpleeghuis, school, gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor dagopvang van minderjarigen, openluchtzwembad of speeltuin is, en
b.
de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van personen, indien het desbetreffende object een sportterrein of een kampeer- of ander recreatieterrein bestemd voor het verblijf van personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen is.
Indien het desbetreffende object een object is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, wordt in afwijking van het derde lid aan de grenswaarden, genoemd in de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, en 24, eerste lid, van het besluit en de richtwaarden, genoemd in de artikelen 6, tweede lid, en 7, tweede lid, van het besluit, voldaan, onderscheidenlijk zoveel mogelijk voldaan, op de grens van het gebied waar een dergelijk object op grond van het bestemmingsplan is toegelaten.
Artikel
5
1
De afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, gelden tot de gevel van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten en vanaf:
a.
het vulpunt voor LPG, het ondergrondse of ingeterpte, onderscheidenlijk bovengrondse, reservoir, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir en, indien bijlage 1, tabel 1, van toepassing is, de afleverzuil;
b.
de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012, van het gebouw of het onderdeel daarvan of van de buitenzijde van de opslagplaats in de buitenlucht, waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen, meststoffen groep 2, of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen worden opgeslagen;
c.
de machinekamer van de koel- of vriesinstallatie en de bij die installatie behorende, met de buitenlucht in verbinding staande leidingen naar de verdamper of verdampers en het afscheidervat of vloeistofvat, en
d.
het vulpunt en de opslagtank voor propaan, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovenste deel van de leidingen en de pomp bij de opslagtank.
2
In afwijking van het eerste lid gelden de afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, tot:
a.
de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van zieken, ouderen, gehandicapten of minderjarigen, indien het desbetreffende object een ziekenhuis, bejaardenhuis, verpleeghuis, school, gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor dagopvang van minderjarigen, openluchtzwembad of speeltuin is, en
b.
de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van personen, indien het desbetreffende object een sportterrein of een kampeer- of ander recreatieterrein bestemd voor het verblijf van personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen is.
3
Met betrekking tot geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gelden de afstanden, bedoeld in artikel 2, tot de plaats waar de gevel van het desbetreffende object gebouwd mag worden.
4
Indien het desbetreffende object een object is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b, gelden de afstanden, bedoeld in artikel 2, in afwijking van het derde lid, tot de grens van het gebied waar een dergelijk object op grond van het bestemmingsplan is toegelaten.
§
5
Invloedsgebied in verband met de verantwoording van het groepsrisico
Artikel
6
1
Voor de toepassing van de artikelen 12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en 13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het besluit met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het besluit, worden de personen meegeteld die aanwezig zijn in het invloedsgebied dat in bijlage 2 is vermeld bij de desbetreffende inrichting en, in geval van geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, de personen die na uitvoering van het bestemmingsplan voorzover dat plan betrekking heeft op dat invloedsgebied, in dat invloedsgebied aanwezig zijn.
voor LPG-tankstations: vanaf het vulpunt voor LPG, het ondergrondse of ingeterpte, onderscheidenlijk bovengrondse, reservoir, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir;
b.
voor inrichtingen waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen, meststoffen groep 2, of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen worden opgeslagen: vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, of, indien van toepassing, de buitenzijde van de opslagplaats in de buitenlucht;
c.
voor koel- en vriesinstallaties met ammoniak: vanaf de machinekamer of, indien van toepassing, de leidingen en het afscheidervat of vloeistofvat, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, en
d.
voor insluitsystemen met propaan: vanaf het vulpunt en de opslagtank, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij de opslagtank.
§
6
Berekening van het plaatsgebonden risico en groepsrisico
Artikel
7
In de gevallen, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, 15, eerste lid, 16, 17, eerste lid, 18, eerste lid, en 24, eerste lid, van het besluit, worden het plaatsgebonden risico, onderscheidenlijk het groepsrisico, berekend met toepassing van de rekenmethodiek Bevi, met dien verstande dat voor de berekening van het groepsrisico in het gebied, gelegen tussen de risicocontour 10-5 per jaar en de grens van het invloedsgebied, worden meegerekend:
a.
de in dat gebied op het tijdstip waarop de berekening wordt uitgevoerd aanwezige kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, en
b.
de in dat gebied op het tijdstip waarop de berekening wordt uitgevoerd geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
de insluitsystemen waarin die gevaarlijke stoffen voorkomen;
c.
de toegepaste maatregelen ter beperking van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, en
d.
het aantal personen en de spreiding van personen binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in onderdeel a.
2
Voor de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend gebruikgemaakt van gegevens die zijn opgenomen in:
Indien toepassing van de rekenmethodiek Bevi voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel c van het besluit leidt tot een afstand die kleiner is dan de bij een inrichting uit dezelfde categorie behorende grootste afstand genoemd in tabel 6 of 7 van bijlage 1, geldt de in die bijlage genoemde grootste afstand als minimaal aan te houden afstand.
Artikel
8b
Indien in een geval als bedoeld in artikel 7 de rekenmethodiek Bevi vanwege specifieke invoergegevenstechnische omstandigheden niet passend is, kan het bevoegd gezag bepalen dat van de invoergegevens uit de Handleiding Risicoberekeningen mag worden afgeweken en op welke wijze deze afwijking plaatsvindt.
Artikel
8c
Indien in een geval als bedoeld in artikel 7 de rekenmethodiek Bevi vanwege specifieke omstandigheden niet passend is, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag besluiten dat een andere, passende rekenmethodiek mag worden toegepast. De toe te passen rekenmethodiek is transparant en reproduceerbaar. Voordat Onze Minister een besluit als bedoeld in de eerste volzin neemt, wint hij advies in bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
Artikel
8d
1
Met de rekenmethodiek Bevi worden gelijkgesteld rekenmethodieken die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een tot een douane-unie strekkend Verdrag, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat die partij is bij een tot een vrijhandelszone strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en waarvan de resultaten gelijkwaardig zijn aan de resultaten van de rekenmethodiek Bevi.
2
Onze Minister besluit, nadat hij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu gehoord heeft, op verzoek van het bevoegd gezag, of die rekenmethodiek gelijkwaardig is aan de rekenmethodiek Bevi. Daarbij betrekt Onze Minister in elk geval de transparantie, reproduceerbaarheid, het toepassingsgebied en de ruimtelijke consequenties.
§
7
Saneringsafstanden voor categoriale inrichtingen (bestaande situaties)
bijlage 1, tabel 3, indien het risico wordt veroorzaakt door een inrichting waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen worden opgeslagen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, van het besluit;
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit in werking treedt.
Artikel
11
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling externe veiligheid inrichtingen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,P.L.B.A. vanGeel
Bijlage
1
Afstanden met betrekking tot het plaatsgebonden risico als bedoeld in de artikelen 2 en 9 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (categoriale inrichtingen)
Tabellen 1 en 2: LPG-tankstations
Tabel 3: Inrichtingen waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, worden opgeslagen (PGS 15 inrichtingen)
Tabellen 6 en 7: Koel- of vriesinstallaties met ammoniak
Tabel 8: Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen.
Tabellen 9 en 10: Inrichtingen waar meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3propaan in een insluitsysteem aanwezig is.
LPG-tankstations
Tabel 1. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie artikelen 2, eerste lid, onderdeel a, en 9, tweede lid, onderdeel a)
≥ 1.000
40
25
15
500 – 1.000
35
25
15
< 500
25
25
15
1 Voor LPG-tankstations met een bovengronds reservoir geldt een afstand van 120 meter vanaf dat reservoir tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Die afstand geldt ongeacht de doorzet van LPG per jaar.
25
15
Inrichtingen waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, worden opgeslagen (PGS 15 inrichtingen)
Brandbestrijdingssysteem/beschermingsniveau volgens PGS-15 en stikstofcategorie
Beschermingsniveau 11
Automatische sprinklerinstallatie (ook sprinkler in rekken)
30
30
40
50
50
50
Automatische deluge installatie
30
30
40
50
50
50
Automatische blusgasinstallatie
20
20
20
20
20
35
Automatische hi-ex inside-air installatie
20
20
20
20
20
20
(Semi-) Automatische monitorinstallatie
20
20
20
20
20
20
Bedrijfsbrandweer met handbediende deluge-installatie
20
30
40
55
65
85
Handbediende deluge-installatie met watervoorziening door bedrijfsbrandweer
20
35
55
75
100
170
Handbediende deluge-installatie met watervoorziening door lokale brandweer
Bedrijfsbrandweer met ter plaatse blussen (binnenaanval), stikstofgehalte < 5%2
260
490
570
630
630
n.v.t.3
Bedrijfsbrandweer met ter plaatse blussen (binnenaanval), stikstofgehalte 5 tot en met 10%2
260
490
570
630
630
n.v.t.3
Bedrijfsbrandweer met ter plaatse blussen (binnenaanval), stikstofgehalte > 10%2
310
550
660
720
720
n.v.t.3
Beschermingsniveau 2 stikstofgehalte > 10 %1, 2
Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 in kunststof
340
620
570
570
n.v.t.3
n.v.t.3
Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof
310
450
460
500
500
n.v.t.3
Inzettijd < 6 min; geen ADR klasse 3
190
390
460
500
500
500
Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 in kunststof
340
620
660
750
n.v.t.3
n.v.t.3
Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof
340
620
560
570
570
n.v.t.3
Inzettijd < 15 min; geen ADR klasse 3
210
530
560
570
570
570
Beschermingsniveau 2 stikstofgehalte 5 tot en met 102
Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 in kunststof
290
500
400
430
n.v.t3
n.v.t.3
Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof
270
370
320
370
370
n.v.t.3
Inzettijd < 6 min; geen ADR klasse 3
120
270
320
370
370
370
Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 in kunststof
290
500
470
550
n.v.t3
n.v.t.3
Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof
290
500
380
400
400
n.v.t.3
Inzettijd < 15 min; geen ADR klasse 3
130
360
380
400
400
400
Beschermingsniveau 2 stikstofgehalte < 5 %1, 2
Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 in kunststof
290
360
190
220
n.v.t.3
n.v.t.3
Inzettijd < 6 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof
270
270
160
210
210
n.v.t.3
Inzettijd < 6 min; geen ADR klasse 3
45
120
160
210
210
210
Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 in kunststof
290
360
230
290
n.v.t3
n.v.t.3
Inzettijd < 15 min; ADR klasse 3 NIET in kunststof
290
360
170
220
220
n.v.t.3
Inzettijd < 15 min; geen ADR klasse 3
50
150
170
220
220
220
Beschermingsniveau 31, 2
Stikstofgehalte <5%2
30
75
80
85
85
85
Stikstofgehalte 5 tot en met 10% 2
65
150
170
180
180
180
Stikstofgehalte >10%2
90
210
240
270
270
270
Alle beschermingsniveaus
Gasflessen, met uitzondering van gasflessen met vergiftige of zeer vergiftige stoffen4
20
20
20
20
20
20
1 De afstanden die zijn opgenomen bij de verschillende beschermingsniveaus gelden niet voor opslagvoorzieningen bestemd voor de opslag van gasflessen. Voor gasflessen, met uitzondering van gasflessen met vergiftige of zeer vergiftige inhoud, zijn de afstanden apart onderaan in de tabel opgenomen.
2 Het stikstofgehalte is het stikstofgehalte in gewichtsprocent van de totale hoeveelheid van de in de opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke afvalstoffen en gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, bepaald overeenkomstig de Handleiding Risicoberekeningen Bevi.
3 n.v.t.: het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor opslagvoorzieningen met een maximaal oppervlakte van respectievelijk 500, 800 en 1500 m2. Het betreft randvoorwaarden van het betreffende brandbestrijdingssysteem die zijn vastgelegd in PGS 15 dan wel CPR 15-2
4 Voor gasflessen met giftige of zeer vergiftige inhoud moet het plaatsgebonden risico op grond van artikel 1b, aanhef en onderdeel f, worden berekend.
Koel- of vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel
Tabel 6. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel d, en 9, tweede lid, onderdeel c)
< –25 °C
1500–3500 kg
1
–5
–5
–5
–5
2
–
–
–
–
3
35
35
–
–
3500–6000 kg
1
–
–
–
–
2
30
40
25
40
3
65
65
25
40
6000–8000 kg
1
–
–
–
–
–
–
2
30
45
30
40
3
75
75
30
40
8000–10.000 kg
1
–
–
–
–
2
30
45
30
45
3
85
85
30
45
–25 tot –5 °C
1500–3500 kg
1
–
–
–
–
2
–
–
–
–
3
45
45
–
–
3500–6000 kg
1
–
50
–
–
2
60
75
55
70
3
75
90
55
70
6000–8000 kg
1
–
50
–
–
2
65
85
60
80
3
85
100
60
80
8000– 10.000 kg
1
–
50
–
–
2
70
85
65
85
3
95
105
65
85
> –5 °C
1500–3500 kg
1
–
–
–
–
2
–
–
–
–
3
45
45
–
–
3500–6000 kg
1
–
60
–
–
2
70
85
55
75
3
85
95
55
75
6000–8000 kg
1
–
65
–
–
2
80
95
60
85
3
90
105
60
85
8000– 10.000 kg
1
50
65
–
–
2
85
105
65
90
3
95
110
65
90
1 Het betreft installaties die zijn voorzien van een pompbeveiliging, met een maximale werktemperatuur die lager is dan –25 °C, een maximale werktemperatuur tussen –25 °C en –5 °C, onderscheidenlijk een maximale werktemperatuur die hoger is dan –5 °C. Hierbij wordt onder werktemperatuur verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur. Een pompbeveiliging, als bedoeld in de eerste volzin, bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk buiten werking wordt gesteld, zodat de toevoer van ammoniak naar de leiding wordt afgesneden.
2 De hoeveelheid ammoniak is de totale hoeveelheid ammoniak die in de installatie aanwezig is, inclusief de hoeveelheid in een afscheidervat met minder dan 400 kg ammoniak.
3 Opstellingsuitvoering 1: opstelling waarbij alle ammoniakvoerende onderdelen zijn opgesteld in de machinekamer of in de productieruimte, eventueel met uitzondering van de condensor met verbindend leidingwerk. Laatstgenoemde onderdelen kunnen buiten opgesteld zijn.
Opstellingsuitvoering 2: opstelling als bij opstellingsuitvoering 1, met dien verstande dat de leidingen naar en van de verdamper of verdampers met de buitenlucht in verbinding staan.
Opstellingsuitvoering 3: opstelling als bij opstellingsuitvoering 2, met dien verstande dat het afscheidervat of vloeistofvat buiten opgesteld zijn.
4 Vloeistofleiding: met de buitenlucht in verbinding staande ammoniakvoerende leidingen naar de verdamper of verdampers.
5 De aanduiding ‘–‘ houdt in dat het plaatsgebonden risico rondom de desbetreffende installatie kleiner is dan 10–6 per jaar en dat geen afstand tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in acht genomen behoeft te worden, onderscheidenlijk daarmee geen rekening gehouden behoeft te worden.
Meer dan één koel- of vriesinstallatie met ammoniak als koudemiddel in een machinekamer
Tabel 7. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, bij de aanwezigheid van meerdere koel- en vriesinstallaties met ammoniak als koudemiddel in een machinekamer (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel e, en 9, tweede lid, onderdeel d)
Inhoud installatie b2 ≤ 3500 kg
Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de eerstvolgende hogere inhoudscategorie
Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, vermeerderd met 10 meter
Inhoud installatie b2 > 3500 kg
Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de tweede hogere inhoudscategorie
Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, vermeerderd met 20 meter
1 Installatie waarvoor ingevolge tabel 6 van bijlage 1 de grootste afstand geldt.
2 Installatie die de grootste inhoud heeft, installatie a niet meegerekend.
3 Installatie van hetzelfde type, met dezelfde opstellingsuitvoering en een vloeistofleiding met dezelfde diameter.
Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen
Tabel 8. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel f, en 9, tweede lid, onderdeel e).
> 100.000 kg.
60
Insluitsystemen met propaan
Tabel 9. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel g, en 9, tweede lid, onderdeel f), voor een ondergronds of ingeterpt reservoir.
Doorzet ≤ 100
25
100 < doorzet ≤ 300
30
300 < doorzet ≤ 600
40
Tabel 10. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel g, en 9, tweede lid, onderdeel f), voor een bovengronds reservoir.
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; handbediende deluge
n.v.t.
90
320
bedrijfsbrandweer cat. 1; ter plaatse blussen
300
350
350
beschermingsniveau 2
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2 of overheidsbrandweer inzetbaar < 6 min.
300
380
930
bedrijfsbrandweer of overheidsbrandweer inzetbaar < 15 min.
300
380
930
beschermingsniveau 3
preventieve maatregelen overeenkomstig CPR 15-2 of 15-3
275
520
930
1Een automatische gasblusinstallatie is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 600 m2Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2.
2 Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2
Koel- of vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel
Tabel 3
< –25 °C
1500–3500 kg
1
–4
–4
2
–
–
3
–
–
3500–6000 kg
1
–
–
2
–
–
3
–
–
6000–8000 kg
1
–
–
2
–
–
3
–
–
8000–10.000 kg
1
–
–
2
–
–
3
310
310
–25 tot –5 °C
1500–3500 kg
1
–
–
2
–
–
3
–
–
3500–6000 kg
1
–
–
2
–
–
3
260
260
6000–8000 kg
1
–
–
2
–
–
3
280
280
8000–10.000 kg
1
–
–
2
–
120
3
300
300
> –5 °C
1500–3500 kg
1
–
–
2
–
–
3
–
–
3500–6000 kg
1
–
–
2
–
–
3
360
360
6000–8000 kg
1
–
170
2
–
170
3
400
400
8000–10.000 kg
1
200
200
2
200
200
3
400
400
1 Het betreft installaties die zijn voorzien van een pompbeveiliging, met een maximale werktemperatuur die lager is dan -25 °C, een maximale werktemperatuur tussen -25 °C en -5 °C, onderscheidenlijk een maximale werktemperatuur die hoger is dan -5 °C. Hierbij wordt onder werktemperatuur verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur. Voor de toepassing van bovenstaande tabel is de hoogste afscheider- of verdampingstemperatuur bepalend. Indien die hoogste temperatuur wordt bepaald door een afscheidervat waarin minder dan 400 kg ammoniak aanwezig is, mag in afwijking van de vorige volzin de afstand worden toegepast die behoort bij de werktemperatuur die heerst in het afscheidervat met de op een na hoogste werktemperatuur. Een pompbeveiliging, als bedoeld in de eerste volzin, bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk buiten werking wordt gesteld, zodat de toevoer van ammoniak naar de leiding wordt afgesneden.
2 Als noot 2 onder bijlage 1, tabel 6.
3 Als noot 3 onder bijlage 1, tabel 6.
4 De aanduiding ‘–’ houdt in dat de grens van het invloedsgebied in het desbetreffende geval niet relevant is. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking behoeven in dat geval niet te worden verantwoord.
Inrichtingen waar meer dan 100.000 kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen
Tabel 4
> 100.000 kg.
–1
1 De aanduiding ‘–‘ houdt in dat de grens van het invloedsgebied in het desbetreffende geval niet relevant is. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking behoeven in dat geval niet te worden verantwoord.