Besluit van 24 september 2004 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening alsmede de bepalingen betreffende de indicatie en herindicatie in het kader van genoemde wet in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken)
Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 juni 2004, nr. ABG/GA/04/40953;
De Raad van State gehoord (advies van 29 juli 2004, nummer W12.04.0246/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 september 2004, Directie Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen, nr. ABG/GA/04/63309;
Hebben goed gevonden en verstaan:
Hoofdstuk
1
Indicatie en herindicatie
Artikel
1
Begripsbepalingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
beperkingen van lichamelijke aard: alle beperkingen ten gevolge van stoornissen die niet van verstandelijke of psychische aard zijn, zoals gekwalificeerd in de internationale statistische classificatie van ziekten en aanverwante gezondheidsproblemen (ICD-10) en de internationale classificatie van stoornissen, beperkingen en handicaps (ICIDH) van de Wereld Gezondheidsorganisatie;
h.
beperkingen van verstandelijke aard: beperkingen ten gevolge van stoornissen die in de ICIDH zijn gekwalificeerd onder 12 en 13;
i.
beperkingen van psychische aard: beperkingen ten gevolge van stoornissen die in de ICIDH zijn gekwalificeerd onder 15 tot en met 19 en 23 tot en met 29;
j.
aanpassingen: aanpassingen met behulp waarvan door de geïndiceerde arbeid kan worden verricht, die betrekking hebben op:
1°.
technische aanpassingen in de werkplek en werkomgeving;
2°.
organisatorische aanpassingen in het werk;
3°.
speciale begeleiding bij het werk;
4°.
aanpassing van de werktijd;
5°.
aanpassing van het werktempo;
k.
begeleidingsorganisatie: een organisatie die de arbeidsinpassing van de geïndiceerde met een advies begeleid werken of voor de arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding van de geïndiceerde met een advies begeleid werken op zijn werkplek verzorgt gedurende het begeleid werken.
Artikel
2
De aanvraag
1
Een aanvraag tot indicatie wordt ingediend door of namens de aanvrager bij de Centrale organisatie werk en inkomen. Ondertekent de aanvrager de aanvraag tot indicatie niet zelf, dan wordt de reden daarvan vermeld.
2
In de aanvraag wordt aangegeven of de aanvrager toestemming geeft tot het zo nodig raadplegen van behandelend artsen of psychologen en het gebruik maken van bij dezen aanwezige medische of psychologische gegevens.
3
Na ontvangst van de aanvraag toetst de Centrale organisatie werk en inkomen de woonplaats van de aanvrager en draagt er zonodig zorg voor dat de aanvrager als werkzoekende ingeschreven staat bij haar organisatie.
4
De Centrale organisatie werk en inkomen tekent onverwijld de datum van ontvangst van de aanvraag aan, en zendt hem een bewijs van ontvangst. Een afschrift van het bewijs van ontvangst wordt toegezonden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de aanvrager woonachtig is alsmede aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien de aanvrager van dat instituut een uitkering ontvangt.
Artikel
3
Het onderzoek
1
In het kader van de aanvraag tot indicatie verricht de Centrale organisatie werk en inkomen, met inachtneming van de bijlage behorend bij dit besluit, onderzoek naar:
a.
de beperkingen van de aanvrager van lichamelijke, verstandelijke en psychische aard;
b.
de mogelijkheid, dat de aanvrager in staat is passende arbeid te verrichten onder normale omstandigheden, zonder dat er sprake is van aanpassingen;
c.
de aanpassingen die voor de aanvrager noodzakelijk zijn en de vraag of deze binnen redelijke grenzen in een normale arbeidsomgeving kunnen worden gerealiseerd;
d.
de mogelijkheid, dat de aanvrager met de aanpassingen in staat is regelmatig arbeid in de sociale werkvoorziening of begeleid werken te verrichten;
de mogelijkheid, dat de aanvrager een advies voor begeleid werken kan worden gegeven.
2
Het onderzoek wordt op adequate wijze verricht door personen die over voldoende deskundigheid beschikken.
3
Bij ministeriële regeling wordt bepaald wanneer bij het onderzoek een arbeidsdeskundige, een arts en een psycholoog wordt betrokken. Daarbij worden ook regels gesteld met betrekking tot het opleidings- en ervaringsniveau van genoemde deskundigen en de onverenigbaarheid van andere functies met die van deskundige als bedoeld in dit lid.
4
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de Centrale organisatie werk en inkomen het onderzoek uitvoert.
Artikel
4
De indicatie
1
De Centrale organisatie werk en inkomen stelt de indicatie vast binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag tot indicatie.
2
De indicatie bevat de vermelding of de aanvrager een geïndiceerde is.
3
De Centrale organisatie werk en inkomen deelt de geïndiceerde in de arbeidshandicapcategorie matig of ernstig in, op grond van de noodzakelijke aanpassingen en van het prestatieniveau volgens de bijlage behorend bij dit besluit.
4
De Centrale organisatie werk en inkomen stelt van de geïndiceerde de geldigheidsduur van de indicatie vast. Deze bedraagt minimaal 2 jaar en maximaal 5 jaar.
5
De indicatie bevat bij een geïndiceerde tevens:
a.
de arbeidshandicapcategorie waarin hij is ingedeeld;
b.
de geldigheidsduur van de indicatie;
c.
een advies over de eventuele aanpassingen die in eerste aanleg noodzakelijk worden bevonden bij het verrichten van arbeid, en
d.
een advies of hij in staat wordt geacht tot begeleid werken.
Indien de aanvrager niet wordt geïndiceerd, omdat hij ook onder aangepaste omstandigheden niet tot regelmatige arbeid is staat wordt geacht, bevat de indicatie tevens een gericht advies betreffende de doorgeleiding naar een indicatie voor een voorziening voor ondersteunende en activerende begeleiding in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
8
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de geldigheidsduur van de indicatie.
Artikel
5
Mededeling indicatie
1
De indicatie wordt door de Centrale organisatie werk en inkomen zo spoedig mogelijk na vaststelling toegezonden aan de geïndiceerde, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de geïndiceerde woonachtig is, en, voor zover van toepassing, de in artikel 2, derde lid, van de wet bedoelde rechtspersoon. Indien de geïndiceerde een uitkering ontvangt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ontvangt dat instituut zo spoedig mogelijk na de vaststelling de mededeling dat de aanvrager een geïndiceerde is.
2
Indien de aanvrager niet wordt geïndiceerd wordt dat besluit door de Centrale organisatie werk en inkomen zo spoedig mogelijk na vaststelling toegezonden aan hem, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de aanvrager woonachtig is, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien de aanvrager van genoemd instituut een uitkering ontvangt.
3
Indien het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 2, vierde lid, van de wet bericht dat college in afschrift de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien de geïndiceerde van genoemd instituut een uitkering ontvangt.
Artikel
6
Herindicatie
1
Telkens uiterlijk 16 weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van een indicatie wordt:
a.
bij een geïndiceerde die op de wachtlijst staat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de geïndiceerde woonachtig is, of
b.
bij een geïndiceerde die arbeid verricht door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die voor de geïndiceerde in het kader van de wet subsidie van het Rijk ontvangt,
een herindicatie aangevraagd bij de Centrale organisatie werk en inkomen.
2
Bij de aanvraag voor een herindicatie verstrekt het college van burgemeester en wethouders aan de Centrale organisatie werk en inkomen in ieder geval recente gegevens betreffende:
a.
de wijze van functioneren van de geïndiceerde in de sociale werkvoorziening of het begeleid werken, en
b.
de uitvoering van de door de Centrale organisatie werk en inkomen afgegeven adviezen.
3
Onverminderd het eerste lid, kan een aanvraag tot herindicatie op gemotiveerd verzoek van of namens de geïndiceerde op een eerder tijdstip dan bedoeld in het eerste lid, bij de Centrale organisatie werk en inkomen plaatsvinden. Het tweede lid is van toepassing.
4
De artikelen 2, tweede lid, 3, 4 en 5, eerste en tweede lid, zijn op een aanvraag tot herindicatie van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij een herindicatie de geldigheidsduur van de indicatie, mede gelet op de stabiliteit van de beperkingen en de arbeidshandicapcategorie, bedoeld in artikel 4, derde lid, maximaal 10 jaar kan bedragen.
5
Door of namens een werknemer die op 31 december 1997 een dienstbetrekking is aangegaan met een gemeente op basis van de Wet Sociale Werkvoorziening, zoals die wet luidde op genoemd tijdstip, kan door tussenkomst van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die voor hem in het kader van de wet subsidie van het Rijk ontvangt, een aanvraag tot herindicatie bij de Centrale organisatie werk en inkomen worden ingediend, indien die werknemer in aanmerking wenst te komen voor begeleid werken. Bij deze herindicatie wordt door de Centrale organisatie werk en inkomen uitsluitend beoordeeld of hij tot dergelijke arbeid in staat wordt geacht.
6
De Centrale organisatie werk en inkomen betrekt bij een besluit over de herindicatie de op grond van het tweede lid van het college van burgemeester en wethouders verkregen gegevens.
Artikel
7
Advies bij voorgenomen opzegging van de dienstbetrekking
Het college van burgemeester en wethouders beheert een wachtlijst.
2
Plaatsing op de wachtlijst geschiedt op volgorde van de datum van aanvraag tot indicatie onverwijld nadat het college van burgemeester en wethouders de mededeling, bedoeld in artikel 5, eerste lid, heeft ontvangen.
3
Bij de plaatsing op de wachtlijst worden ten minste de volgende gegevens van de geïndiceerde vermeld:
a.
naam, adres, postcode en woonplaats;
b.
geboortedatum;
c.
geslacht;
d.
sofinummer;
e.
de datum van aanvraag en indicatie, en
f.
de indeling in arbeidshandicapcategorie, onderscheiden naar indicaties met en zonder advies begeleid werken.
4
Het college van burgemeester en wethouders registreert van een geïndiceerde die langer dan 12 maanden op de wachtlijst staat periodiek of die geïndiceerde, vanaf de datum van aanvraag tot indicatie tot het moment waarop hij van de wachtlijst wordt gehaald, gedurende een of meer aaneengesloten perioden van ten minste 30 dagen niet beschikbaar is geweest voor arbeid, alsmede de duur van dergelijke perioden, vanwege:
Indien de geïndiceerde zich blijvend in een andere gemeente vestigt, worden zijn gegevens door de gemeente waar hij gevestigd was overgedragen aan de gemeente waar hij zich gevestigd heeft. De gemeente waar de geïndiceerde zich gevestigd heeft plaatst hem op de wachtlijst overeenkomstig het tweede lid.
Artikel
9
Terugkeergarantie
1
Een persoon die vanaf de wachtlijst arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen drie jaar onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij tot de doelgroep behoort, door het college van burgemeester en wethouders op de oorspronkelijke datum van aanvraag tot indicatie op de wachtlijst geplaatst.
2
Een persoon die begeleid werkt en vervolgens onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij tot de doelgroep behoort, door het college van burgemeester en wethouders op de oorspronkelijke datum van aanvraag tot indicatie op de wachtlijst geplaatst en bij voorrang begeleid werken aangeboden.
3
Een persoon die in aansluiting op een dienstbetrekking of begeleid werken arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen drie jaar onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij tot de doelgroep behoort, door het college van burgemeester en wethouders op de oorspronkelijke datum van aanvraag tot indicatie op de wachtlijst geplaatst en bij voorrang een dienstbetrekking of begeleid werken aangeboden.
Hoofdstuk
2
Begeleid werken
Artikel
10
Voorrangsruimte begeleid werken
Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks vastgesteld welk percentage van het aantal plaatsingen vanaf de wachtlijst in nieuwe dienstbetrekkingen of begeleid werken door het college van burgemeester en wethouders ten minste wordt gebruikt voor begeleid werken, voor zover hiervoor geïndiceerden beschikbaar zijn. Hierbij wordt op een bij die regeling aangegeven wijze rekening gehouden met het aantal plaatsingen vanuit dienstbetrekkingen in begeleid werken.
Artikel
11
Arbeidsinpassing door de gemeente
1
Bij het tot stand doen brengen van begeleid werken, draagt het college van burgemeester en wethouders zorg voor de arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding van de geïndiceerde op zijn werkplek.
2
Het college van burgemeester en wethouders schakelt bij de taak op grond van het eerste lid een begeleidingsorganisatie in en deelt dit de geïndiceerde mede.
3
Bij de arbeidsinpassing wordt rekening gehouden met wensen van de geïndiceerde met betrekking tot de keuze van de begeleidingsorganisatie en de wensen en mogelijkheden van de geïndiceerde met betrekking tot de aard van het werk en van de werkgever.
4
Het college van burgemeester en wethouders verstrekt bij het totstandkomen van begeleid werken aan de werkgever van de geïndiceerde uit de voor de gemeente beschikbare subsidie een loonkostensubsidie en een subsidie voor de noodzakelijke kosten van aanpassing van zijn werkplek en aan de begeleidingsorganisatie een vergoeding voor de kosten van arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding van de geïndiceerde op zijn werkplek.
Artikel
12
Arbeidsinpassing door de geïndiceerde
1
In afwijking van artikel 11, eerste, tweede en derde lid, kan de geïndiceerde met toestemming van het college van burgemeester en wethouders zelf voor de arbeidsinpassing zorgdragen.
2
Het college van burgemeester en wethouders verleent de geïndiceerde in ieder geval de toestemming, bedoeld in het eerste lid, als het niet binnen 6 maanden na het moment, bedoeld in artikel 11, tweede lid, voor de geïndiceerde begeleid werken tot stand heeft gebracht.
3
Bij de toepassing van het eerste of tweede lid ziet het college van burgemeester en wethouders erop toe dat de geïndiceerde voor de arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding op zijn werkplek een begeleidingsorganisatie inschakelt.
Artikel
13
De begeleidingsorganisatie
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de begeleidingsorganisatie, het functioneren van de begeleidingsorganisatie en de deskundigen die de arbeidsinpassing en begeleiding bij de begeleidingsorganisatie verzorgen.
Artikel
14
Wijziging begeleidingsorganisatie
Indien de geïndiceerde begeleid werkt kan hij het college van burgemeester en wethouders gemotiveerd verzoeken een andere begeleidingsorganisatie in te schakelen voor begeleiding op zijn werkplek, dan wel het college van burgemeester en wethouders gemotiveerd verzoeken voor arbeidsinpassing ten behoeve van ander begeleid werk en begeleiding op zijn werkplek zorg te dragen. Het college van burgemeester en wethouders willigt het verzoek van de geïndiceerde in, tenzij het verzoek kennelijk onredelijk is. Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk
3
Financieel verdeelmodel
Artikel
15
Financiële definities
1
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
de standaardeenheid: de eenheid die overeenkomt met een arbeidsplaats van 36 uur voor een werknemer die op grond van de indicatie of herindicatie, bedoeld in artikel 11 van de wet, op grond van artikel 4, derde lid, is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie matig;
b.
arbeidsplaats: een of meer dienstbetrekkingen met de gemeente alsmede een of meer begeleid werken plaatsen, die het gehele kalenderjaar zijn vervuld op tienden nauwkeurig omgerekend naar een werkweek van 36 uur, waarbij vijfhonderdste of meer naar boven wordt afgerond op een tiende;
c.
subsidiejaar: het jaar (t) waarvoor de subsidie wordt verleend;
d.
toekenning: het aantal standaardeenheden over enig subsidiejaar waarvoor aan een gemeente subsidie wordt verstrekt;
e.
realisatie: het aantal arbeidsplaatsen uitgedrukt in standaardeenheden dat door een gemeente in enig jaar feitelijk is gerealiseerd;
f.
overrealisatie: het deel van de realisatie dat door een gemeente in enig jaar boven de toekenning is gerealiseerd;
g.
onderrealisatie: het deel van de toekenning dat door een gemeente in enig jaar niet is gerealiseerd;
h.
grondslag: de toekenning van het jaar (t-1) voorafgaand aan het subsidiejaar (t) zoals dat op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar bij Onze Minister bekend is, gecorrigeerd door een bij ministeriële regeling vast te stellen factor;
i.
gecorrigeerde gemeentelijke wachtlijst: het in het jaar (t-2) voorafgaand aan het jaar (t-1) van de grondslag gemiddeld in standaardeenheden uitgedrukt aantal personen van de wachtlijst, bedoeld in artikel 8, vermeerderd met de overrealisatie in dat jaar (t-2) en verminderd met de onderrealisatie in dat jaar (t-2);
j.
gecorrigeerde landelijke wachtlijst: de som van de gecorrigeerde gemeentelijke wachtlijsten;
k.
relatieve wachtlijst: de gecorrigeerde gemeentelijke wachtlijst gedeeld door de gecorrigeerde landelijke wachtlijst;
l.
netto uitstroompercentage: het aantal arbeidsplaatsen uitgedrukt in standaardeenheden dat in enig jaar door de gemeente is beëindigd op grond van Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of de wet als percentage van het aantal arbeidsplaatsen, uitgedrukt in standaardeenheden, dat in dat jaar door de gemeente is gerealiseerd;
m.
gemiddelde netto uitstroompercentage: het gemiddelde van de netto uitstroompercentages over de drie jaren (t-4, t-3 en t-2) voorafgaand aan het jaar (t-1) van de grondslag;
n.
gemeentelijke vacatureruimte: een bij ministeriële regeling vast te stellen deel van het gemiddelde netto uitstroompercentage vermenigvuldigd met de grondslag;
o.
landelijke vacatureruimte: de som van de gemeentelijke vacatureruimten vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling vast te stellen factor.
2
Een arbeidsplaats voor een werknemer die op grond van artikel 4, derde lid, is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig, wordt als factor van de standaardeenheid uitgedrukt. De hoogte van de factor wordt jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld.
3
De realisatie, bedoeld in het eerste lid, onder e, wordt berekend door de eindaantallen uitgedrukt in standaardeenheden van de maanden van het jaar bij elkaar op te tellen en te delen door twaalf.
4
Het gemiddeld in standaardeenheden uitgedrukt aantal personen van de wachtlijst, bedoeld in het eerste lid, onder i, wordt berekend door de eindaantallen uitgedrukt in standaardeenheden van de kwartalen van het jaar van de genoemde personen bij elkaar op te tellen en te delen door vier. Personen die langer dan 12 maanden op de wachtlijst staan, waarbij perioden als bedoeld in artikel 8, vierde lid, dat die personen niet beschikbaar zijn voor arbeid buiten beschouwing worden gelaten, worden in deze berekening niet meegenomen. De vorige volzin is alleen van toepassing, voor zover het aantal personen, bedoeld in de vorige volzin, groter is dan de mate waarin het aantal personen op de wachtlijst aan het begin van het jaar minus het aantal personen dat in dat jaar anders dan op grond van artikel 5, vijfde lid, onderdeel b, van de wachtlijst is gehaald, het aantal personen overstijgt dat in dat jaar een dienstbetrekking of begeleid werken heeft aanvaard plus de onderrealisatie aan het eind van het jaar. Bij deze berekeningen wordt een persoon die op de wachtlijst is geplaatst, gelijkgesteld aan een werknemer met dezelfde arbeidshandicapcategorie die een arbeidsplaats vervult.
5
Bij de berekening van het netto uitstroompercentage, bedoeld in het eerste lid, onder l, worden werknemers die in onmiddellijke aansluiting op een dienstbetrekking of begeleid werken arbeid aanvaarden op basis van een arbeidsovereenkomst onder normale omstandigheden, buiten beschouwing gelaten.
Artikel
16
Berekening subsidie
1
De subsidie aan de gemeente, bedoeld in artikel 8 van de wet, wordt berekend door de subsidie per standaardeenheid, bedoeld in artikel 17, eerste lid, te vermenigvuldigen met het aantal standaardeenheden dat bepaald wordt door de grondslag van de gemeente te verminderen met de gemeentelijke vacatureruimte en te vermeerderen met het product van de landelijke vacatureruimte en de relatieve wachtlijst.
2
Aan een gemeente wordt over enig jaar geen subsidie verstrekt als de toekenning voor de gemeente minder dan één standaardeenheid bedraagt. In dat geval wordt artikel 18 niet toegepast.
Artikel
17
Berekening subsidie van de standaardeenheid
1
De subsidie van de standaardeenheid wordt bepaald door het totaal van de voor het subsidiejaar (t) ter uitvoering van de wet beschikbare begrotingsmiddelen, nadat daarop de voor artikel 18, eerste lid, benodigde middelen en andere bij ministeriële regeling vastgestelde middelen in mindering zijn gebracht, te delen door het totaal van de in het subsidiejaar (t) bij de gemeenten te subsidiëren aantal standaardeenheden.
2
Het landelijk te subsidiëren aantal standaardeenheden wordt bepaald door het totaal aantal toegekende standaardeenheden in het jaar (t-1) voorafgaand aan het subsidiejaar (t) te corrigeren met een bij ministeriële regeling vast te stellen factor.
Artikel
18
Garantiefactor
1
De subsidie over enig jaar, verleend vóór 1 oktober van het voorgaande jaar t-1, wordt vóór 1 oktober van het jaar t aangevuld tot 95% van de realisatie van het jaar t-1, wanneer blijkt dat de subsidie meer dan 5% lager is dan de realisatie in het jaar t-1. De eerste volzin geldt voor zover de realisatie de toekenning in het jaar t-1 niet te boven gaat.
2
Bij de berekening van de subsidie op basis van het eerste lid worden wijzigingen van de subsidie als bedoeld in artikel 8, zesde lid, van de wet en afwijkingen van de verleende subsidie bij de definitieve vaststelling op grond van artikel 9, eerste lid, van de wet buiten beschouwing gelaten.
Artikel
19
Betaalbaarstelling
1
De subsidie wordt als volgt betaalbaar gesteld: in de maand mei 14,75 procent en in de overige maanden 7,75 procent van het berekende bedrag.
2
De betalingen vinden plaats op of omstreeks de 15e dag van iedere maand.
Artikel
20
Opschorting betaalbaarstelling
1
Indien bij ministeriële regeling vastgestelde bescheiden niet of niet volledig binnen de daarvoor gestelde termijnen zijn ontvangen kan de betaling van de subsidie door Onze Minister worden opgeschort.
2
Hervatting van de betaling vindt zo spoedig mogelijk plaats na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde bescheiden, doch uiterlijk op of omstreeks de 15e dag van de maand volgend op de maand waarin de bescheiden zijn ontvangen.
Artikel
21
Wijziging uitvoering
1
Op verzoek van een college van burgemeester en wethouders, dat door Onze Minister is ontvangen uiterlijk 1 juli van enig kalenderjaar, wordt de subsidie over een lopend subsidiejaar door Onze Minister aangepast aan een door een of meer gemeenten gewijzigde uitvoering van de wet.
2
Bij een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt door het college van burgemeester en wethouders:
a.
aangegeven op welke wijze de subsidie over het lopende jaar wordt verdeeld, betaalbaar gesteld en vastgesteld ten behoeve van een andere gemeente, en
b.
wordt een verklaring overlegd van de andere gemeente, waaruit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van die andere gemeente bereid is de uitvoering van de wet op zich te nemen en instemt met de wijze van verdeling, betaalbaarstelling en vaststelling van de subsidie.
3
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens of de verklaring die het college van burgemeester en wethouders aan Onze Minister overlegt bij een verzoek als bedoeld in het eerste lid.
Hoofdstuk
4
Subsidievaststelling
Artikel
22
Definitie maatregel
In dit hoofdstuk en de daarop gebaseerde bepalingen wordt onder maatregel verstaan het ten opzichte van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 8 van de wet, lager vaststellen van de subsidie op grond van artikel 9 van de wet.
Artikel
23
Vaststelling subsidie
1
Onze Minister stelt de subsidie aan de gemeente vast binnen een jaar na ontvangst van de daarvoor bij ministeriële regeling vastgestelde bescheiden.
2
Indien de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, niet zijn ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop deze betrekking hebben wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld.
3
Indien de subsidie aan de gemeente lager wordt vastgesteld dan de verleende subsidie over het subsidiejaar, wordt het verschil teruggevorderd dan wel verrekend met de subsidie over het lopende subsidiejaar.
4
Voor dienstbetrekkingen en begeleid werken aangegaan door werknemers die zijn geïndiceerd na inwerkingtreding van de wet, geldt voor de vaststelling van de subsidie aan de gemeenten een maximum van gemiddeld 32 uur per week uitgedrukt in standaardeenheden.
Artikel
24
Werknemers die niet meer tot de doelgroep behoren
In een geval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet stelt Onze Minister het bedrag van de maatregel vast op het bedrag dat aan subsidie is verleend voor die dienstbetrekking.
In een geval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet stelt Onze Minister het bedrag van de maatregel vast op het bedrag dat in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde aan subsidie is besteed.
2
Indien in een geval als bedoeld in het eerste lid, niet wordt voldaan aan artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onder sub 2, van de wet wordt bij de vaststelling van de subsidie uitgegaan van de indeling van de persoon in de arbeidshandicapcategorie matig, bedoeld in artikel 4, derde lid.
Artikel
26
Vaststelling percentage
1
Indien in een geval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet het bedrag, bedoeld in artikel 25, niet kan worden vastgesteld, stelt Onze Minister het bedrag van de maatregel vast op een percentage van het totaalbedrag dat aan subsidie voor het betreffende jaar is verleend.
2
Bij ministeriële regeling worden voor de toepassing van het eerste lid nadere regels gesteld.
Artikel
27
Realisatie begeleid werken
1
Indien in een geval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet niet wordt voldaan aan het krachtens artikel 10 vastgestelde percentage stelt Onze Minister het bedrag van de maatregel vast op het bedrag dat wordt verkregen door het aantal niet gerealiseerde begeleid werken plaatsen te vermenigvuldigen met het bedrag behorende bij een persoon die op grond van artikel 4, derde lid, is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie matig.
2
Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister afgezien indien het college van burgemeester en wethouders naar het oordeel van Onze Minister aannemelijk heeft gemaakt dat het geen verwijt kan worden gemaakt van de in het eerste lid bedoelde tekortkoming.
Hoofdstuk
5
Slot- en overgangsbepalingen
Artikel
28
Overgangsrecht terugkeergarantie
1
In afwijking van artikel 9, tweede lid, wordt een persoon die op 31 december 1997 werkzaam was met toepassing van de artikelen 11 en 12 van de Regeling samenloop arbeidsongeschikheidsuitkering met inkomsten uit arbeid en de Regeling vergoeding persoonlijke ondersteuning gehandicapte werknemers, zoals deze regelingen luidde tot die datum en die na die datum deze arbeidsovereenkomst in het kader van de wet heeft voortgezet, op zijn verzoek, door het college van burgemeester en wethouders op de wachtlijst geplaatst op de volgorde van de datum waarop hij tot genoemde regelingen was toegelaten en krijgt hij bij voorrang begeleid werken aangeboden, indien hij onvrijwillig werkloos wordt.
2
In afwijking van artikel 9, derde lid, wordt een persoon die op 31 december 1997 een dienstbetrekking heeft krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening (Stb. 1967, 687) zoals die luidde tot die datum en die na die datum deze dienstbetrekking heeft voortgezet, op zijn verzoek, door het college van burgemeester en wethouders wederom op de wachtlijst geplaatst op de volgorde van de datum waarop hij tot de personenkring van de Wet Sociale Werkvoorziening (Stb. 1967, 687) was toegelaten en krijgt hij bij voorrang een dienstbetrekking aangeboden, indien hij in aansluiting op zijn dienstbetrekking arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen drie jaar onvrijwillig werkloos wordt. Daarbij wordt zijn nieuwe dienstbetrekking aangemerkt als een voortzetting van zijn eerdere dienstbetrekking in de zin van de wet.
Artikel
29
Overgangsrecht financiële indeling oude populatie
1
Personen die op 31 december 1997 al in de sociale werkvoorziening werkzaam waren, worden, zolang die dienstbetrekking voortduurt, ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie matig.
2
Personen met beperkingen ten gevolge van stoornissen, zoals gekwalificeerd in de internationale classificatie van stoornissen, beperkingen en handicaps onder punt 50.0 tot en met 50.5, 51 en 52 en die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet werkzaam zijn bij de blindenwerkplaats Blizo, behorend tot de bestuurlijke eenheid WSD te Boxtel, en de Blindenwerkplaats Proson, behorende tot de bestuurlijke eenheid DSW, te Nunspeet, worden, zolang die dienstbetrekking voortduurt, ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig.
De in het eerste lid genoemde besluiten, zoals deze luidden op 31 december 2004, blijven van toepassing op de subsidievaststelling over perioden die gelegen zijn vóór 1 januari 2005, met dien verstande dat artikel 11 van het Besluit vaststelling subsidie Wet sociale werkvoorziening bij de subsidievaststelling over de subsidiejaren 2003 en 2004 niet wordt toegepast.
Artikel
31
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.
Artikel
32
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting en de bijlage in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,H. A. L.van Hoof
De Minister van Justitie ,J. P. H.Donner
Bijlage
Beslisschema behorende bij artikel 3 van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken
Beslisschema – vervolg
TOELICHTING
Algemeen
Het werken met beslisschema’s in het kader van de indicatiestelling Wet sociale werkvoorziening is een goed functionerende methode sinds de invoering van de Wsw. CWI neemt deze methode van de gemeenten over. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de voorheen bestaande beslistabellen «behoren tot de doelgroep», «indeling in arbeidshandicapcategorie» en «geïndiceerd voor begeleid werken» te incorporeren. De belistabel «geïndiceerd voor scholing» is vervallen nu dat geen onderdeel meer uitmaakt van het advies dat CWI bij de indicatiestelling afgeeft.
Het komen tot een indicatiestelling van het behoren tot de doelgroep van de Wsw, de arbeidshandicapcategorie en het begeleid werkenadvies is een proces dat geordend kan worden in een aantal te onderscheiden of opeenvolgende beslissingen. Voor de helderheid en de toetsbaarheid van de gedachtegang zijn deze te nemen beslissingen geformuleerd als opeenvolgende ja/nee keuzes, hoewel het gaat om oordelen die in de praktijk in samenhang gevormd zullen worden.
Het is voor de toetsbaarheid van de beoordeling van belang dat alle overwegingen die tot het eindoordeel leiden, schriftelijk worden vastgelegd, onder verwijzing naar in het dossier aanwezige bevindingen van eigen of door anderen verricht onderzoek. Het door anderen verricht onderzoek zal door CWI gewogen worden op kwaliteit en onafhankelijkheid.
De meningsvorming door de betrokken deskundige(n) zal niet altijd tot stand komen op grond van uitsluitend overduidelijke, doorslaggevende feiten. Soms zal het eindoordeel het resultaat zijn van afwegingen en taxaties. Hierom ook kan de indicatiestelling niet zonder meer gereduceerd worden tot een louter administratieve afhandeling.
Een precieze aanduiding van de noodzakelijke aanpassingen en van de beperkingen waarmee rekening moet worden gehouden, kan uiteraard pas gegeven worden na een functiegericht onderzoek bij de feitelijke plaatsing. Deze precieze aanduiding maakt daarom geen onderdeel uit van de indicatiestelling, maar zal door de gemeente, als verantwoordelijke voor de uitvoering van de Wsw bij de voorbereiding van de plaatsing van geïndiceerde worden vastgesteld.
Vraag 1 tot en met 6 (Beoordeling wel of geen doelgroep (boven- en ondergrens))
ad 1
Voor het beantwoorden van de eerste vraag moet uitsluitsel worden verkregen op grond van gegevens uit het medische dossier, uit psychologische onderzoeken, uit rapportages van school et cetera, al dan niet nader onderzocht.
In het dossier moeten de stoornissen en functionele beperkingen met name zijn genoemd en welomschreven. Daarnaast moeten deze zijn weergegeven in termen en codes uit de internationale statistische classificatie van ziekten en aanverwante gezondheidsproblemen (ICD-10, WHO, 1992) en de Internationale Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps (ICIDH, WHO, 1980), een en ander onder verwijzing naar de betreffende rapporten en de gebruikte onderzoeksmethoden.
Het kan voorkomen dat in medische dossiers niet de internationale codeclassificatie is opgenomen. Om te voorkomen dat CWI alleen voor het verkrijgen van de juiste code een arts moet inschakelen, kan CWI daarvan afzien. Voorwaarde is wel dat overduidelijk moet zijn dat de verkregen informatie op zich voldoende is om tot een besluit te komen.
ad 2
Bij het beantwoorden van de tweede vraag gaat het meer in het bijzonder in hoeverre de geconstateerde beperkingen – afzonderlijk, dan wel in samenhang gezien – het functioneren van de aanvrager in een normale arbeidsomgeving in de weg staan. Hierbij moet CWI rekening houden met hetgeen voor de aanvrager als passende arbeid kan worden beschouwd. Over het algemeen kan worden gesteld dat lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen – strikt genomen – gezien moeten worden in het licht van feitelijk te verrichten activiteiten, om te kunnen beoordelen of er sprake is van een handicap. Daarbij moet dan bovendien in beschouwing worden genomen in hoeverre er compensatiemogelijkheden zijn, bij de persoon zelf of met behulp van aanpassingen en hulpmiddelen in de omgeving. In extremo kan dit inhouden dat een vergaand of volledig verlies van doorgaans onmisbare lichamelijke functies in sommige gevallen óf geen rol van betekenis speelt bij bepaalde activiteiten, óf nagenoeg geheel gecompenseerd kan worden door technische of personele voorzieningen of door buitengewone vaardigheden van de persoon. Het kan echter ook zo zijn dat forse fysieke beperkingen bij anderen op voorhand een onmiskenbare handicap betekenen in vele situaties, zeker als de verstandelijke capaciteiten en de psychische gesteldheid geen beduidend tegenwicht bieden. Evenzo zullen aanmerkelijke verstandelijke of psychische beperkingen in veel omstandigheden een niet te miskennen handicap zijn, die een als normaal geaccepteerd functioneren in de weg staan. In het bijzonder kan het samengaan van meerdere beperkingen leiden tot een beduidende handicap in uiteenlopende situaties, zelfs als deze beperkingen afzonderlijk mogelijk relatief mild zijn.
ad 3
Wanneer de aanvrager niet in staat kan worden geacht om zonder aanpassingen arbeid te verrichten, wordt de vraag gesteld of het verrichten van arbeid wél mogelijk is met behulp van aanpassingen. Diegenen, die vanwege hun beperkingen ook niet met behulp van aanpassingen tot arbeid in staat zijn, worden geacht tot de doelgroep van een voorziening voor ondersteunende en activerende begeleiding in het kader van de AWBZ (dagopvang) te behoren. Deze aanvragers zullen via de gemeenten voor die indicatieprocedure kunnen worden aangemeld.
ad 4
Beperkingen hoeven niet per definitie een normale arbeidsparticipatie in de weg te staan. Zo kan bij een relatief geringe beperking en een recent arbeidsverleden de nadruk sterker liggen op de vraag in hoeverre het mogelijk is te werken onder normale omstandigheden, al dan niet met gebruikmaking van aanpassingen van de arbeidsplaats of van een loonkostensubsidie ter compensatie van een substantieel verminderde arbeidsprestatie. Redelijkerwijs geldt hierbij wat gebruikelijk is bij toepassing van voorzieningen op basis van de arbeidsongeschikheidswetten of de Wet werk en bijstand.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is op deze manier de noodzakelijke specifieke aanpassingen te realiseren. Het zal dan gaan om een breed scala van aanpassingen, die praktisch alleen binnen de sociale werkvoorziening kunnen worden gerealiseerd. Hieronder kunnen worden verstaan technische aanpassingen aan de werkplek en werkomgeving die niet door de uitvoeringsinstelling worden vergoed, omdat ze in de gegeven omstandigheid te kostbaar zijn. Ook kan het gaan om aanpassingen die, ongeacht de kosten, alleen al op technische gronden binnen het gewone bedrijf niet goed te realiseren zijn. Andere aanpassingen kunnen op een meer organisatorisch vlak liggen. Hiervoor geldt eveneens dat sommige aanpassingen op dit gebied niet in het gewone bedrijf kunnen worden gerealiseerd, omdat het productieproces een dergelijke aanpassing eenvoudig niet toelaat. Te denken valt hierbij aan een noodzakelijke specifieke vergaande taakdeling in het uitvoerende productiewerk, gelet op de lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking van de aanvrager.
Dergelijke taakdelingen zijn in beginsel wel mogelijk in de sociale werkvoorziening.
Verder zijn er aanpassingen op het organisatorische gebied denkbaar die in het geheel niet van het gewone bedrijf kunnen worden vereist of gerealiseerd, zoals een permanente specifiek deskundige werkbegeleiding.
Diegenen, die tot arbeid in staat zijn en voor wie de noodzakelijke aanpassingen over het algemeen gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale arbeidsomgeving, worden geacht tot de reïntegratiedoelgroep van gemeente of UWV te behoren. Deze groep komt in aanmerking voor een door CWI op te stellen reïntegratieadvies.
ad 5
Wanneer wordt geconstateerd dat noodzakelijke aanpassingen redelijkerwijs niet te realiseren zijn buiten het kader van de Wsw (i.c. zonder Wsw-subsidie), moet worden vastgesteld of zulks wél mogelijk is binnen de Wsw (in een SW-dienstbetrekking of met Wsw-begeleid werken). De bepaling van wat een redelijke grens is kan niet eenduidig en scherp worden afgebakend. Als richtlijn bij de beoordeling geldt hiervoor twee maal het maximale Wsw-subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur bij een eenmalige investering, en een vierde van het maximale Wsw-subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur bij structurele kosten.
Verder moet de aanvrager tenminste in staat worden geacht te kunnen functioneren op een rustige plek in een kleine industriële afdeling, kantoor of buitenobject; enig contact met collega’s zal daarbij niet uitgesloten zijn. Voor een redelijke grens van aanpassing van de werktijd geldt een maximale reductie tot een dagdeel per werkdag. Diegenen voor wie de noodzakelijke aanpassingen redelijkerwijs niet gerealiseerd kunnen worden binnen de sociale werkvoorziening worden geacht tot de doelgroep van een voorziening voor ondersteunende en activerende begeleiding in het kader van de AWBZ (dagopvang) te behoren. Deze aanvragers zullen via de gemeenten voor die indicatieprocedure kunnen worden aangemeld.
ad 6
Naast de beoordeling of eventuele noodzakelijke aanpassingen binnen de Wsw kunnen worden gerealiseerd, wordt beoordeeld of de aanvrager in voldoende mate in staat is binnen de Wsw te functioneren.
Vergaande taakdelingen zijn in beginsel wel mogelijk in de sociale werkvoorziening, waarbij de toelaatbare limiet is het verrichten van de eenvoudigste functies. De noodzaak tot uitsplitsing kan immers niet zodanig zijn dat het vervullen van de allereenvoudigste functies het vermogen van de aanvrager te boven gaat. Een functioneringsniveau, waarbij de aanvrager aangewezen is op intensievere begeleiding dan hierboven aangegeven, minder dan een uur aaneengesloten kan werken, of slechts een prestatie kan leveren van minder dan 15 procent, wordt beschouwd als niet (meer) passend binnen een arbeidsorganisatie/SW-bedrijf. Ook hierbij geldt dat het percentage van 15 procent een richtlijn is. Diegenen, die conform bovenstaande criteria niet tot regelmatige arbeid in staat zijn vanwege de aard van hun beperkingen, behoren tot de doelgroep van de ondersteunende en activerende begeleiding in het kader van de AWBZ (dagopvang). Zij worden beschouwd als niet (meer) passend binnen een arbeidsorganisatie.
Vraag 7 en 8 (Beoordeling handicapcategorie)
De handicapcategorie wordt vastgesteld op basis van twee factoren: de mate van vérstrekkendheid van de noodzakelijke voorzieningen en maatregelen (7) en de prestatiemogelijkheden van de aanvrager (8).
ad 7
Voor het bepalen van de (niet)vérstrekkendheid van de noodzakelijke aanpassingen gelden de volgende richtlijnen:
Als niet vérstrekkend worden gezien:
a.
algemene voorzieningen voor (lichamelijk) gehandicapten betreffende toegankelijkheid, gebruik en veiligheid;
b.
eenmalige individuele aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voor zover de eenmalige kosten hiervan binnen redelijke grenzen blijven. Als richtlijn hierbij geldt de helft van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur;
c.
structurele voorzieningen, voor zover de kosten hiervan binnen redelijke grenzen blijven. Als richtlijn hierbij geldt een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur;
d.
organisatorische aanpassingen aan functies die, na aanpassing, gewaardeerd worden boven een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau.
Als vérstrekkend worden gezien:
e.
eenmalige individuele technische aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voor zover deze niet binnen de onder b. genoemde redelijke grenzen kunnen worden gerealiseerd;
f.
individuele voorzieningen met structurele kosten, voor zover deze niet binnen de onder c. genoemde redelijke grenzen kunnen worden gerealiseerd;
g.
organisatorische aanpassingen die inherent zijn aan alle functies die gewaardeerd worden beneden een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau;
h.
speciale werkbegeleiding, waarbij speciale kennis en vaardigheden van de leidinggevende vereist zijn, of waarbij de noodzakelijke intensiteit van begeleiding meer dan 50 procent hoger is dan bij een soortgelijke functie onder normale werkomstandigheden het geval zou zijn.
ad 8
Op basis van het beargumenteerd oordeel worden de prestatiemogelijkheden (het «prestatieplafond») vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de geïndiceerde aangepaste omstandigheden of eventuele verlaagde eisen met betrekking tot het werktempo. Dergelijke aangepaste eisen kunnen worden gezien als een noodzakelijke aanpassingsmaatregel, die al dan niet op een werkplek gerealiseerd kan worden. Een dergelijke maatregel zal een verminderde individuele prestatie per gewerkt uur tot gevolg hebben. Niet bij elke taak of functie zal een dergelijke aanpassing mogelijk zijn, ongeacht de eventuele financiële compensatie voor de resulterende verminderde prestatie.
In geval van twijfel over het prestatieplafond zullen de uitkomsten uit arbeidskundig testonderzoek en/of arbeidssimulatie duidelijkheid kunnen verschaffen. De uiteindelijke feitelijke arbeidsprestatie, die sterk mede afhankelijk is van buiten de persoon gelegen factoren, wordt niet als criterium beschouwd.
Van personen met een matig verstandelijke handicap mag worden aangenomen dat zij niet in staat zijn tot het leveren van een prestatie van 50 procent of meer. Dit geldt eveneens voor personen met een ernstig psychische handicap.
Vraag 9 en 10 (Begeleid werken)
ad 9
Nadat onder punt 5 van het beslisschema is vastgesteld dat het totaal van de onder punt 3 van het beslisschema genoemde aanpassingen binnen redelijke grenzen binnen het kader van de Wsw te realiseren zijn, zal moeten worden nagegaan of dit mogelijk is bij een reguliere werkgever.
Omdat de werksetting in de begeleid werkenomgeving over het algemeen vooraf niet bekend zal zijn, zal de toetsing van deze punten marginaal zijn, in die zin dat uitsluitend aanpassingen een positieve indicatie in de weg zullen staan, die met grote waarschijnlijkheid nergens buiten de sociale werkvoorziening gerealiseerd (kunnen) worden. Dat in de praktijk de noodzaak tot het voorzien in aanpassingen het vinden van een begeleid werkenarbeidsplaats zou kunnen bemoeilijken, is geen reden om de aanvrager een dergelijke optie te onthouden. Aanpassingen op het punt van speciale werkbegeleiding en van werktempo worden door het begeleid werken op grond van artikel 7 van de wet zelf mogelijk gemaakt, door middel van subsidie voor de werkgever om te voorzien in deskundige begeleiding op de werkplek en in compensatie van de verminderde productiviteit van de aanvrager ten gevolge van diens beperkingen.
ad 10
Bij de beslissing of de aanvrager wel of niet tot de Wsw-doelgroep behoort is in stap zes van de beslistabel al vastgesteld dat de noodzakelijke persoonlijke werkbegeleiding voor de aanvrager gelimiteerd kan blijven tot gemiddeld maximaal 15 procent van de werktijd.
Er zijn evenwel situaties denkbaar waarin aanwezigheid of acute beschikbaarheid van speciale begeleiding nodig is, zonder dat daarbij sprake is van feitelijke werkbegeleiding. Het gaat dan om de noodzakelijke aanwezigheid van deskundige begeleiding voor noodgevallen. In dergelijke gevallen zal de feitelijke inzet van de begeleiding gelimiteerd blijven tot (ver) beneden de 15 procent van de werktijd van de aanvrager, maar kan langere of zelfs permanente aanwezigheid van de deskundige begeleiding op de werkvloer noodzakelijk zijn om in geval van nood te kunnen optreden. Van een reguliere werkgever kan in de regel niet verwacht wordt dat dergelijke (semi)permanente begeleiding aanwezig is. Indien de noodzaak van dergelijke aanwezigheid of acute beschikbaarheid niet gelimiteerd kan blijven tot 15 procent van de werktijd, wordt begeleid werken bij een reguliere werkgever daarom voor de aanvrager als niet passend beschouwd.