Besluit van 10 december 2004, houdende regels ter uitvoering van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (Besluit Onderzoeksraad voor veiligheid)

Besluit Onderzoeksraad voor veiligheid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 juni 2004, nr. PRO 2004/67265, Directoraat-generaal Veiligheid, project PRO;
Gelet op richtlijn nr. 94/56/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 november 1994 houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart (PbEG L 319), richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 010), richtlijn nr. 2002/59/EG inzake de invoering van een communautair monitorings- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart (PbEG L 208) en richtlijn nr. 1999/35/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen (PbEG L 138) alsmede de artikelen 5, 28, 54, 56, tweede lid, 59, derde lid, 67, 68, 77, 78 en 96, eerste lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid;
De Raad van State gehoord (advies van 2 september 2004, nr. W04.04.0254/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 december 2004, nr. PRO 2004/78765;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§

1

Begripsomschrijving

Artikel

1

§

2

Toepasselijkheid

Artikel

2

§

3

Onderzoeksverplichtingen

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

8a

Artikel

8b

Bij een beslissing als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de rijkswet, omtrent het instellen van een onderzoek naar een ongeval of incident in verband met een spoorweg, niet zijnde een ernstig ongeval in verband met een spoorweg, houdt de raad rekening met:

  • a.

    de ernst van het ongeval of incident,

  • b.

    de vraag of het ongeval of incident deel uitmaakt van een reeks ongevallen of incidenten die van belang zijn voor het systeem als geheel,

  • c.

    de consequenties van het ongeval of incident voor de veiligheid op het spoor in de Europese Unie, en

  • d.

    verzoeken van infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen, de Nederlandse spoorwegveiligheidsinstantie of andere lidstaten.

§

4

Meldingsplichten

Artikel

9

§

5

Onderzoek

Artikel

9a

Artikel

10

Artikel

11

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het toezenden van het rapport in concept aan andere staten, Aruba, Curaçao en Sint Maarten voor commentaar en over de voor het geven van commentaar te stellen termijn.

Artikel

11a

De raad voert het onderzoek naar een scheepvaartongeval, waarbij een zeeschip is betrokken, uit overeenkomstig de methodologie, bedoeld in artikel 2, onder e, van de Verordening nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PbEG L 208). Afwijking van deze methodologie is mogelijk, voor zover de onderzoeker dit noodzakelijk acht voor het bereiken van de onderzoeksdoelstellingen.

Artikel

11b

Bij een onderzoek naar een scheepvaartongeval, waarbij een zeeschip is betrokken, wordt voor aangelegenheden die niet reeds in de rijkswet en de daarop berustende bepalingen expliciet geregeld zijn, de Code of the International Standards and Recommended Practices for a Safety Investigation into a Marine Casualty or Marine Incident zoals vastgesteld bij resolutie MSC.255(84) van de International Maritime Organisation van 16 mei 2008 in acht genomen.

Artikel

11c

Bij het onderzoek naar een scheepvaartongeval, een ernstig scheepvaartongeval of een zeer ernstig scheepvaartongeval wordt rekening gehouden met de relevante bepalingen van de IMO-richtsnoeren betreffende de billijke behandeling van zeelieden bij ongevallen op zee, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van richtlijn 2009/18/EG van het Europees parlement en van de Raad van Europese Unie van 23 april 2009 tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector en tot wijziging van de Richtlijn 1999/35/EG van de Raad en Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 131).

Artikel

11d

Artikel

11e

De raad publiceert in geval van een voorval in verband met een spoorweg of een andere railweg in Nederland ten minste eenmaal per jaar een tussentijdse verklaring over het onderzoek indien het eindrapport niet binnen twaalf maanden na het voorval kan worden uitgebracht. In de tussentijdse verklaring gaat de raad in op de voortgang van het onderzoek en eventuele veiligheidskwesties die aan het licht zijn gekomen.

Artikel

11f

§

6

Informatiemateriaal

Artikel

12

Indien, in geval van een luchtvaartongeval, door de staat van registratie, de staat van de exploitant, de staat van ontwerp of de staat van vervaardiging een verzoek wordt gedaan om het luchtvaartuig, zijn inhoud of enig ander bewijsmateriaal ongestoord te laten, hangende het onderzoek door een vertegenwoordiger van de verzoekende staat, neemt de raad alle benodigde maatregelen om aan dit verzoek tegemoet te komen, voorzover dit redelijk uitvoerbaar en verenigbaar met de juiste uitvoering van het onderzoek is en met dien verstande dat het luchtvaartuig mag worden verplaatst om er personen, dieren, post en kostbaarheden uit te halen, om vernietiging door vuur of andere oorzaken te voorkomen of om gevaar of hinder voor de luchtvaart, ander transport of mensen te voorkomen en het niet een overmatige vertraging van het weer in dienst nemen van het luchtvaartuig tot gevolg heeft.

§

7

Toezenden rapport aan derden

Artikel

13

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het in daarbij aangewezen gevallen toezenden van het rapport, aan een buitenlandse staat, de Commissie van de Europese Gemeenschappen, het Europees Spoorwegbureau, een internationale organisatie of andere derden.

§

8

Onderzoek door een ander land

Artikel

14

Artikel

15

Indien een luchtvaartongeval of ernstig luchtvaartincident buiten Nederland, de territoriale wateren daaronder begrepen, een luchtvaartuig betreft waarvan de exploitant in Nederland is gevestigd, stelt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat zo spoedig mogelijk, met behulp van de meest geschikte en snelste middelen die beschikbaar zijn, de staat van het voorval en de staat van registratie op de hoogte van bijzonderheden inzake gevaarlijke stoffen aan boord van het luchtvaartuig.

Artikel

16

Artikel

17

Indien de staat die een onderzoek verricht terzake van een luchtvaartongeval met een luchtvaartuig met een startmassa van meer dan 2250 kg dat in Nederland is ingeschreven, waarvan de exploitant in Nederland woont of waarvan Nederland de staat van ontwerp of vervaardiging is, verzoekt om deelneming door Nederland, wijst Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een vertegenwoordiger terzake van het onderzoek aan.

Artikel

18

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de aanwijzing door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van vertegenwoordigers als bedoeld in de artikelen 14, tweede lid, 16, tweede lid, en 17.

Artikel

19

Artikel

20

Op verzoek van de staat die een onderzoek terzake van een luchtvaartongeval of luchtvaartincident verricht, verschaft Onze Minister van Verkeer en Waterstaat alle relevante informatie die hij beschikbaar heeft.

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

§

9

Verhouding tot onderzoek met het oog op het opleggen van sancties

Artikel

24

Artikel

25

Ter bevordering van de coördinatie en het overleg maken de raad en Onze Minister wie het aangaat, binnen een half jaar na inwerkingtreding van de rijkswet, afspraken over de samenwerking en informatie-uitwisseling in de gevallen waarin zowel de raad een onderzoek instelt naar een voorval als ook ten aanzien van hetzelfde voorval het opleggen van een bestuurlijke sanctie wordt overwogen. Artikel 24, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§

10

Slotbepalingen

Artikel

26

Wijzigt het Besluit Politieregisters.

Artikel

27

Artikel

28

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Onderzoeksraad voor veiligheid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties , J. W. Remkes
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner