Artikel
1
In deze regeling wordt verstaan onder:
-
a.
minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
-
b.
landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen – teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande met uitzondering van bosbouw;
-
c.
landbouwbedrijf: geheel van productie-eenheden in Nederland bestaande uit een of meer gebouwen of gedeelten daarvan en daarbijbehorende cultuurgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw;
-
d.
economische levensvatbaarheid: de omstandigheid dat een onderneming solvabel, liquide en niet structureel verliesgevend is onderscheidenlijk zal zijn, hetgeen blijkt uit de verklaring, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a;
-
e.
kredietinstelling: kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° van de Wet toezicht kredietwezen 1992 die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a tot en met d van die wet is geregistreerd;
-
f.
lening: schriftelijke overeenkomst van geldlening tussen de subsidieaanvrager en een kredietinstelling, met een looptijd van tenminste 3 jaar;
-
g.
Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
-
h.
verordening 1257/1999: verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L 160).