Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 april 2005, nr. TRCJZ/2005/1118, houdende een subsidieregeling voor jonge agrariërs (Subsidieregeling jonge agrariërs)

Subsidieregeling jonge agrariërs

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op titel II, hoofdstuk I, van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L160);
Gelet op verordening (EG) nr. 817/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PB L 153);
Gelet op het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmaperiode 2000–2006, zoals goedgekeurd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikking nr. C (2000) 2751 def. van 28 september 2000, inclusief de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurde wijzigingen van dit programmeringsdocument;

Besluit:

§

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • b.

    landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen – teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande met uitzondering van bosbouw;

  • c.

    landbouwbedrijf: geheel van productie-eenheden in Nederland bestaande uit een of meer gebouwen of gedeelten daarvan en daarbijbehorende cultuurgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw;

  • d.

    economische levensvatbaarheid: de omstandigheid dat een onderneming solvabel, liquide en niet structureel verliesgevend is onderscheidenlijk zal zijn, hetgeen blijkt uit de verklaring, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a;

  • e.

    kredietinstelling: kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° van de Wet toezicht kredietwezen 1992 die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a tot en met d van die wet is geregistreerd;

  • f.

    lening: schriftelijke overeenkomst van geldlening tussen de subsidieaanvrager en een kredietinstelling, met een looptijd van tenminste 3 jaar;

  • g.

    Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • h.

    verordening 1257/1999: verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L 160).

§

2

De subsidie

Artikel

2

De minister kan ter stimulering van de duurzame ontwikkeling van de agrarische sector op grond van de volgende bepalingen op aanvraag subsidie verlenen aan agrarische ondernemers voor investeringen in landbouwbedrijven die leiden tot:

  • a.

    de verlaging van de productiekosten;

  • b.

    de verbetering en omschakeling van de productie;

  • c.

    de verhoging van kwaliteit;

  • d.

    de instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiënische omstandigheden en de normen op het gebied van dierenwelzijn, of

  • e.

    bevordering van de diversificatie van landbouwactiviteiten.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Het landbouwbedrijf waarop de natuurlijke persoon, bedoeld in het artikel 4, is gevestigd, is op de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 3:

Artikel

6

Artikel

7

§

3

Subsidieverlening

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Geen subsidie wordt verstrekt:

  • a.

    indien de te verstrekken subsidie niet ten minste € 5.000 bedraagt;

  • b.

    indien de aanvrager meer dan één aanvraag tot subsidieverlening heeft ingediend;

  • c.

    voor investeringen waarmee een begin van uitvoering is gemaakt – waaronder in elk geval wordt verstaan het aangaan van verplichtingen – alvorens de ontvangst van een aanvraag tot subsidieverlening schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd;

  • d.

    indien de lening, bedoeld in artikel 6, eerste lid, is aangegaan alvorens de ontvangst van een aanvraag tot subsidieverlening schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd;

  • e.

    indien op grond van deze regeling eerder aan de aanvrager subsidie is uitbetaald of terzake van een eerdere aanvraag op grond van deze regeling nog een beslissing genomen moet worden tot vaststelling van de subsidie;

  • f.

    indien voor de investeringen waarvoor de aanvrager subsidie heeft aangevraagd eerder door een bestuursorgaan een subsidie is verstrekt;

  • g.

    indien het eigen vermogen van de aanvrager meer dan 60% bedraagt van de fiscale balanswaarde van het desbetreffende landbouwbedrijf;

  • h.

    voor de verwerving van onroerende goederen, niet zijnde grond, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel a, ten behoeve waarvan in de periode 10 jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag subsidie door een bestuursorgaan is verleend, en

  • i.

    voor investeringen die gericht zijn op een productieverhoging waarvoor op de markt geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden.

Artikel

11

De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat:

  • a.

    de aanvrager ten minste ten bedrage van de investeringen een lening afsluit;

  • b.

    voor zover de subsidie de verwerving van onroerende goederen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdelen a en b, betreft: de kosten voor de verwerving van de onroerende goederen, exclusief de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster, ten hoogste overeenkomen met een door een beëdigd taxateur vastgestelde vrije verkoopwaarde van de desbetreffende grond en gebouwen, en

  • c.

    voor zover de subsidie de verwerving van onroerende goederen, niet zijnde grond, betreft, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel a: een beëdigd taxateur heeft vastgesteld dat deze gebouwen voldoen aan de nationale voorschriften, hetgeen in ieder geval betekent dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet op de ruimtelijke ordening en de Woningwet geldende normen.

§

4

Verplichtingen van de subsidieaanvrager

Artikel

12

Artikel

13

De subsidieaanvrager is verplicht:

  • a.

    de investering ten minste gedurende de fiscale afschrijvingstermijn ervan, met een maximum van 5 jaar, te rekenen vanaf de datum van de investering:

    • te gebruiken voor het doel waarvoor de investering blijkens de aanvraag tot subsidieverlening is verricht, en

    • niet te vervreemden, zonder dat een vervangingsinvestering met vergelijkbare functionaliteit wordt verricht.

  • b.

    voor de op grond van deze regeling gesubsidieerde investeringen niet uit hoofde van enige andere voorziening subsidie te ontvangen.

§

5

Subsidievaststelling

Artikel

14

§

6

Weigering en intrekking subsidie

Artikel

15

§

7

Slotbepalingen

Artikel

16

De subsidieontvanger is verplicht een overzichtelijke en deugdelijke administratie te voeren ten aanzien van de investeringen waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft en deze te bewaren gedurende tenminste vijf jaren na datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel

17

Artikel

18

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

19

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling jonge agrariërs.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,C.P.Veerman