Besluit van 15 december 2005, houdende regels voor de financiële dienstverlening (Besluit financiële dienstverlening)

Besluit financiële dienstverlening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 22 juni 2005 (FM 2005-01516 M);
Gelet op de richtlijnen nr. 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PbEG L9) en nr. 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PbEG L271) en de artikelen 1, onderdeel m, onder 8°, 1, onderdeel r, onder 2°, 23, tweede lid, 26, tweede lid, 28, tweede lid, 31, tweede lid, derde lid, onder b, en vierde lid, 35, 37, derde lid, 38, eerste lid, 50, 53, tweede lid, 74, vijfde lid, en 100 van de Wet financiële dienstverlening en artikel 12, eerste lid, van de Wet toezicht belegginginstellingen;
De Raad van State gehoord (advies van 19 augustus 2005, no. W06.05.0266/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 13 december 2005, FM 2005-02085 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Definities en reikwijdte

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    accountant: accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die niet in dienstbetrekking staat tot de financiële dienstverlener of de groep waartoe de financiële dienstverlener behoort;

  • b.

    beleggingsobjectprospectus: document waarin de in artikel 35, derde lid, genoemde onderwerpen met betrekking tot een beleggingsobject zijn weergegeven op de bij of krachtens dat artikel voorgeschreven wijze;

  • c.

    betalingstermijn: tijdvak dat ligt tussen:

    • 1°.

      het tijdstip waarop een aanbieder ter uitvoering van een overeenkomst inzake krediet een geldsom ter beschikking stelt of aanvangt met het verschaffen van het genot van een zaak of effect of met het verlenen van een dienst als bedoeld in artikel 4 en het tijdstip waarop de consument gehouden is de eerste betaling ter zake daarvan te hebben gedaan, of

    • 2°.

      twee opeenvolgende tijdstippen waarop een consument gehouden is ter zake van een overeenkomst inzake krediet een betaling te hebben gedaan;

  • d.

    complex product:

  • e.

    consumptief krediet: krediet, niet zijnde hypothecair krediet;

  • f.

    doorlopend krediet: een overeenkomst inzake:

    • 1°.

      geldkrediet waarbij de consument op verschillende tijdstippen geldsommen kan opnemen, voorzover het uitstaande saldo de kredietlimiet niet overschrijdt; of

    • 2°.

      goederenkrediet waarbij de aanbieder, of een derde gehouden is aan een consument op verschillende tijdstippen het genot van een roerende zaak of een effect te verschaffen of een dienst te verlenen als bedoeld in artikel 4, voorzover het uitstaande saldo de kredietlimiet niet overschrijdt;

  • g.

    eindtermen: normen waarin is vastgelegd over welke kennis of vaardigheden een persoon dient te beschikken om een bepaalde financiële dienst met betrekking tot een bepaald financieel product te mogen verlenen;

  • h.

    financiële bijsluiter: document waarin de in artikel 39, eerste of tweede lid, genoemde onderwerpen met betrekking tot een complex product zijn weergegeven op de bij of krachtens dat artikel voorgeschreven wijze;

  • i.

    gelieerde partij:

    • 1°.

      rechtspersoon of natuurlijke persoon die met een aanbieder van beleggingsobjecten in een groep is verbonden;

    • 2°.

      rechtspersoon of natuurlijke persoon die direct of indirect stemrecht kan uitoefenen of anderszins bepaalde rechten kan uitoefenen in een aanbieder van beleggingsobjecten waardoor invloed van betekenis kan worden uitgeoefend op diens zakelijk of financieel beleid;

    • 3°.

      natuurlijke persoon die een familierechtelijke betrekking of een persoonlijke relatie heeft met een bestuurder van een aanbieder van beleggingsobjecten of met een natuurlijke persoon als bedoeld onder 1° en 2°, op grond van welke betrekking of relatie hij het handelen van de bestuurder of de natuurlijke persoon met betrekking tot aanbieder van beleggingsobjecten kan beïnvloeden; of

    • 4°.

      een rechtspersoon waarin een bestuurder van een aanbieder van beleggingsobjecten of een natuurlijke persoon als bedoeld onder 3° direct of indirect stemrecht kan uitoefenen of anderszins bepaalde rechten kan uitoefenen waardoor sprake is van invloed van betekenis op het zakelijk of financieel beleid van die rechtspersoon;

  • j.

    hypothecair krediet: overeenkomst inzake krediet, bij het aangaan waarvan een recht van hypotheek wordt gevestigd, strekkende tot verhaal bij voorrang van de vordering tot voldoening van de door de consument verschuldigde betaling, dan wel een overeenkomst inzake krediet met betrekking waartoe reeds een zodanig recht is gevestigd en waarbij het krediet wordt verleend tegen een voor hypothecaire financieringen van de aanbieder gebruikelijk effectief kredietvergoedingspercentage;

  • k.

    kosten: bedragen die een financiële dienstverlener in rekening brengt of ten laste laat komen van een consument;

  • l.

    kredietlimiet: maximum bedrag aan:

    • 1°.

      door de consument bij de aanbieder van krediet op te nemen geldsommen, ter uitvoering van een overeenkomst inzake doorlopend krediet als bedoeld in onderdeel f, aanhef en onder 1°, of

    • 2°.

      door de aanbieder van krediet aan de consument te verschaffen genot van een zaak of een effect, of te verlenen dienst als bedoeld in artikel 4, ter uitvoering van een overeenkomst inzake doorlopend krediet als bedoeld in onderdeel f, aanhef en onder 2°;

  • m.

    kredietsom:

    • 1°.

      geldsom die de consument in het kader van een overeenkomst inzake geldkrediet ter beschikking wordt gesteld, met dien verstande, dat indien het doorlopend krediet betreft de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt, of

    • 2°.

      verschil tussen het totaal van de contante waarde van de roerende zaken, effecten of diensten als bedoeld in artikel 4, waarvan de consument het genot wordt verschaft, onderscheidenlijk welke aan de consument worden verleend, in het kader van een overeenkomst inzake goederenkrediet, en de door deze in dat kader gedane contante betalingen, met dien verstande, dat indien het doorlopend krediet betreft de kredietlimiet als dat verschil wordt aangemerkt;

  • n.

    kredietvergoeding: kosten ter zake van een overeenkomst inzake krediet;

  • o.

    maandlast: bedrag dat een consument verschuldigd is aan betalingen ter zake van krediet, berekend voor één kalendermaand;

  • p.

    natura-uitvaartverzekering: verzekering in verband met de verzorging van de uitvaart van de mens die uitsluitend strekt tot het verrichten van andere dan geldelijke prestaties;

  • q.

    kredietprospectus: document waarin de in artikel 36, derde en vijfde of zesde lid, genoemde onderwerpen met betrekking tot een krediet zijn weergegeven op de bij of krachtens dat artikel voorgeschreven wijze;

  • r.

    provisie: beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, voor het bemiddelen of adviseren ter zake van een financieel product;

  • s.

    risico-indicator: weergave van het risiconiveau van een complex product;

  • t.

    schadeverzekering: verzekering, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

  • u.

    serie van beleggingsobjecten: verzameling van beleggingsobjecten waarvoor op grond van artikel 35 hetzelfde beleggingsobjectprospectus dient te worden opgesteld;

  • v.

    termijnbedrag: het bedrag van de betaling die een consument aan het einde van een betalingstermijn moet hebben gedaan;

  • w.

    theoretische looptijd: de geschatte lengte van de periode gedurende welke een consument ter zake van een doorlopend krediet gehouden is betalingen te doen;

  • x.

    toetstermen: normen waarin is vastgelegd waarop een persoon wordt getoetst om te kunnen vaststellen of deze voldoet aan de eindtermen;

  • y.

    totale prijs van het krediet: maandlast vermenigvuldigd met de looptijd van de overeenkomst in kalendermaanden, of, indien het doorlopend krediet betreft, de maandlast vermenigvuldigd met de theoretische looptijd van de overeenkomst uitgedrukt in kalendermaanden;

  • z.

    uitstaand saldo:

    • 1°.

      indien het geldkrediet betreft: het op enig tijdstip bestaande totaal van de tot en met dat tijdstip door de consument opgenomen geldsommen, vermeerderd met de tot en met dat tijdstip aan de consument in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met de tot en met dat tijdstip door de consument gedane betalingen;

    • 2°.

      indien het goederenkrediet betreft: het op enig tijdstip bestaande totaal van de contante waarde van de roerende zaken, effecten of diensten als bedoeld in artikel 4, waarvan tot en met dat tijdstip aan de consument het genot is verschaft, of welke tot en met dat tijdstip aan de consument zijn verleend, vermeerderd met het totaalbedrag van de tot en met dat tijdstip aan de consument in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met de tot en met dat tijdstip door de consument gedane betalingen;

  • aa.

    de wet: de Wet financiële dienstverlening.

Artikel

3

Als financieel product in de zin van artikel 1, onderdeel m, onder 8°, van de wet, wordt aangewezen een recht op het al dan niet volledige rendement in geld of op een gedeelte van de opbrengst van een zaak, niet zijnde een financieel product als bedoeld in artikel 1, onderdeel m, onder 1° tot en met 7° of 9° van de wet, welke tegen betaling wordt verkregen, bij welke verkrijging aan de consument een rendement in geld in het vooruitzicht wordt gesteld en waarbij het beheer van de zaak hoofdzakelijk door de financiële dienstverlener wordt uitgevoerd of door een derde in opdracht van de financiële dienstverlener of de consument. Het in dit besluit met betrekking tot beleggingsobjecten bepaalde is van overeenkomstige toepassing op financiële producten als bedoeld in dit artikel.

Artikel

4

Als dienst in de zin van artikel 1, onderdeel r, onder 2°, van de wet, wordt aangewezen iedere dienst die niet wordt verleend op grond van een overeenkomst die strekt tot het geregeld verlenen van diensten, waarbij de consument gehouden is om gedurende de periode van dienstverlening in betalingstermijnen te betalen.

Hoofdstuk

2

Het register

Bepalingen ter uitvoering van artikel 23, tweede lid, van de wet

Artikel

5

Hoofdstuk

3

Betrouwbaarheid

Bepalingen ter uitvoering de artikelen 26, eerste lid, juncto artikel 100, en 26, tweede lid, van de wet

Artikel

6

Artikel

7

Een financiële dienstverlener die voornemens is een persoon te benoemen in een functie waardoor deze persoon het beleid van de financiële dienstverlener bepaalt of medebepaalt, gaat daartoe niet over dan nadat de toezichthouder diens betrouwbaarheid heeft beoordeeld en heeft meegedeeld dat deze buiten twijfel staat.

Artikel

8

De betrouwbaarheid van een persoon die het beleid van de financiële dienstverlener bepaalt of medebepaalt staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder is vastgesteld voor de toepassing van de wet, de Wet toezicht effectenverkeer 1995 of de Wet toezicht beleggingsinstellingen of door De Nederlandsche Bank N.V. voor de toepassing van de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 of de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.

Artikel

9

Indien een financiële dienstverlener in het kader van zijn normale bedrijfsvoering constateert dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de voor de beoordeling van de betrouwbaarheid relevante gegevens met betrekking tot een persoon die het beleid van de financiële dienstverlener bepaalt of medebepaalt, stelt hij de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

Hoofdstuk

4

Bedrijfsvoering

§

1

Integere bedrijfsvoering

Bepalingen ter uitvoering van artikel 28, derde lid, aanhef en onder a, juncto artikel 100 van de wet

Artikel

10

De in artikel 28, derde lid, onder a, van de wet bedoelde maatregelen betreffen in ieder geval de behandeling en de administratieve vastlegging van incidenten die een ernstig gevaar vormen voor een integere bedrijfsvoering, voorzover het gedragingen betreft van personen die:

  • a.

    het dagelijks beleid bepalen dan wel medebepalen van de financiële dienstverlener;

  • b.

    een leidinggevende functie bekleden anders dan de personen bedoeld onder a;

  • c.

    zich onder de verantwoordelijkheid van de financiële dienstverlener rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening; of

  • d.

    een functie bekleden waaraan een wezenlijk risico is verbonden voor de integere bedrijfsvoering van de financiële dienstverlener.

Artikel

11

De administratieve vastlegging van incidenten als bedoeld in artikel 10 omvat ten minste de feiten en omstandigheden van het incident, informatie over de functie van degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd en de maatregelen die naar aanleiding van het incident zijn genomen. De financiële dienstverlener bewaart de aldus vastgelegde gegevens gedurende ten minste vijf jaar.

Artikel

12

§

2

Adequate bedrijfsvoering

Bepalingen ter uitvoering van artikel 28, tweede lid, van de wet

Artikel

13

Een financiële dienstverlener is niet met natuurlijke personen of rechtspersonen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur:

  • a.

    indien deze zeggenschapsstructuur in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de financiële dienstverlener;

  • b.

    indien het recht van een staat die geen lidstaat is dat op de personen, bedoeld in de aanhef, van toepassing is een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de financiële dienstverlener.

Artikel

14

Artikel

15

Een aanbieder van krediet bewaart de informatie die hij ingevolge artikel 51, eerste lid, van de wet en de artikelen 59 en 60 heeft ingewonnen, alsmede de door hem aangeboden overeenkomst inzake krediet, indien die overeenkomst tot stand is gekomen, ten minste tot vijf jaren na de dag waarop die overeenkomst is afgewikkeld.

Hoofdstuk

5

Deskundigheid

Bepalingen ter uitvoering van artikel 27, tweede lid, juncto artikel 100 van de wet

§

1

Eindtermen van deskundigheid

Artikel

16

§

2

Bewijs van deskundigheid

Artikel

17

Artikel

18

§

3

Vaststellen toetstermen

Artikel

19

§

4

Exameninstituten

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Een erkend exameninstituut verstrekt aan Onze Minister op diens verzoek de gegevens die Onze Minister nodig heeft voor de uitoefening van zijn in dit hoofdstuk omschreven taken.

Hoofdstuk

6

Beroepsaansprakelijkheidsverzekering

Bepalingen ter uitvoering van artikel 29 juncto artikel 100 van de wet

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

De in artikel 23, eerste lid, en artikel 24, eerste lid, genoemde bedragen worden bij ministeriële regeling aangepast aan de veranderingen in het door Eurostat bekend gemaakte Europees indexcijfer van de consumentenprijzen, voor de eerste maal met ingang van 1 januari 2008 en vervolgens om de vijf jaar.

Hoofdstuk

7

Informatieverstrekking

§

1

Algemeen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 35 van de wet

Artikel

26

§

2

Onverplichte precontractuele informatie

Bepalingen ter uitvoering van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 100 en artikel 35 van de wet

Artikel

27

Artikel

28

§

3

Verplichte precontractuele informatie

Bepalingen ter uitvoering van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 100, en de artikelen 31, tweede lid, en 35 van de wet

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Indien in geval van een overeenkomst inzake een schadeverzekering een risico is gelegen in een andere lidstaat dan Nederland, onderscheidenlijk indien in geval van een overeenkomst inzake een levensverzekering de consument in een andere lidstaat dan Nederland woonachtig of gevestigd is, wordt de aan de consument te verstrekken informatie gegeven volgens de in die andere lidstaat vastgestelde regels ter uitvoering van de artikelen 31 en 43 van richtlijn nr. 92/49/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) (PbEG L 228) en van artikel 31 en bijlage II van richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PbEG L 345).

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

De theoretische looptijd wordt berekend op de in bijlage 9 bij dit besluit aangegeven wijze.

§

4

Financiële bijsluiter

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 31, eerste lid, juncto artikel 100, en 35 van de wet en van artikel 12, eerste lid, Wet toezicht belegginginstellingen

Artikel

38

Artikel

39

§

5

Distributiespecifieke informatieverstrekking

Bepalingen ter uitvoering van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 100, van de wet, en artikel 31, tweede lid, en artikel 35, van de wet

Artikel

40

Deze paragraaf is niet van toepassing op het verstrekken van informatie inzake overeenkomsten op afstand ten aanzien waarvan uitsluitend financiële diensten worden verleend aan natuurlijke personen of rechtspersonen die handelen in de uitoefening van hun bedrijf of beroep.

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

§

6

Informatieverstrekking gedurende de looptijd van een overeenkomst

Bepalingen ter uitvoering van artikel 31, derde lid, juncto artikel 100, van de wet, en artikel 31, vierde lid, en artikel 35 van de wet

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Gedurende de looptijd van een overeenkomst op afstand verstrekt een financiële dienstverlener aan de consument op diens verzoek de algemene en bijzondere voorwaarden van de overeenkomst. Voorts kan de consument het gebruik van een ander middel van communicatie op afstand verlangen, tenzij dat niet met de tot stand gekomen overeenkomst op afstand te verenigen is.

Artikel

48

Artikel

49

Hoofdstuk

8

Gedragsregels

§

1

Klachten- en geschillenbeslechtingsregeling

Bepalingen ter uitvoering van artikel 37, eerste lid, juncto artikel 100, en artikel 37, derde lid, van de wet

Artikel

50

Een financiële dienstverlener stelt aan alle personen die binnen zijn onderneming betrokken zijn bij de afhandeling van klachten van consumenten over door hem verleende financiële diensten, een beschrijving beschikbaar van de te volgen procedure voor de afhandeling van die klachten.

Artikel

51

Met het oog op een adequate behandeling van klachten van consumenten over door een financiële dienstverlener verleende financiële diensten beschikt de financiële dienstverlener over een behoorlijke administratie van die klachten, waarin ten minste worden vastgelegd:

  • a.

    de naam en het adres van de consument die een klacht heeft ingediend;

  • b.

    de van de consument ontvangen klacht, met de daarbij behorende dagtekening van ontvangst;

  • c.

    een omschrijving van de klacht;

  • d.

    een beschrijving van de wijze waarop de financiële dienstverlener de klacht heeft behandeld.

Artikel

52

Een financiële dienstverlener bewaart de gegevens, bedoeld in artikel 51, gedurende een periode van ten minste één jaar nadat de klacht door de financiële dienstverlener is afgehandeld.

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Een erkende geschilleninstantie draagt er zorg voor dat de kosten voor het aanhangig maken van het geschil zodanig beperkt blijven dat de toegang tot de geschilleninstantie niet onredelijk wordt belemmerd.

Artikel

57

Een erkende geschilleninstantie draagt er zorg voor dat de behandeling van een geschil binnen een redelijke termijn wordt beëindigd.

Artikel

58

Een erkende geschilleninstantie stelt aan een financiële dienstverlener die zich bij haar wil aansluiten niet als voorwaarde voor aansluiting dat de financiële dienstverlener andere regels naleeft dan die welke betrekking hebben op het aanhangig maken van een geschil bij de geschilleninstantie of de verdere behandeling van een geschil door de geschilleninstantie.

§

2

Krediettransacties

Bepalingen ter uitvoering van artikel 51 juncto artikel 100 van de wet

Artikel

59

Artikel

60

Artikel

61

Hoofdstuk

9

De verhouding tussen financiële dienstverleners (aanbieder en bemiddelaar)

§

1

Provisie inzake consumptief krediet

Bepalingen ter uitvoering van artikel 53, tweede lid, van de wet

Artikel

62

De artikelen 63 tot en met 67 zijn uitsluitend van toepassing op financiële dienstverlening inzake consumptief krediet.

Artikel

63

Een bemiddelaar heeft slechts aanspraak op provisie ter zake van tot stand gekomen overeenkomsten.

Artikel

64

Artikel

65

Een bemiddelaar heeft over de periode waarin een consument ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, geen aanspraak op provisie ter zake van de desbetreffende overeenkomst.

Artikel

66

Artikel

67

§

2

Modelvolmacht

Bepalingen ter uitvoering van artikel 50 van de wet

Artikel

68

§

3

Controleplicht bemiddelaar en gevolmachtigde agent

Bepalingen ter uitvoering van artikel 50 van de wet

Artikel

69

Hoofdstuk

10

Boetebijlage

Hoofdstuk

11

Overgangsrecht, slotbepalingen en inwerkingtreding

Artikel

71

De artikelen 62 tot en met 66 zijn niet van toepassing op overeenkomsten inzake krediet, niet zijnde doorlopend krediet, welke zijn afgesloten voor 1 januari 1992.

Artikel

72

Artikel

74

Wijzigt het Besluit melding transacties financiering terrorisme.

Artikel

75

Wijzigt het Besluit politieregisters.

Artikel

76

Wijzigt het Besluit bestuursorganen WNo en Wob.

Artikel

77

Wijzigt het Besluit kredietvergoeding.

Artikel

78

Wijzigt het Besluit reikwijdte Wet op de erkende onderwijsinstellingen.

Artikel

79

Wijzigt het Besluit toezicht beleggingsinstellingen 2005.

Artikel

80

Wijzigt de Wet financiële dienstverlening.

Artikel

81

Artikel 6, tweede lid, geldt niet ten aanzien van personen die zich op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet reeds onder de verantwoordelijkheid van de financiële dienstverlener, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening.

Artikel

83

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

84

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiële dienstverlening.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën , G. Zalm
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner

Bijlage

1

behorend bij artikel 16, eerste lid. Basismodule deskundigheid

Artikel 1

Voor de vaststelling van de deskundigheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid, gelden de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 6 van deze bijlage.

Artikel 2

De financiële dienstverlener is in staat:

  • a.

    de begrippen consument, producent, sparen, ontsparen en lenen aan de hand van een eenvoudige economische kringloop uit te leggen;

  • b.

    eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding op te stellen;

  • c.

    eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding voor een moment in de toekomst, rekening houdend met het levensfasemodel op te stellen;

  • d.

    een eenvoudig vermogensplan voor een consument op basis van de huidige en toekomstige financiële positie op te stellen;

  • e.

    aan te geven welke risico’s de consument loopt ten aanzien van bezit, vermogen, inkomen en overlijden en welke maatregelen hiervoor getroffen moeten worden;

  • f.

    informatiebronnen die gericht zijn op de consument te noemen;

  • g.

    uit te leggen waarom prudentieel toezicht en gedragstoezicht op de financiële markten nodig is om de consument te beschermen en vertrouwen in de financiële sector te geven;

  • h.

    aan te geven welke klachtenregelingen en buitengerechtelijke geschillenbeslechtingregelingen voor de consument in de financiële dienstverlening van toepassing zijn;

  • i.

    de juridische positie van een consument te inventariseren en omschrijven; en

  • j.

    de fiscale positie van een consument te inventariseren en omschrijven.

Artikel 3

De financiële dienstverlener is in staat, ten aanzien van het aanbieden van:

  • a.

    betaal- en spaarrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaal- en spaarfaciliteiten:

    • 1°.

      de rol en de taken van de aanbieder in het chartale en girale betalingsverkeer te beschrijven; en

    • 2°.

      de rol en de taken van de aanbieder bij het aantrekken van spaargeld te beschrijven.

  • b.

    krediet:

    • 1°.

      de rol en de taken van de aanbieder bij het verstrekken van consumptief en hypothecair krediet te beschrijven;

    • 2°.

      de advies- en bemiddelingstaken van de aanbieder van krediet te beschrijven; en

    • 3°.

      aan te geven waar de aanbieder van krediet voor eigen rekening en risico opereert en welke risico’s de aanbieder van krediet daarbij loopt.

  • c.

    verzekeringen:

    • 1°.

      de risico’s vast te stellen die de consument kan lopen;

    • 2°.

      de rol en taken van de aanbieder te beschrijven met betrekking tot het afdekken van de financiële gevolgen van risico’s die de consument kan lopen;

    • 3°.

      het principe van verzekeren uit te leggen;

    • 4°.

      uit te leggen hoe de verzekeringsovereenkomst tot stand komt;

    • 5°.

      de hoofdlijnen van het verzekeringsrecht te beschrijven;

    • 6°.

      de structuur van de verzekeringssector uit te leggen; en

    • 7°.

      uit te leggen wanneer de verzekeringsovereenkomst wordt beëindigd.

  • d.

    effecten en beleggingsobjecten:

    • 1°.

      de rol van de beleggingsinstelling te beschrijven;

    • 2°.

      de kenmerken van de beleggingsmaatschappij en het beleggingsfonds te noemen;

    • 3°.

      vijf beleggingscategorieën te noemen en toe te lichten;

    • 4°.

      te motiveren waarom beleggen in een beleggingsfonds voor de consument geschikter kan zijn dan beleggen in afzonderlijke fondsen; en

    • 5°.

      de kenmerken van giraal beleggen (beleggingsrekening) te benoemen en aan te geven welk verschil er is met beleggen via / in een beleggingsmaatschappij en een beleggingsfonds.

Artikel 4

De financiële dienstverlener is in staat, ten aanzien van het bemiddelen in financiële producten:

  • a.

    het verschil tussen rechtstreekse verkoop door de aanbieder en verkoop via een onafhankelijk distributiekanaal uit te leggen;

  • b.

    de werkzaamheden die de bemiddelaar kan verrichten voor de consument, te beschrijven;

  • c.

    de gebieden waarop bemiddelaars actief zijn voor producten van een bank, verzekeraar, pensioenfonds en institutionele beleggers te noemen;

  • d.

    de schakels tussen uitgevende instellingen en eindbelegger in het kader van de effectendienstverlening te beschrijven;

  • e.

    de verschillende soorten bemiddelaars te omschrijven; en

  • f.

    de activiteiten van andere bemiddelaars te beschrijven.

Artikel 5

De financiële dienstverlener is in staat, ten aanzien van financiële dienstverlening inzake:

  • a.

    betaalrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten:

    • 1°.

      te beschrijven hoe een betaalrekening geopend wordt en waarop in het bijzonder gelet moet worden;

    • 2°.

      aan te geven hoe geld omgezet wordt in een andere vorm en waarop in het bijzonder gelet moet worden;

    • 3°.

      producten voor toonbankbetaling en girale betalingen te beschrijven;

    • 4°.

      toe te lichten op welke punten de koop op afstand afwijkt van koop in de directe aanwezigheid van de financiële dienstverlener; en

    • 5°.

      uit te leggen wat een money transfer is en waarom het ministerie van Justitie dit product nauwlettend observeert.

  • b.

    krediet:

    • 1°.

      uit te leggen wat een consumptief krediet is, in welke situaties het product geschikt is en welke factoren een rol spelen bij het verlenen van het krediet;

    • 2°.

      uit te leggen wat een hypothecair krediet is, in welke situaties het geschikt is en welke factoren een rol spelen bij het verlenen van het krediet; en

    • 3°.

      de belangrijkste hypotheekvormen en rentecondities te omschrijven.

  • c.

    spaarrekeningen met inbegrip van daaraan verbonden spaarfaciliteiten, effecten en beleggingsobjecten:

    • 1°.

      spaarproducten waarbij het tegoed direct opneembaar is te beschrijven;

    • 2°.

      spaarproducten waarbij een looptijd wordt afgesproken te beschrijven; en

    • 3°.

      de meest gangbare beleggingsobjecten te beschrijven.

  • d.

    verzekeringen:

    • 1°.

      de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op het bezit te beschrijven;

    • 2°.

      de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op verkeer, aansprakelijkheid en rechtsbijstand, inkomen en arbeidsongeschiktheid te beschrijven; en

    • 3°.

      de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op het leven, de dood en de gezondheid en zorg te beschrijven.

Artikel 6

De financiële dienstverlener is in staat ten aanzien van:

  • a.

    de regulering van de financiële sector in algemene zin:

    • 1°.

      de voorwaarden voor een rechtsgeldige financiële overeenkomst te noemen;

    • 2°.

      toe te lichten waarom de overheid zorgplichten wettelijk regelt, welk type regels hierbij gebruikt worden en op wie deze van toepassing zijn;

    • 3°.

      de inhoud van de verschillende type regels te schetsen;

    • 4°.

      het werkgebied en de taken van de financiële toezichthouders te omschrijven; en

    • 5°.

      de collectieve garantieregeling te omschrijven.

  • b.

    de wet (Wfd):

    • 1°.

      de doelstelling en werkwijze van de Wfd weer te geven;

    • 2°.

      de terminologie van de Wfd toe te lichten;

    • 3°.

      de reikwijdte van de Wfd aan te geven;

    • 4°.

      te motiveren waarom de Wfd kiest voor consistente regels voor alle distributiekanalen en branches;

    • 5°.

      de kwaliteitskenmerken van het distributiekanaal te noemen;

    • 6°.

      aan te geven waar en waarom de Wfd ruimte laat voor zelfregulering;

    • 7°.

      uit te leggen waarom een vergunningstelsel nodig is en hoe dit functioneert; en

    • 8°.

      uit te leggen waar de Wfd past in de internationale ontwikkelingen.

  • c.

    het toezicht op gedragsaspecten:

    • 1°.

      de eisen waaraan een financiële dienstverlener moet voldoen te noemen; en

    • 2°.

      te beschrijven hoe en op welke punten de toezichthouder toezicht uitoefent op financiële dienstverleners.

Bijlage

2

, behorend bij artikel 16, eerste lid, onder a. Hypothecair krediet

Artikel 1

Voor de vaststelling van de deskundigheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid, gelden voor de financiële dienstverlener inzake hypothecair krediet de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 4 van deze bijlage.

Artikel 2

De financiële dienstverlener inzake hypothecair krediet is in staat:

  • a.

    ten behoeve van een juist en verantwoord advies de kredietbehoefte van de consument vast te stellen in termen van wensen en mogelijkheden, mede op basis van diens toekomstige situatie;

  • b.

    de benodigde informatie te verzamelen en te beschrijven zodat alle relevante aspecten mee kunnen worden genomen in het advies;

  • c.

    (globaal) de structuur en werking van de woning- en hypotheekmarkt te verduidelijken, inclusief de afweging kopen versus huren; en

  • d.

    rekening te houden met de rol en functie van overige partijen die bij het koopproces van de woning betrokken kunnen zijn (makelaar, notaris), teneinde de consument hieromtrent duidelijkheid te kunnen verschaffen.

Artikel 3

De financiële dienstverlener inzake hypothecair krediet is in staat, ten aanzien van het bemiddelen in en adviseren van hypothecair krediet:

  • a.

    de consument te informeren over het juridisch kader van koop en eigendomsverkrijging met betrekking tot onroerende zaken en de regelgeving terzake correct toe te passen;

  • b.

    de wettelijke regels rondom de meest relevante zakelijke zekerheids- en genotsrechten toe te passen en de consument dienovereenkomstig te informeren en adviseren;

  • c.

    de wettelijke regels met betrekking tot financiële dienstverlening alsmede de voorschriften ingevolge zelfregulering toe te passen zodat voldaan wordt aan deze eisen;

  • d.

    de normen en voorwaarden van de Nationale Hypotheek Garantie in een concrete situatie correct toe te passen zodat de consument van deze mogelijkheid gebruik kan maken;

  • e.

    op basis van de beschikbare informatie te bepalen welke aflossingsconstructie aansluit op de gegeven situatie zodat de consument tot een gerichte keuze kan komen;

  • f.

    het beleggingsrisico bij de voor aflossing bestemde vermogensopbouw in kaart te brengen zodat een juiste afstemming op het cliëntprofiel wordt bereikt;

  • g.

    het overlijdensrisico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde overlijdensrisicoverzekering(en);

  • h.

    de betekenis van de relevante schadeverzekeringen (opstal, inboedel) aan de consument duidelijk te maken en deze eventueel in het hypotheekadvies meenemen;

  • i.

    de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico in het kader van de hypothecaire financiering uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • j.

    bijzondere hypotheekconstructies (overbrugging, depot, bankgarantie) aan de consument toe te lichten en in voorkomende gevallen toe te passen;

  • k.

    te bepalen welke (extra) zekerheden vereist zijn teneinde de gevolgen hiervan voor de consument duidelijk te maken;

  • l.

    de fiscale gevolgen van de aankoop van de (eigen) woning of ander bestedingsobject, alsmede van de hypothecaire financiering daarvan, te berekenen zodat de bruto en netto (woon)lasten kunnen worden vastgesteld;

  • m.

    het verloop van de bruto- en nettolasten in de tijd weer te geven zodat deze voor de consument inzichtelijk worden;

  • n.

    op hoofdlijnen de consument te informeren over de schenkings- en successierechtelijke gevolgen van de voorgenomen financiering;

  • o.

    het rentetarief te verklaren opdat consument dit kan plaatsen ten opzichte van andere hypotheekvormen;

  • p.

    een aanvraag vooraf te beoordelen zodat een inschatting terzake acceptatie kan worden gemaakt;

  • q.

    met de consument een aanvraagformulier voor een hypotheekofferte in te vullen, danwel een reeds ingevuld formulier te controleren;

  • r.

    de consument duidelijk te maken hoe het aanvraagproces verloopt;

  • s.

    de door de aanbieder uitgebrachte hypotheekofferte te interpreteren en de consument dienovereenkomstig te informeren zodat deze de juiste afweging kan maken bij het accepteren van de offerte; en

  • t.

    de hypotheekakte en andere relevante stukken te interpreteren en vragen van de consument hierover te beantwoorden.

Artikel 4

De financiële dienstverlener inzake hypothecair krediet is in staat, ten aanzien van het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake hypothecair krediet:

  • a.

    in een situatie van extra aflossing, op basis van de beschikbare gegevens, de te betalen kredietvergoeding te berekenen;

  • b.

    op grond van signalen of periodieke revisie in te schatten of aanpassing van het krediet wenselijk is;

  • c.

    de belangrijkste begrippen uit het kredietbeheer te benoemen zodat in voorkomende gevallen de consument hierover kan worden geïnformeerd; en

  • d.

    de mogelijke consequenties van non-betaling te benoemen en de consument daarover te informeren.

Bijlage

3

behorend bij artikel 16, eerste lid, onder b. Consumptief krediet

Artikel 1

Voor de vaststelling van de deskundigheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid, gelden voor de financiële dienstverlener inzake consumptief krediet de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 4 van deze bijlage.

Artikel 2

De financiële dienstverlener inzake consumptief krediet is in staat:

  • a.

    ten behoeve van een juist en verantwoord advies de kredietbehoefte van de consument vast te stellen in termen van wensen en mogelijkheden, mede op basis van diens toekomstige situatie;

  • b.

    te bepalen of voor het realiseren van het financieringsdoel alternatieve oplossingen mogelijk zijn; en

  • c.

    de benodigde informatie te verzamelen om alle relevante aspecten te kunnen meenemen in het advies.

Artikel 3

De financiële dienstverlener inzake consumptief krediet is in staat, ten aanzien van het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet:

  • a.

    de wettelijke regels met betrekking tot financiële dienstverlening alsmede de voorschriften ingevolge zelfregulering toe te passen;

  • b.

    op basis van de beschikbare informatie te bepalen welke kredietvorm aansluit op de gegeven situatie;

  • c.

    te bepalen welke (extra) zekerheden vereist en de gevolgen hiervan voor de consument duidelijk maken;

  • d.

    de regels ten aanzien van beschikkingsbevoegdheid toe te passen;

  • e.

    invulling te geven aan de variabele looptijd en het termijnbedrag zodat de (maand)lasten bij de gevraagde kredietsom voor de consument inzichtelijk worden;

  • f.

    de fiscale gevolgen van het kredietvoorstel in te schatten zodat de bruto- en nettolasten op de juiste wijze kunnen worden berekend, ook in geval van een krediet bestemd voor de eigen woning;

  • g.

    de consument te informeren over de relevante krediettechnische aspecten;

  • h.

    het rentetarief en eventuele andere kosten te verklaren zodat de consument dit kan plaatsen ten opzichte van andere kredietproducten;

  • i.

    een aanvraag vooraf te beoordelen zodat een inschatting ter zake de acceptatie kan worden gemaakt;

  • j.

    met de consument een aanvraagformulier voor een consumptief krediet in te vullen, dan wel een reeds ingevuld formulier te controleren;

  • k.

    de consument duidelijk te maken hoe het aanvraagproces verloopt;

  • l.

    het resultaat van de kredietaanvraag naar de consument terug te koppelen waarbij inzicht wordt verschaft in de afwegingen die bij de beoordeling een rol hebben gespeeld;

  • m.

    de kredietovereenkomst en andere relevante stukken te interpreteren en vragen van de consument hierover te beantwoorden; en

  • n.

    de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico in het kader van de kredietovereenkomst uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 4

De financiële dienstverlener inzake consumptief krediet is in staat, ten aanzien van het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake consumptief krediet:

  • a.

    op grond van signalen of periodieke revisie in te schatten of aanpassing van het krediet wenselijk is zodat de verstrekking ook op langere termijn passend is;

  • b.

    de belangrijkste begrippen uit het kredietbeheer toe te lichten zodat in voorkomende gevallen de consument hierover kan worden geïnformeerd;

  • c.

    in een situatie van extra aflossing op basis van de beschikbare gegevens de renterestitutie en administratiekosten voor de consument te berekenen;

  • d.

    de consument duidelijk te maken hoe en wanneer vertragingsrente in rekening wordt gebracht; en

  • e.

    de consument te informeren over de mogelijke consequenties van non-betaling.

Bijlage

4

behorend bij artikel 16, eerste lid, onder c. Schadeverzekeringen

Artikel 1

Voor de vaststelling van de deskundigheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid, gelden voor de financiële dienstverlener inzake schadeverzekeringen de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 5 van deze bijlage.

Artikel 2

De financiële dienstverlener inzake schadeverzekeringen is in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen inzake bezit, verkeer, transport, aansprakelijkheid en rechtsbijstand, inkomen en arbeidsongeschiktheid en gezondheid en zorg, hierna te noemen: «de schadeverzekeringen»:

  • a.

    de behoefte en risico’s voor de schadeverzekeringen te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de consument;

  • b.

    de preventiemaatregelen voor de schadeverzekeringen te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de consument;

  • c.

    de mogelijke preventiemaatregelen voor de schadeverzekeringen te verduidelijken, ten behoeve van de advisering van de consument;

  • d.

    de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden voor de schadeverzekeringen te selecteren ten behoeve van de advisering van de consument; en

  • e.

    de geselecteerde verzekeringsvoorwaarden voor de schadeverzekeringen te vergelijken ten behoeve van de advisering van de consument.

Artikel 3

De financiële dienstverlener inzake schadeverzekeringen is in staat, ten aanzien van het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen:

  • a.

    de mogelijke risico’s en verzekeringsvormen te verduidelijken;

  • b.

    de premie voor de schadeverzekering, te berekenen met behulp van de beschikbare informatie;

  • c.

    met de consument op correcte wijze een aanvraagformulier in te vullen;

  • d.

    een ingevuld aanvraagformulier op juistheid te controleren; en

  • e.

    op correcte wijze een aanvraag voor de schadeverzekering te verzenden.

Artikel 4

De financiële dienstverlener inzake schadeverzekeringen is in staat, ten aanzien van het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen:

  • a.

    de consument tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing voor de schadeverzekeringen en deze, en overige informatie vast te leggen;

  • b.

    de polisdocumenten en overige informatie voor de schadeverzekeringen op juistheid te controleren, te verzenden aan de consument en vast te leggen;

  • c.

    het advies te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de consument; en

  • d.

    de gewenste wijzigingen op een bestaande schadeverzekering te verzenden aan de verzekeraar en deze na acceptatie en ontvangst op juistheid te controleren en vast te leggen.

Artikel 5

De financiële dienstverlener inzake schadeverzekeringen is in staat, bij een mogelijke aanspraak/vordering op een schadeverzekering:

  • a.

    de consument te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar;

  • b.

    de consument te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken om;

  • c.

    eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen;

  • d.

    eventuele gedekte en niet-gedekte aanspraken te verduidelijken aan de consument;

  • e.

    met de consument op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen;

  • f.

    een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren; en

  • g.

    op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden aan de verzekeraar.

Bijlage

5

behorend bij artikel 16, eerste lid, onder d. Levensverzekering

Artikel 1

Voor de vaststelling van de deskundigheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid, gelden voor de financiële dienstverlener inzake levensverzekeringen de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 5 van deze bijlage.

Artikel 2

De financiële dienstverlener inzake pensioen- of levensverzekeringen is in staat:

  • a.

    de behoefte, risico’s en (toekomstige) aanspraken op het gebied van pensioen- en/of levensverzekeringen te inventariseren en interpreteren;

  • b.

    de (toekomstige) financiële positie van de consument te inventariseren;

  • c.

    alternatieve oplossingen te inventariseren voor het realiseren van de zekerheidsbehoefte; en

  • d.

    de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren en te vergelijken.

Artikel 3

De financiële dienstverlener inzake pensioen- en levensverzekeringen is in staat, ten aanzien van het bemiddelen in en adviseren van pensioen- en levensverzekeringen:

  • a.

    een (aanvullende) pensioen- en/of levensverzekering te adviseren, om te komen tot een gerichte keuze en aanvraag;

  • b.

    de mogelijke,vormen en wettelijke (fiscale) gevolgen op het gebied van pensioen- of levensverzekeringen te verduidelijken, ten behoeve van de advisering van de consument;

  • c.

    de mogelijke voorwaarden en risico’s van deze verzekeringen te verduidelijken

  • d.

    de verzekeringsmogelijkheden op een (aanvullende) pensioen- en/of levensverzekeringen te verduidelijken in geval van een minder goede gezondheid;

  • e.

    de premie of koopsom voor een (aanvullende) verzekering te berekenen en te verduidelijken met behulp van de beschikbare informatie;

  • f.

    met de consument op correcte wijze een aanvraagformulier incl. overige bescheiden voor een (aanvullende) verzekering in te vullen;

  • g.

    een ingevuld aanvraagformulier incl. overige bescheiden op juistheid te controleren;

  • h.

    op correcte wijze een aanvraag incl. overige bescheiden te verzenden;

  • i.

    de consument te informeren over de mogelijkheid dat een aanvraag voor een (aanvullende) verzekering niet (zonder beperkingen) zal worden geaccepteerd; en

  • j.

    de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico in het kader van de pensioen- of levensverzekering uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan pensioen- of levensverzekering gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 4

De financiële dienstverlener inzake pensioen- en levensverzekeringen is in staat, ten aanzien van het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake pensioen- en levensverzekeringen:

  • a.

    de consument tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing voor een (aanvullende) pensioen- en/of levensverzekering en deze en overige informatie te vast te leggen;

  • b.

    de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de consument, en te vast te leggen;

  • c.

    het advies voor een bestaande (aanvullende) verzekering te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de consument en te komen tot een aanpassing van de verzekering;

  • d.

    de consument te informeren over wijzigingen, wijzigingsmogelijkheden en hun gevolgen op een bestaande verzekering; en

  • e.

    de gewenste wijzigingen op een bestaande (aanvullende) verzekering te verzenden aan de verzekeraar en na acceptatie en ontvangst te controleren en vast te leggen.

Artikel 5

De financiële dienstverlener inzake pensioen- en levensverzekeringen is in staat, bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande (aanvullende) pensioen- en levensverzekering:

  • a.

    de consument te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar;

  • b.

    de consument te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken;

  • c.

    eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen;

  • d.

    de gevolgen van niet-premiebetaling en eventuele niet-toegestane aanspraken te verduidelijken aan de consument;

  • e.

    met de consument op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen;

  • f.

    een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren; en

  • g.

    op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden.

Bijlage

6

behorend bij artikel 16, eerste lid, onder e. Beleggen A

Artikel 1

Voor de vaststelling van de deskundigheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid, gelden voor de financiële dienstverlener inzake effecten de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 4 van deze bijlage.

Artikel 2

De financiële dienstverlener inzake effecten is in staat:

  • a.

    uit te leggen aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken;

  • b.

    de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen;

  • c.

    de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen;

  • d.

    op basis van de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel gekomen is; en

  • e.

    vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument, en indien van toepassing door te verwijzen naar een ander type adviseur.

Artikel 3

De financiële dienstverlener inzake effecten is in staat, ten aanzien van het bemiddelen in en adviseren van effecten:

  • a.

    overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het risicoprofiel;

  • b.

    aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met de risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent;

  • c.

    uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie;

  • d.

    in overleg met de consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel;

  • e.

    uit te kunnen leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen;

  • f.

    uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd;

  • g.

    de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsfondsen;

  • h.

    uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsfondsen inhouden en wat de kenmerken en risico’s van deze vormen zijn;

  • i.

    uit te leggen in welke beleggingsinstrumenten beleggingsfondsen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze beleggingsinstrumenten;

  • j.

    de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille, die de aanbieder van de beleggingsfondsen bij deze producten geeft, aan de consument uit te leggen;

  • k.

    een concreet advies te geven over welke modelportefeuille (al dan niet in combinatie met andere financiële producten) het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument;

  • l.

    de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt;

  • m.

    bovengenoemde financiële producten met elkaar te vergelijken en bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument.

Artikel 4

De financiële dienstverlener inzake effecten is in staat, ten aanzien van het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake effecten:

  • a.

    alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan;

  • b.

    vast te stellen of bijsturing van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel;

  • c.

    (tijdens mutatiemomenten) te signaleren of er wijzigingen in het risicoprofiel of in de omgeving zijn waardoor bijstelling van de strategische asset allocatie wenselijk is; en

  • d.

    deze benodigde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

Bijlage

7

behorend bij artikel 16, eerste lid, onder f. Beleggen B

Artikel 1

Voor de vaststelling van de deskundigheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid, gelden voor de beleggingsadviseur/adviseur in effecten de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 5 van deze bijlage.

Artikel 2

De beleggingsadviseur beschikt over onderstaande kennis en is in staat de kennis genoemd in het eerste lid toe te passen in het kader van het verlenen van zijn financiële diensten als adviseur:

  • a.

    grondige kennis van producten (financiële instrumenten) die op de markt van effecten, opties en futures worden verhandeld;

  • b.

    grondige kennis van de waarde van deze producten plus de factoren die daarop van invloed zijn;

  • c.

    kennis van de basisprincipes van «fundamentele analyse» en «technische analyse»;

  • d.

    globale kennis van portefeuille-theorieën;

  • e.

    globale kennis van de macro-economische variabelen die van invloed zijn op de handel in effecten, opties en futures;

  • f.

    globale kennis van de marktorganisatie, de organisatie van handel en kanalen waarlangs transacties tot stand komen; en

  • g.

    kennis inzake de partijen in de markt.

Artikel 3

De beleggingsadviseur beschikt over onderstaande kennis en is in staat de kennis genoemd in het eerste lid toe te passen in het kader van het verlenen van zijn financiële diensten als adviseur:

  • a.

    a grondige kennis van methoden en modellen voor het opstellen van een beleggingsplan voor een consument;

  • b.

    kennis inzake met welke producten beleggingsportefeuilles gevormd kunnen worden;

  • c.

    grondige kennis van de risico’s van de diverse beleggingsmogelijkheden, met name op het gebied van aandelen, obligaties, opties en futures; kent de dekkingsinstrumenten;

  • d.

    kennis inzake portefeuille-invulling bij een specifiek risicoprofiel;

  • e.

    grondige kennis van de redenen die aanleiding geven tot herziening van een beleggingsportefeuille;

  • f.

    grondige kennis van de belangrijkste instrumenten ter meting en beoordeling van performance en hun sterke en zwakke punten;

  • g.

    kennis inzake de administratie, garantie en afwikkeling van transacties;

  • h.

    kennis inzake de administratie van beleggingsportefeuilles;

  • i.

    kennis van de bij wet of gedragscode verboden handelingen en de reden tot verbod; en

  • j.

    kennis inzake de handelsregels van de beurs waarop hij actief is en kan aangeven wanneer gegevens buiten-reglementair zijn.

Artikel 4

De beleggingsadviseur is in staat:

  • a.

    presentaties te houden voor groepen (potentiële) klanten en financiële intermediairs om hun bekendheid met de product- en dienstverlening op het gebied van effecten te vergroten;

  • b.

    bij (potentiële) klanten te inventariseren of zij gelet op de vermogensomvang, de rekeningvoeding en de te verwachten winstgevendheid in aanmerking komen voor begeleiding en advisering op effectengebied;

  • c.

    de beleggingsvisie van de effecteninstelling met de (potentiële) klant te bespreken en te informeren over de mogelijkheden op beleggingsgebied in het algemeen en met betrekking tot effecten in het bijzonder;

  • d.

    consumenten het verschil uit te leggen tussen beheer en advies;

  • e.

    de omstandigheden van consumenten en hun beleggingsdoelstellingen, tijdshorizon, uitgangspunten, mogelijkheden en risicoprofiel in beeld te brengen en op basis daarvan beleggingsplannen op te stellen;

  • f.

    adequaat het wettelijke kader en (fiscale) regelgeving toe te passen; en

  • g.

    de wettelijke verplichtingen te vertalen naar de dagelijkse praktijk en de consument zonodig op risico’s te wijzen.

Artikel 5

De beleggingsadviseur is ten behoeve van de advisering van consumenten in staat:

  • a.

    (cijfermatige) informatie inzake bedrijven, sectoren, beurzen, economieën en dergelijke te volgen en te interpreteren;

  • b.

    internationale ontwikkelingen op politiek, economisch en maatschappelijk gebied te volgen en te interpreteren en zich een oordeel te vormen over de mogelijke effecten op de koersvorming;

  • c.

    prognoses inzake financieel-economische ontwikkelingen in binnen- en buitenland te interpreteren tegen de achtergrond van de historie;

  • d.

    een schriftelijk beargumenteerd beleggingsadvies op te stellen;

  • e.

    met (potentiële) klanten in de Engelse en Nederlandse taal te communiceren over hun beleggingen; en

  • f.

    te beoordelen welke handelingen bij wet of gedragscode verboden zijn en in voorkomende gevallen grenzen aan te geven.

Artikel 6

De beleggingsadviseur is in het kader van het beheer van portefeuilles in staat:

  • a.

    in te spelen op (verwachte) marktontwikkelingen en zijn visie ten aanzien van (wijzigingen in) de samenstelling van de portefeuille te onderbouwen;

  • b.

    de ontwikkeling van nieuwe producten bij te houden en zijn klanten te adviseren omtrent nieuwe producten in bestaande beleggingsportefeuilles;

  • c.

    effectenorders door te geven en toe te zien op een correcte uitvoering en administratieve afhandeling;

  • d.

    zich in voorkomende gevallen op de hoogte te stellen van de betrouwbaarheid van onbekende banken, commissionairs, brokers en dergelijk;

  • e.

    de effectenportefeuille van zijn klant te analyseren en, mede op grond van diens specifieke wensen, een oordeel over kwaliteit, rendement en risico te geven; en

  • f.

    de samenstelling van de effectenportefeuille te toetsen aan de met klant overeengekomen doelstellingen.

Bijlage

8

behorend bij artikel 16, tweede lid. Volmacht

Artikel 1

  • 1.

    Voor de vaststelling van de deskundigheid, bedoeld in artikel 16, tweede lid, gelden voor de gevolmachtigde agent inzake schadeverzekeringen de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 5 en 7 tot en met 9 van deze bijlage.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de deskundigheid, bedoeld in artikel 16, tweede lid, gelden voor de gevolmachtigde agent inzake levensverzekeringen de eindtermen genoemd in de artikelen 2, 6 en 7 tot en met 9 van deze bijlage.

Artikel 2

De gevolmachtigde agent beschikt over:

  • a.

    grondige kennis van het algemene verzekeringsrecht en de toepassing daarvan;

  • b.

    grondige kennis van algemene verzekeringstechniek en algemene polisbepalingen en de toepassing daarvan;

  • c.

    kennis van het stelsel van sociale zekerheid;

  • d.

    kennis van het algemeen burgerlijk recht en de wijze waarop een civiele procedure en een strafproces verlopen;

  • e.

    kennis van het verbintenissenrecht;

  • f.

    globale kennis van de belastingwetgeving;

  • g.

    globale kennis van herverzekering en reserveren;

  • h.

    globale kennis van preventiemaatregelen;

  • i.

    grondige kennis van de bedrijfsorganisaties, de belangenverenigingen en de samenwerkingsverbanden;

  • j.

    kennis van het wettelijk toezicht en eventuele zelfregulering;

  • k.

    kennis van de rechtspositie van de tussenpersoon; en

  • l.

    kennis van gedragsregels voor verzekeraars en tussenpersonen,

Artikel 3

De gevolmachtigde agent beschikt, ten aanzien van brandverzekeringen, over:

  • a.

    globale kennis van de brandverzekeringsmarkt;

  • b.

    grondige kennis van de verschillende vormen van brandverzekering en de toepassing daarvan;

  • c.

    grondige kennis van de uitgebreide gevarenverzekeringen en de toepassing daarvan;

  • d.

    kennis van risicofactoren en preventiemaatregelen;

  • e.

    kennis van de belangrijkste tariefovereenkomsten en calculatiemodellen; en

  • f.

    kennis van de wijze van schaderegeling.

Artikel 4

De gevolmachtigde agent beschikt, ten aanzien van transportverzekeringen, over:

  • a.

    kennis van leverings- en vervoerscondities;

  • b.

    globale kennis van het vervoersrecht;

  • c.

    grondige kennis van de verschillende vormen van goederentransportverzekering en de toepassing daarvan;

  • d.

    grondige kennis van de verzekering van landmateriaal;

  • e.

    globale kennis van transportverzekeringen op andere dan Nederlandse condities;

  • f.

    grondige kennis van de pleziervaartuigverzekering; en

  • g.

    kennis van de wijze van schaderegeling.

Artikel 5

De gevolmachtigde agent beschikt, ten aanzien van variaverzekeringen, over:

  • a.

    kennis van de sociale verzekeringen voor zover relevant voor de particuliere medische variaverzekering;

  • b.

    grondige kennis van de ziektekosten-, de ongevallen- en de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de toepassing daarvan;

  • c.

    grondige kennis van het aansprakelijkheidsrecht en wettelijke verplichtingen voor aansprakelijkheidsverzekeringen;

  • d.

    grondige kennis van de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren en bedrijven en de toepassing daarvan;

  • e.

    kennis van andere algemene aansprakelijkheidsverzekeringen;

  • f.

    grondige kennis van motorrijtuigverzekeringen en de toepassing daarvan;

  • g.

    kennis van andere vormen van variaverzekering; en

  • h.

    kennis van de wijze van schaderegeling.

Artikel 6

De gevolmachtigde agent beschikt, ten aanzien van levensverzekeringen, over:

  • a.

    kennis van de sociale verzekeringen voor zover relevant voor de levensverzekering;

  • b.

    kennis van de grondslagen en begrippen bij levensverzekering;

  • c.

    grondige kennis van de belangrijkste vormen van levensverzekering en de toepassing daarvan;

  • d.

    grondige kennis van de uit een levensverzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten;

  • e.

    kennis van de belastingwetgeving voor zover relevant voor de levensverzekering;

  • f.

    kennis van de wet en regelgeving ten aanzien van pensioenen; en

  • g.

    kennis van het huwelijksvermogensrecht, het erfrecht en het faillissementsrecht voor zover relevant voor de levensverzekering.

Artikel 7

De gevolmachtigde agent beschikt over:

  • a.

    grondige kennis van de structuur van het verzekeringsbedrijf en de bedrijfskolom;

  • b.

    grondige kennis van de verschillende organisaties en samenwerkingsvormen in het provinciale bedrijf en het beursbedrijf;

  • c.

    globale kennis van de interne organisatie van het bedrijf van de verzekeraar;

  • d.

    globale kennis van het financiële beheer en de opbouw en betekenis van de jaarrekening; en

  • e.

    kennis van de verschillende rechtsvormen en de belangrijkste juridische en fiscale consequenties daarvan.

Artikel 8

De gevolmachtigde agent beschikt, ten aanzien van verzekeringstechniek, over:

  • a.

    grondige kennis van algemene aspecten van risicobeoordeling en acceptatietechniek bij schade- en levensverzekering;

  • b.

    grondige kennis van het redigeren van polisvoorwaarden en clausules en het kunnen toepassen daarvan;

  • c.

    grondige kennis van algemene aspecten van schaderegeling en van de regeling van uitkeringen bij levensverzekering en het kunnen toepassing daarvan;

  • d.

    kennis van de verschillende vormen van reserves en de wijze waarop deze moeten worden berekend;

  • e.

    grondige kennis van de verschillende soorten herverzekering; en

  • f.

    grondige kennis van de gedragsregels die gelden voor verzekeraars en het kunnen toepassen daarvan.

Artikel 9

De gevolmachtigde agent beschikt over:

  • a.

    kennis van de Wet in het algemeen en grondige kennis van die bepalingen gericht op de gevolmachtigde agent;

  • b.

    kennis van de juridische positie van de gevolmachtigde agent en de vertegenwoordiger volgens het Burgerlijk Wetboek;

  • c.

    kennis van de toezichtwetgeving op het verzekeringsbedrijf; en

  • d.

    globale kennis van andere nationale en Europese wetgeving voor zover deze gevolgen voor het verzekeringsprodukt of de verkoop daarvan heeft.

Artikel 10

  • 1.

    De gevolmachtigde agent inzake schadeverzekeringen is in staat de kennis genoemd in de artikelen 2 tot en met 5 en 7 tot en met 9 toe te passen in het kader van het verlenen van zijn diensten als gevolmachtigde agent.

  • 2.

    De gevolmachtigde agent inzake levensverzekeringen is in staat de kennis genoemd in de artikelen 2, 6 en 7 tot en met 9 toe te passen in het kader van het verlenen van zijn diensten als gevolmachtigde agent.

Bijlage

9

Berekening van de theoretische looptijd van doorlopend krediet

Artikel 1

  • 1.

    Bij de berekening van de theoretische looptijd van doorlopend krediet wordt er van uit gegaan dat:

    • a.

      de overeenkomst inzake krediet overeenkomstig de bij het aangaan van de overeenkomst inzake krediet vastgestelde hoogte van de termijnbedragen en lengte van de betalingstermijnen wordt afgewikkeld,

    • b.

      geen wijzigingen optreden in de kredietvergoeding, tenzij het wijzigingen betreft waarvan de omvang bij het aangaan van de overeenkomst inzake krediet is vastgesteld,

    • c.

      het uitstaand saldo op het tijdstip waarop door de aanbieder van krediet een geldsom ter beschikking wordt gesteld onderscheidenlijk met het verschaffen van het genot van een roerende zaak of een effect of het verlenen van een dienst als bedoeld in artikel 4 van het besluit, een aanvang wordt gemaakt, gelijk is aan de kredietlimiet, en

    • d.

      het uitstaand saldo niet toeneemt anders dan uit hoofde van het in rekening brengen van kredietvergoeding.

  • 2.

    Bij overeenkomsten inzake doorlopend krediet waarbij het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn, de betalingstermijn en het termijnbedrag, met uitzondering van het laatste termijnbedrag, gelijk blijven, bedraagt de theoretische looptijd n betalingstermijnen, waarbij n de uitkomst is van de volgende formule:

     (log T – log (T – im·K)) / log (1 + im)

     In deze formule is:

     T: het termijnbedrag;

     im: het honderdste deel van het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn;

    m: het aantal betalingstermijnen per jaar;

     K: de kredietlimiet.

  • 3.

    Bij overeenkomsten inzake doorlopend krediet die niet voldoen aan de in het tweede lid genoemde kenmerken wordt de theoretische looptijd berekend als de som van de lengten van de betalingstermijnen die verstrijken alvorens het uitstaand saldo tot nihil is teruggebracht.

  • 4.

    Bij de bepaling van de theoretische looptijd wordt het aantal betalingstermijnen op een geheel getal naar boven afgerond.

Bijlage

10

, bedoeld in artikel 70

Artikel 1

Voor de overtredingen genoemd in de tabel, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

1.

€ 453

2.

€ 907

2a.

€ 1 815

3.

€ 5 445

4.

€ 21 781

5.

€ 87 125

Artikel 2

Voor de toepassing van deze bijlage worden de volgende financiële dienstverleners onderscheiden:

  • a.

    financiële dienstverleners bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel c, en financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, b en c, van de wet;

  • b.

    financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a en financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de wet, die schadeverzekeringen aanbieden;

  • c.

    financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de wet en financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de wet, die levensverzekeringen aanbieden;

  • d.

    financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de wet;

  • e.

    andere financiële dienstverleners.

Artikel 3

  • 1.

    Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal, dan wel naar personeelsbezetting in fte’s, van toepassing met de daarbij behorende factor():

    Categorie-indeling normgeadresseerden

    Categorie I:

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, met een balanstotaal van minder dan € 45 378 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, met een balanstotaal van minder dan € 4 538 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, met een balanstotaal van minder dan € 13 613 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2 onderdeel d, met een balanstotaal van minder dan € 4 538 000; en

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel e, met een personeelsbezetting waarvan het aantal werknemers dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening minder dan 5 fte bedraagt; Factor: 1;

    Categorie II:

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, met een balanstotaal van ten minste € 45 378 000 maar minder dan € 453 780 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, met een balanstotaal van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 22 689 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, met een balanstotaal van ten minste € 13 613 000 maar minder dan € 68 067 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2 onderdeel d, met een balanstotaal van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 22 689 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel e, met een personeelsbezetting waarvan het aantal werknemers dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening ten minste 5 fte maar minder dan 10 fte bedraagt; Factor: 2;

    Categorie III:

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000 maar minder dan € 4 537 800.000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, met een balanstotaal van ten minste € 22 689 000 maar minder dan € 113 445 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, met een balanstotaal van ten minste € 68 067 000 maar minder dan € 340 335 000; en

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2 onderdeel d, met een balanstotaal van ten minste € 22 689 000 maar minder dan € 113 445 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel e, met een personeelsbezetting waarvan het aantal werknemers dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening ten minste 10 fte maar minder dan 15 fte bedraagt; Factor: 3;

    Categorie IV:

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, met een balanstotaal van ten minste € 4 537 800.000 maar minder dan € 45 378 020.000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, met een balanstotaal van ten minste € 113 445 000 maar minder dan € 453 780 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, met een balanstotaal van ten minste € 340 335 000 maar minder dan € 1 361 340 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2 onderdeel d, met een balanstotaal van ten minste € 113 445 000 maar minder dan € 453 780 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel e, met een personeelsbezetting waarvan het aantal werknemers dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening ten minste 15 fte maar minder dan 20 fte bedraagt; Factor: 4;

    Categorie V:

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, met een balanstotaal van ten minste € 45 378 020.000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, met een balanstotaal van ten minste € 1 361 340 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2 onderdeel d, met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000;

    Financiële dienstverleners, bedoeld in artikel 2, onderdeel e, met een personeelsbezetting waarvan het aantal werknemers dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening ten minste 20 fte bedraagt; Factor: 5.

  • 2.

    De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, dan wel naar personeelsbezetting in fte’s, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Indien de gegevens omtrent de balanstotaal of de personeelsbezetting in fte’s niet aan de toezichthouder beschikbaar zijn gesteld, kan de toezichthouder aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door hem te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Artikel 4

Op grond van artikel 76, tweede lid, van de wet behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 of 2 is vastgesteld.

Tabel 1

5, derde lid

2

6, eerste lid

2a

7

2a

9

2

10

2a

11, eerste volzin

2a

11, tweede volzin

2a

12, eerste lid

2

12, tweede lid

2

12, eerste lid

2a

13

2a

14, eerste lid

2a

14, tweede lid

2a

14, derde lid

2a

14, vierde lid

2a

14, vijfde lid

2a

15

2a

26, eerste lid

3

26, tweede lid

2a

27, eerste lid

3

27, tweede lid

3

27, derde lid

3

27, vierde lid

3

27, vijfde lid

3

27, zesde lid

3

27, zevende lid

3

28, eerste lid

3

28, tweede lid

3

28, derde lid

3

28, vierde lid

3

28, vijfde lid

3

28, zesde lid

3

28, zevende lid

3

28, achtste lid

3

28, negende lid

3

28, tiende lid

3

28, elfde lid

3

28, twaalfde lid

3

30, eerste lid

3

30, tweede lid

3

31, eerste lid

3

31, derde lid

3

32, eerste lid

3

32, vierde lid

3

32, vijfde lid

3

33

3

34, eerste lid

3

34, tweede lid

3

34, vierde lid

3

34, vijfde lid

3

34, zesde lid

3

34, zevende lid

3

35, eerste lid

3

35, tweede lid

3

35, derde lid

3

36, eerste lid

3

36, tweede lid

3

36, derde lid

3

36, vijfde lid

3

36, zesde lid

3

36, zevende lid

3

38, eerste lid

3

38, tweede lid

3

38, vijfde lid

3

39, eerste lid

3

39, tweede lid

3

39, derde lid

3

41, eerste lid

3

42, tweede lid

3

42, vierde lid

3

43, eerste lid

3

43, tweede lid

3

44, vierde lid

3

45, eerste lid

2a

46, eerste lid

2a

46, tweede lid

2a

47

2a

48, eerste lid

2a

48, tweede lid

2a

49, eerste lid

2a

49, tweede lid

2a

49, derde lid

2a

50

2a

51

2a

52

2a

59, eerste lid

2a

60, eerste lid

2a

61, eerste lid

3

63

2a

64, eerste lid

2a

65

2a

66, eerste lid

2a

66, tweede lid

2a

67, eerste lid

2a

67, tweede lid

2a

68, eerste lid

2

69, eerste lid

2

Bijlage

11

Algemeen

Oriëntatie Financiële instellingen

NIBE-SVV

Bijlage 1

Algemene Opleiding Bankbedrijf

NIBE-SVV

Bijlage 1

Oriëntatie Bankbedrijf

NIBE-SVV

Bijlage 1

Inleiding verzekeringsbedrijf

SEA/SEFD

Bijlage 1

Basiscursus Intermediair

SEA/SEFD

Bijlage 1

A-Algemeen

SEA/SEFD

Bijlage 1

Financiële planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Bijlage 1

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Bijlage 1

Consumptief krediet

Consumentenkrediet

NIBE-SVV

Bijlage 1, 3

Financiering

SEA/SEFD

Bijlage 1, 3

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Bijlage 1, 3

Financiële planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Bijlage 1, 3

Consumptief krediet

SEA/SEFD

Bijlage 1, 3

Consumentenkrediet

Innovam

Bijlage 1, 3

Hypothecair krediet

Erkend hypotheekadviseur2

SEH

Bijlage 1, 2. Bijlage 3 voor zover de houder van het diploma vanaf 1/10/07 tevens op de door Onze Minister vast te stellen wijze voldoet aan eindtermen, opgenomen in bijlage 3

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Bijlage 1, 2

Hypotheekadviseur en Assurantiebemiddeling B

SEA/SEFD

Bijlage 1, 2

Financiële Planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Bijlage 1, 2

Woningfinanciering 2 en Assurantiebemiddeling B

NIBE-SVV/

SEA/SEFD

Bijlage 1, 2

Beleggingsproducten (variant b)

DSI-registratie als (senior) Beleggingsadviseur

(DSI)

Bijlage 1, 7

DSI-registratie als (senior) Vermogensbeheerder

(DSI)

Bijlage 1, 7

Beleggingsproducten (variant a)

DSI-registratie als (senior) Beleggingsadviseur

(DSI)

Bijlage 1, 6

DSI-registratie als (senior) Vermogensbeheerder

(DSI)

Bijlage 1, 6

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Bijlage 1, 6

Financiële Planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Bijlage 1, 6

Vermogensplanning

NIBE-SVV

Bijlage 1, 6

Gevolmachtigd agent

Assurantiebemiddeling A en Gevolmachtigde Agent

SEA/SEFD

Bijlage 1, 8

Schadeverzekeringen

Assurantiebemiddeling B

SEA/SEFD

Bijlage 1, 4

Erkend Assurantieagent (B)

SEA/SEFD

Bijlage 1, 4

Assurantiebemiddeling A

SEA/SEFD

Bijlage 1, 4

Verklaring bedoeld in artikel 4, achtste lid, tweede volzin, Wabb

Sociaal-Economische Raad

Bijlage 1, 4

A-modules: Algemeen, Brand, Transport en Varia

SEA/SEFD

Bijlage 1, 4

Branchediploma’s: Brand, Transport, M&S en Varia

SEA/SEFD

Bijlage 1, 4

Levensverzekeringen

Assurantiebemiddeling B

SEA/SEFD

Bijlage 1, 5

Erkend assurantieagent (B)

SEA/SEFD

Bijlage 1, 5

Assurantiebemiddeling A

SEA/SEFD

Bijlage 1, 5

Verklaring bedoeld in artikel 4, achtste lid, tweede volzin, van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf

Sociaal-Economische Raad

Bijlage 1, 5

A-modules: Algemeen en Leven

SEA/SEFD

Bijlage 1, 5

Branche diploma Leven

SEA/SEFD

Bijlage 1, 5

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Bijlage 1, 5

Financiële Planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Bijlage 1, 5

VP-leven en Pensioenpraktijk

SEA/SEFD

Bijlage 1, 5

1 Of daaraan door de FFP tot en met 2002 gelijk gestelde diplomavereisten.

2 Of anderszins bij de SEH geregistreerd als Erkend Hypotheekadviseur.