Wet van 12 mei 2005, houdende regels voor de financiële dienstverlening (Wet financiële dienstverlening)

Wet financiële dienstverlening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen voor de financiële dienstverlening;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Reikwijdte en definities

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt – voor zover niet anders is bepaald – verstaan onder:

  • a.

    aanbieden: het rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst met een consument inzake een financieel product;

  • b.

    adviseren: het aanbevelen van een of meer specifieke financiële producten aan een bepaalde consument;

  • c.

    adviseur: degene die adviseert, voorzover hij ten aanzien van het aanbevolen financiële product niet tevens optreedt als aanbieder, gevolmachtigde agent, ondergevolmachtigde agent of bemiddelaar;

  • d.

    beleggingsobject: een zaak of een recht op een zaak welke door een consument tegen betaling wordt verkregen, bij welke verkrijging aan de consument door de financiële dienstverlener een rendement in geld in het vooruitzicht wordt gesteld en waarbij het beheer van de zaak hoofdzakelijk door de financiële dienstverlener wordt uitgevoerd of door een derde in opdracht van de financiële dienstverlener of de consument. Onder beleggingsobject worden niet verstaan de financiële producten, bedoeld in onderdeel m, onder 1° tot en met 6°, 8° en 9°;

  • e.

    bemiddelen: alle werkzaamheden gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van overeenkomsten inzake financiële producten tussen consumenten en aanbieders, of, voor zover het overeenkomsten ten aanzien van verzekeringen of krediet betreft, bestaande uit het assisteren bij het beheer en de uitvoering van dergelijke overeenkomsten;

  • f.

    bijkantoor: een bijkantoor als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 of artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

  • g.

    consument: de niet in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke persoon aan wie een financiële dienstverlener een financiële dienst verleent of aan wie deze voornemens is een financiële dienst te verlenen;

  • h.

    duurzame drager: ieder hulpmiddel dat een consument in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;

  • i.

    effect: een effect als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 in samenhang met artikel 2 van die wet;

  • j.

    effectief kredietvergoedingspercentage: de bij de uitvoering van een overeenkomst inzake krediet overeenkomstig de betalingsregeling aan de consument in rekening te brengen kredietvergoeding, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het uitstaand saldo, berekend op bij ministeriële regeling vast te stellen wijze;

  • k.

    elektronisch geld: een betaalmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, uitgegeven door een onderneming of instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van die wet;

  • l.

    financiële dienst:

    • 1°.

      aanbieden;

    • 2°.

      adviseren, voorzover dit niet plaatsvindt door een financiële dienstverlener die tevens optreedt als aanbieder, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent ten aanzien van het aanbevolen financiële product;

    • 3°.

      bemiddelen;

    • 4°.

      herverzekeringsbemiddelen;

    • 5°.

      het optreden als gevolmachtigde agent of als ondergevolmachtigde agent;

  • m.

    financieel product:

    • 1°.

      een betaalrekening met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten;

    • 2°.

      een effect;

    • 3°.

      elektronisch geld;

    • 4°.

      krediet;

    • 5°.

      een spaarrekening met inbegrip van de daaraan verbonden spaarfaciliteiten;

    • 6°.

      een verzekering;

    • 7°.

      een beleggingsobject;

    • 8°.

      een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander financieel product;

    • 9°.

      een combinatie van twee of meer van de onder 1° tot en met 8° genoemde producten;

  • n.

    gemeentelijke kredietbank: een aanbieder van krediet, opgericht door een of meer gemeenten;

  • o.

    gevolmachtigde agent: degene die als gevolmachtigd vertegenwoordiger van een aanbieder voor diens rekening overeenkomsten aangaat met consumenten inzake verzekeringen.

  • p.

    Groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat indien een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap:

    • 1°.

      via een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur invloed kan uitoefenen op een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen; of

    • 2°.

      in een of meer andere rechtspersonen of vennootschappen een deelneming heeft als bedoeld in artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel, voor zover het natuurlijke personen betreft, een met een deelneming overeenkomende positie, die natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap tezamen met die andere natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap dan wel natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen wordt aangemerkt als groep;

  • q.

    herverzekeringsbemiddelen: alle werkzaamheden gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van overeenkomsten waarbij risico’s uit overeenkomsten inzake verzekeringen worden overgenomen, of bestaande uit het assisteren bij het beheer en de uitvoering van dergelijke overeenkomsten;

  • r.

    krediet: geldkrediet of goederenkrediet, waarbij wordt verstaan onder:

    • 1°.

      geldkrediet: het aan een consument ter beschikking stellen van een geldsom, waarbij de consument gehouden is ter zake een of meer betalingen te verrichten;

    • 2°.

      goederenkrediet: het aan een consument verschaffen van het genot van een roerende zaak of een effect of het verlenen van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen dienst, dan wel het aan een consument of een derde ter beschikking stellen van een geldsom terzake van het aan die consument verschaffen van het genot van een roerende zaak of een effect of het verlenen van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen dienst, waarbij de consument gehouden is ter zake een of meer betalingen te verrichten;

  • s.

    levensverzekering: de verzekering, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

  • t.

    lidstaat: een staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • u.

    moederonderneming: een moederonderneming als bedoeld in artikel 1 van de zevende richtlijn nr. 83/349/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PbEG L 193);

  • v.

    onderbemiddelaar: de bemiddelaar die bemiddelt voor een andere bemiddelaar;

  • w.

    ondergevolmachtigde agent: degene aan wie een gevolmachtigde agent of een ondergevolmachtigde agent een ondervolmacht heeft afgegeven;

  • x.

    Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • y.

    overeenkomst op afstand: elke overeenkomst inzake een financieel product tussen een financiële dienstverlener en een consument die wordt gesloten in het kader van een door de financiële dienstverlener georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverrichting op afstand, waarbij tot en met de totstandkoming van deze overeenkomst uitsluitend gebruik gemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand;

  • z.

    reclame-uitingen: iedere vorm van informatieverstrekking door, namens of mede namens een financiële dienstverlener, gericht op consumenten, die dient ter aanprijzing of een wervend karakter kent ter zake van een bepaalde financiële dienst;

  • aa.

    Richtlijn verzekeringsbemiddeling: richtlijn nr. 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PbEG L 9);

  • bb.

    techniek voor communicatie op afstand: ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van financiële dienstverlener en consument, kan worden gebruikt voor het verlenen van financiële diensten tussen die partijen;

  • cc.

    toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten;

  • dd.

    verbonden bemiddelaar: de bemiddelaar bedoeld in artikel 12, eerste lid.

  • ee.

    verzekering: de verbintenis tot het doen van een of meer uitkeringen tegen het genot van een door de consument te betalen premie, waarbij voor partijen geen zekerheid bestaat, dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, of hoe lang de premiebetaling zal duren en waarbij de uitkering zowel een geldelijke als een niet-geldelijke prestatie kan zijn.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

5

Hetgeen bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 is bepaald, is, met uitzondering van artikel 37, niet van toepassing op herverzekeringsbemiddeling.

Artikel

6

Ingeval van financiële diensten ten aanzien van een verzekering of ten aanzien van een financieel product dat bestaat uit een combinatie van financiële producten waarvan een verzekering deel uitmaakt, wordt voor de toepassing van deze wet met uitzondering van de artikelen 40 en 41 onder consument mede verstaan de in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een financiële dienstverlener een financiële dienst verleent of aan wie deze voornemens is een financiële dienst te verlenen.

Artikel

7

Voor de toepassing van deze wet wordt onder aanbieden van een financieel product mede verstaan het als wederpartij aangaan, beheren of uitvoeren van een overeenkomst met een consument inzake een financieel product.

Artikel

9

Hoofdstuk

2

Toegang tot de markt

§

1

Vergunningplicht en ontheffingen

Artikel

10

Het is verboden in of vanuit Nederland een financiële dienst te verlenen zonder daartoe van de toezichthouder een vergunning te hebben verkregen.

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

§

2

Intrekking en verval van de vergunning en ontheffing

Artikel

19

Artikel

20

De toezichthouder kan de voorschriften en beperkingen, bedoeld in de artikelen 11, derde lid, en 18, tweede lid, wijzigen, aanvullen of intrekken, alsnog voorschriften verbinden of beperkingen stellen aan een vergunning of ontheffing, dan wel de vergunning of ontheffing intrekken:

  • a.

    op verzoek van de houder;

  • b.

    indien de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de vergunning of ontheffing zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat de vergunning of ontheffing zou zijn geweigerd, dan wel onder het verbinden van voorschriften of het stellen van beperkingen zou zijn verleend, als bij de behandeling van de aanvraag de juiste gegevens volledig bekend waren geweest;

  • c.

    indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de vergunning of ontheffing zou zijn geweigerd, dan wel onder het verbinden van voorschriften of het stellen van beperkingen zou zijn verleend, als deze omstandigheden of feiten op het tijdstip waarop de vergunning of ontheffing werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest;

  • d.

    indien de houder in staat van faillissement is komen te verkeren, of indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of indien door een rechterlijke beschikking één of meer goederen van de houder onder een bewind als bedoeld in artikel 380, 409 of 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn gesteld, of indien de ondercuratelestelling van de houder is uitgesproken;

  • e.

    indien de houder:

    • 1°.

      binnen een termijn van twaalf maanden na verlening van de vergunning of de ontheffing geen financiële diensten heeft verricht waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft;

    • 2°.

      het verrichten van financiële diensten waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft gedurende een termijn van meer dan zes maanden heeft gestaakt; of

    • 3°.

      kennelijk opgehouden heeft financiële dienstverlener te zijn;

  • f.

    indien de houder niet voldoet aan bij of krachtens deze wet gestelde regels.

Artikel

21

Artikel

22

§

3

Het register

Artikel

23

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

24

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

4

Vestiging bijkantoor en verrichten diensten

Artikel

25

Hoofdstuk

3

§

1

De financiële dienstverlener

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

2

De financiële dienstverlening

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de informatievoorziening aan de consument door de financiële dienstverlener.

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Indien de financiële dienstverlener werkzaamheden uitbesteedt aan een derde, draagt hij er zorg voor dat deze derde bij de uitvoering van die werkzaamheden de regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld ten aanzien van die werkzaamheden naleeft. Het uitbesteden van werkzaamheden aan een derde is niet toegestaan indien hierdoor het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt gehinderd.

Artikel

40

Artikel

41

§

3

De verhouding tussen aanbieder en bemiddelaar

Artikel

42

Artikel

43

De aanbieder draagt ervoor zorg dat de verbonden bemiddelaar, via welke hij overeenkomsten met consumenten aangaat, voldoet aan hetgeen bij en krachtens deze wet is bepaald.

Artikel

44

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

45

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

46

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

47

Artikel

48

Degene die tot een melding op de voet van artikel 47 is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij gelet op alle feiten en omstandigheden in redelijkheid niet tot melding had mogen worden overgegaan.

Artikel

49

Financiële dienstverleners stellen elkaar over en weer in staat te voldoen aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, voor zover zij daarvoor van elkaar afhankelijk zijn.

Artikel

50

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de in deze paragraaf geregelde verhoudingen tussen financiële dienstverleners.

Hoofdstuk

4

§

1

Krediet

Artikel

51

Artikel

52

De aanbieder van krediet neemt deel aan een stelsel van kredietregistratie.

Artikel

53

Artikel

54

Een gemeentelijke kredietbank wordt opgericht en opgeheven bij een daartoe strekkend besluit van burgemeester en wethouders. Het besluit wordt onderworpen aan de goedkeuring van gedeputeerde staten.

Artikel

55

§

2

Verzekeringen

Artikel

56

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op financiële dienstverlening inzake verzekeringen.

Artikel

57

Het bepaalde in deze paragraaf met betrekking tot de verhouding tussen de aanbieder en de bemiddelaar is van overeenkomstige toepassing op:

  • a.

    de verhouding tussen de bemiddelaar en de onderbemiddelaar;

  • b.

    de verhouding tussen de gevolmachtigde agent en de bemiddelaar; en

  • c.

    de verhouding tussen de ondergevolmachtigde agent en de bemiddelaar.

Artikel

58

Een verzekering welke door bemiddeling van een bemiddelaar tot stand is gekomen of naar de portefeuille van een bemiddelaar is overgeboekt behoort in de relatie tot de betrokken aanbieder tot de portefeuille van die bemiddelaar zolang die verzekering daaruit niet is overgeboekt.

Artikel

59

Artikel

60

§

3

Volmachten

Artikel

61

Artikel

62

Hoofdstuk

5

Uitvoering van de wet

§

1

De verhouding tussen Onze Minister en de toezichthouder

Artikel

63

Het toezicht op de naleving van hetgeen bij en krachtens deze wet is bepaald, berust bij de toezichthouder.

Artikel

64

De toezichthouder verstrekt Onze Minister desgevraagd de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van voorgenomen wettelijke voorschriften en algemene beleidsvoornemens, voor zover deze betrekking hebben op het gedrag van financiële dienstverleners jegens consumenten en op het adequaat functioneren van de financiële markten.

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

67

Onze Minister kan de toezichthouder voorschriften geven ter implementatie van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie dan wel van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie gezamenlijk op het gebied van financiële dienstverlening in de zin van deze wet.

§

2

Het verkrijgen van informatie door de toezichthouder

Artikel

68

Artikel

69

Ten aanzien van de personen die door de toezichthouder zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die de toezichthouder heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 95 wordt ingesteld, degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

§

3

Corrigerende en sanctionerende bevoegdheden van de toezichthouder

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Degene jegens wie door de toezichthouder een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

Artikel

79

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel

83

§

4

Geheimhouding en publicatie

Artikel

84

Artikel

85

De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 84, teneinde de naleving van de wet te bevorderen ter openbare kennis brengen:

  • a.

    haar weigering om een aangevraagde vergunning of ontheffing te verlenen, wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen en de aanvrager handelt als was hem de vergunning of de ontheffing verleend;

  • b.

    het feit dat een financiële dienstverlener waarop naar haar oordeel het verbod, bedoeld in artikel 10 van toepassing is, niet over een vergunning beschikt en handelt als was hem een vergunning verleend;

  • c.

    het feit dat degene op wie een vrijstelling als bedoeld in artikel 9 van toepassing is zich niet houdt aan de voorschriften die aan die vrijstelling zijn verbonden;

  • d.

    het feit dat een financiële dienstverlener een op grond van artikel 70 gegeven aanwijzing niet heeft opgevolgd.

  • e.

    het feit dat aan een financiële dienstverlener bedoeld in artikel 13 een verbod bedoeld in artikel 21 is opgelegd.

Artikel

86

Degene jegens wie door de toezichthouder een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat de toezichthouder zijn handelen of nalaten op grond van artikel 85 ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel

87

Artikel

88

De beschikking om op grond van artikel 85 een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

  • a.

    het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

  • b.

    de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

  • c.

    de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel

89

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 85 een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel

90

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel

91

Artikel

92

Artikel

93

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 85 ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

§

5

Samenwerking nationaal en internationaal

Artikel

94

Artikel

95

Artikel

96

Artikel

97

§

6

Kosten toezicht

Artikel

98

De toezichthouder kan de kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van het toezicht op de naleving van deze wet volgens bij ministeriële regeling te stellen regels in rekening brengen bij financiële dienstverleners. Tot de kosten behoren tevens de kosten die hij heeft gemaakt ter voorbereiding van de uitvoering van deze wet.

§

7

Bezwaar en beroep

§

8

Krachtens deze wet te stellen regels

Artikel

100

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 16, eerste lid onder a en b, 26, eerste lid, 27, eerste en tweede lid, 28, derde lid, aanhef en onder a, 29, 31, eerste en derde lid, 32, eerste en tweede lid, 33, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, en tweede lid, 34, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, en tweede lid, 37, eerste lid, 39, 43, 47, eerste en tweede lid, 49 en 51, eerste en tweede lid.

Artikel

101

Van hetgeen bij of krachtens de artikelen 40 en 41 is bepaald, kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken.

Hoofdstuk

6

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

102

Artikel

103

Wijzigt de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

Artikel

104

Wijzigt de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel

105

Wijzigt de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.

Artikel

106

Wijzigt Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel

107

Wijzigt de Colportagewet.

Artikel

108

Wijzigt de Wet op de economische delicten.

Artikel

109

Wijzigt de Faillissementswet.

Artikel

110

Wijzigt de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek.

Artikel

111

Wijzigt de Wet identificatie bij dienstverlening.

Artikel

112

Wijzigt de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf.

Artikel

113

Wijzigt de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.

Artikel

114

Wijzigt de Wet werk en bijstand.

Artikel

115

Wijzigt de Wet op het consumentenkrediet.

Artikel

117

Onze Minister zendt binnen 4 jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na 5 jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel

118

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

119

Deze wet wordt aangehaald als: Wet financiële dienstverlening.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën , G. Zalm
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner

Bijlage

bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wet financiële dienstverlening

Artikel

1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

1.

€ 453

2.

€ 907

2a.

€ 1 815

3.

€ 5 445

4.

€ 21 781

5.

€ 87 125

Artikel

2

Voor de toepassing van deze bijlage worden de volgende financiële dienstverleners onderscheiden:

Artikel

3

Artikel

4

Op grond van artikel 76, tweede lid, van deze wet behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 of 2 is vastgesteld.

Tabel 1

9, tweede lid

3

10

5

11, derde lid

3

12, tweede lid

2

16, vierde lid

2

18, tweede lid

3

22, vijfde lid

3

25, derde lid

4

26, eerste lid

2a

27, eerste lid

3

27, tweede lid

3

28, eerste lid

2a

28, derde lid

2a

29

2a

30, eerste lid

3

30, tweede lid

3

31, eerste lid

2a

31, derde lid

2a

32, eerste lid

2a

32, tweede lid

2a

33, eerste lid

2a

33, tweede lid

2a

34, eerste lid

2a

34, tweede lid

2a

37, eerste lid

2a

39

2a

43

2a

44, eerste lid

4

44, tweede lid

4

44, derde lid

4

44, vierde lid

4

45, eerste lid

2

45, tweede lid

2

46, eerste lid

2

46, tweede lid

2

47, eerste lid

3

47, tweede lid

3

49

2a

51, eerste lid

2a

51, tweede lid

2a

52

2

53, eerste lid

2

68, tweede lid

3

70, eerste lid, laatste volzin

4

71, derde lid

3

95, tweede lid

3

97, tweede lid

3

Tabel 2

68, tweede lid

3

71, derde lid

3

95, tweede lid

3

97, tweede lid

3