Artikel
1
Begripsbepalingen
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
wet: Monumentenwet 1988,
-
b.
eigenaar: natuurlijke persoon of rechtspersoon die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een beschermd monument,
-
c.
subsidiabele kosten: kosten die naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk zijn om een beschermd monument in stand te houden,
-
d.
instandhoudingsplan: instandhoudingsplan als bedoeld in artikel 12,
-
e.
drempelbedrag: bedrag aan subsidie waaronder geen subsidie wordt verstrekt,
-
f.
bouwkundig inspectierapport: rapport met betrekking tot een beschermd monument dat de technische staat van dat monument beschrijft, en dat is opgesteld door een ter zake deskundige instantie,
-
g.
woonhuizen: beschermde monumenten die in oorsprong primair zijn vervaardigd voor bewoning of die oorspronkelijk een andere functie dan bewoning hadden maar die thans primair voor bewoning in gebruik zijn, met dien verstande dat kerkgebouwen, kastelen, buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens en gemalen niet als woonhuizen worden aangemerkt,
-
h.
boerderijen zonder agrarische functie: beschermde monumenten die in oorsprong primair zijn vervaardigd ten behoeve van het agrarisch bedrijf maar die dat thans niet meer als primaire functie hebben,
-
i.
boerderijen met een agrarische functie: beschermde monumenten met een agrarische functie, zoals blijkend uit het overzicht van de gegevens zoals geregistreerd in het kader van de landbouwtelling, bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet,
-
j.
aangewezen organisaties voor monumentenbehoud: organisaties als bedoeld in artikel 37, en
-
k.
complex: samenstel van beschermde monumenten dat wordt gekenmerkt door hun onderlinge samenhang die mede bepalend is voor hun monumentale waarde, en dat als complex is ingeschreven in de ingevolge de wet vastgestelde registers.
2
Voor de toepassing van dit besluit wordt een eigenaar van een beschermd monument aangemerkt als een eigenaar die geen recht op fiscale aftrek van onderhoudskosten heeft, indien sprake is van:
-
a.
een lichaam dat niet behoort tot de belastingplichtigen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969,
-
b.
een lichaam dat is vrijgesteld van belasting op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 waarop art 10.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet van toepassing is,
-
c.
een lichaam dat is vrijgesteld van belasting op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969,
-
d.
een lichaam dat is vrijgesteld van belasting op grond van artikel 6 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, of
-
e.
een natuurlijk persoon, niet zijnde ondernemer of genieter van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, die geen recht heeft op aftrek van uitgaven voor monumentenpanden in de zin van artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3
Voor de toepassing van dit besluit wordt onderscheid gemaakt in categorieën van beschermde monumenten. De onderscheiden categorieën van beschermde monumenten zijn:
-
a.
woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie,
-
b.
kerkgebouwen,
-
c.
kastelen, buitenplaatsen en landhuizen,
-
d.
molens en gemalen, en
-
e.
overige beschermde monumenten.