Wet van 30 november 2006, houdende regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

Wet inburgering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het huidige stelsel van inburgering in de Nederlandse samenleving te herzien door een algemene plicht tot inburgeren voor vreemdelingen en een plicht tot inburgering voor enkele categorieën Nederlanders te introduceren, alsmede het verstrekken van bepaalde verblijfsvergunningen afhankelijk te maken van het behalen van het inburgeringsexamen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Begripsomschrijvingen

Artikel

1

Artikel

2

Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit deze wet en de daarop berustende bepalingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.

Hoofdstuk

2

Inburgeringsplicht

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Hoofdstuk

3

Overheidscertificering

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Hoofdstuk

4

Inburgeringsexamen

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Hoofdstuk

5

Faciliteiten

§

1

Algemeen

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

§

2

Gemeentelijk aanbod aan bijzondere groepen

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Hoofdstuk

6

Handhaving

§

1

Algemeen

Artikel

25

Artikel

28

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het oproepen van personen krachtens artikel 25.

§

2

Bestuurlijke boete

Artikel

31

Artikel

32

Het college stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 31, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het inburgeringsexamen moet behalen.

Artikel

33

Artikel

35

De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

Artikel

36

Artikel

37

Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, dan wel indien voor dezelfde gedraging een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Hoofdstuk

7

Informatiebepalingen

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en de IB-Groep nemen in de registratie, die zij voor de uitvoering van deze wet aanleggen, het sociaal-fiscaalnummer van de geregistreerde op.

Artikel

50

Hoofdstuk

8

Financiële bepalingen

Artikel

52

Hoofdstuk

9

Rechtsbescherming

Artikel

53

Wijzigt de Beroepswet.

Hoofdstuk

10

Wijziging van andere wetten

Artikel

54

Wijzigt de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel

55

Wijzigt de Welzijnswet 1994.

Artikel

56

Wijzigt de Wet kinderopvang.

Artikel

57

Wijzigt de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.

Artikel

58

Wijzigt de Wet werk en bijstand.

Artikel

59

Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

Artikel

60

Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel

61

Wijzigt de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel

62

Wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Hoofdstuk

11

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

63

Deze wet is niet van toepassing op de oudkomer die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt 60 jaar of ouder is.

Artikel

64

Artikel

65

Het college van een gemeente die op 1 januari 2006 beschikt over een voor dit tijdstip opgebouwde reserve aan op grond van de Wet inburgering nieuwkomers verstrekte, maar niet bestede rijksbijdragen, wendt deze aan voor het aanbieden van inburgeringsprogramma's aan anderen dan nieuwkomers overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.

Artikel

66

Het college van een gemeente die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beschikt over een in artikel 65 bedoelde reserve, wendt deze aan voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen overeenkomstig de artikelen 19, eerste lid, en 20.

Artikel

67

Op rijksbijdragen die op grond van de Wet inburgering nieuwkomers zijn verstrekt ten behoeve van tijdvakken voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat voor het desbetreffende tijdvak gold van toepassing.

Artikel

68

Artikel

69

Wijzigt deze wet.

Artikel

70

Wijzigt deze wet.

Artikel

71

Onze Minister zendt binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel

73

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit kan worden bepaald dat artikel 65 terugwerkt tot en met 1 januari 2006.

Artikel

74

Deze wet wordt aangehaald als: Wet inburgering.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
DeMinistervoorVreemdelingenzaken en Integratie, M. C. F.Verdonk
De Minister van Justitie, E. M. H.Hirsch Ballin