Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie van 15 februari 2007, nr. 2006/361778, houdende nieuwe regels voor de mobiele eenheid (Regeling mobiele eenheid 2007)
Regeling mobiele eenheid 2007
Besluiten:
Paragraaf
1
Algemeen
Paragraaf
2
Basiseenheden
Artikel
2
Paragraaf
3
Basiseenheden met een bijzondere taak
Artikel
3
Paragraaf
4
Bijzondere eenheden
Artikel
4
Artikel
5
Artikel
6
Artikel
7
1
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stationeert bij de regionale politiekorpsen, genoemd in de bijlage 3, één of meer waterwerpers.
Artikel
8
1
Het regionale politiekorps kan, zelfstandig of samen met andere politiekorpsen, beschikken over een of meer aanhoudingseenheden.
Artikel
9
1
Het regionale politiekorps kan, zelfstandig of samen met andere politiekorpsen, beschikken over een of meer BRATRA-groepen.
Artikel
10
1
Het regionale politiekorps beschikt over een uit een peloton van de basiseenheid samengestelde eenheid of zelfstandige eenheden specialistische schutters, die geoefend zijn in het gebruik van een vuurwapen als bedoeld in artikel 7, onder c, van de Bewapeningsregeling politie.
2
De onder 1 genoemde schutters zijn daarnaast bekwaam in verspreiden van CS-traangas al of niet met behulp van een vuurwapen.
3
Het aantal eenheden minimaal gelijk is aan het aantal eenheden zoals vermeld in de bijlage 3 van deze regeling.
Paragraaf
5
Verantwoordelijkheid Korpsbeheerder
Artikel
11
1
Een ambtenaar van politie in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Politiewet 1993, kan deel uitmaken van een basiseenheid of een bijzondere eenheid, indien hij voldoet aan:
-
a.
eindtermen zoals voorgeschreven voor de opleiding basispolitiemedewerker niveau 3;
-
b.
de eisen die op grond van de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie aan hem worden gesteld; en
-
c.
de voor die taak ontwikkelde en voorgeschreven eindtermen.
Artikel
12
De korpsbeheerder draagt voor wat betreft opleiden en oefenen zorg voor dat:
-
1.
Elk in een basiseenheid of een bijzondere eenheid ingedeeld personeelslid van zijn korps jaarlijks, door middel van opleiding en oefening, blijft voldoen aan de geldende eindtermen, gesteld voor deze specifieke taak. Deze eindtermen omvatten minimaal 40 uur oefenen per jaar.
-
2.
De basiseenheden en de bijzondere eenheden geoefend zijn en blijven in de samenwerking met relevante andere eenheden of organisatieonderdelen.
Artikel
13
De korpsbeheerder draagt voor wat betreft het materieel zorg voor dat:
-
1.
De in deze regeling genoemde eenheden en BRATRA-groep de beschikking hebben over een voor de taak toegerust voertuig.
-
2.
Een basiseenheid bij een zelfstandig optreden, anders dan een groep, de beschikking heeft over een commandovoertuig.
-
3.
De ruiters de beschikking hebben over voor hun taak getrainde paarden. De korpsbeheerder kan deze verantwoordelijkheid samen met andere korpsbeheerder(s) invullen.
-
4.
Iedere hondengeleider de beschikking heeft over een gecertificeerde hond zoals voorgeschreven in de Regeling politie-surveillancehonden 1997.
-
5.
De leden van de in deze regeling genoemde eenheden en BRATRA-groep zijn uitgerust met adequate beschermings- en veiligheidsmiddelen.
-
6.
De aangewezen leden van de in deze regeling genoemde eenheden en BRATRA-groep zijn uitgerust met een vuurwapen als bedoeld in artikel 7, onder c, van de Bewapeningsregeling politie.
Artikel
14
De korpsbeheerder van het regionaal politiekorps Rotterdam-Rijnmond draagt er zorg voor dat ten behoeve van de eenheden te water, als bedoeld in artikel 3, kan worden beschikt over twee vaartuigen, een commandovaartuig en een reddingsvaartuig met een voor deze taak bekwame bemanning.
Paragraaf
6
Paraatheid
Artikel
15
1
De korpsbeheerder houdt het aantal basiseenheden uit de bijlage 1 en 2 van deze regeling beschikbaar voor bijstand.
2
De korpsbeheerder houdt de bijzondere eenheden uit de bijlage 3 van deze regeling beschikbaar voor bijstand.
Artikel
16
1
De korpsbeheerder van een regio waarbinnen op basis van bijlage 1 twee of meer pelotons basiseenheden voor bijstand beschikbaar moeten zijn, draagt er zorg voor dat één peloton binnen anderhalf uur en een volgend peloton binnen vier uur gereed is voor vertrek.
2
De korpsbeheerder van een regio waarbinnen op basis van bijlage 1 één peloton en één sectie basiseenheden voor bijstand beschikbaar moeten zijn, draagt er zorg voor dat één sectie binnen anderhalf uur en één volgende sectie binnen vier uur gereed is voor vertrek.
3
De korpsbeheerder van een regio waarbinnen op basis van bijlage 1 één peloton basiseenheden voor bijstand beschikbaar moet zijn, draagt er zorg voor dat één sectie binnen anderhalf uur en de andere sectie binnen vier uur gereed is voor vertrek.
4
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de eenheden te water, bedoeld in bijlage 2.
5
De korpsbeheerder draagt er, al dan niet samen met een of meer korpsbeheerders, zorg voor dat van de bijzondere eenheden die op basis van bijlage 3 voor bijstand binnen zijn regio beschikbaar moeten zijn, de helft, zijnde ten minste een groep of eenheid, binnen anderhalf uur gereed is voor vertrek, en de volgende groep of eenheid binnen vier uur gereed zijn voor vertrek.
Paragraaf
7
Coördinatie
Artikel
17
De korpsbeheerder draagt er, zelfstandig of samen met andere korpsbeheerders, zorg voor de coördinatie van de mobiele eenheid.
Paragraaf
8
Opvang, nazorg en evaluatie
Artikel
18
1
De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat binnen het regionale politiekorps voldoende opvang en nazorg wordt aangeboden aan de ingezette leden tijdens en na een optreden van de mobiele eenheden.
Paragraaf
9
Afwijkingen
Artikel
19
Paragraaf
10
Slotbepalingen
Artikel
20
De Regeling mobiele eenheid wordt ingetrokken.
Artikel
21
1
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en geldt voor de duur van twee jaar.
2
Deze regeling wordt automatisch verlengd voor onbepaalde tijd tenzij de leden van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie met feiten aantonen dat uitvoering van de artikelen 15 en 16 tot sociaal onaanvaardbare situaties leidt voor de leden van de mobiele eenheid in de regionale politiekorpsen.
Artikel
22
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling mobiele eenheid 2007.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Bijlage
1
, behorend bij de artikelen 14, eerste lid, en artikel 15, eerste en tweede lid
Bijstandssterkte mobiele eenheid
Groningen |
1 |
1 |
Friesland |
1 |
1 |
Drenthe |
1 |
|
IJsselland |
1 |
|
Twente |
1 |
|
Noord- en Oost-Gelderland |
1 |
|
Gelderland-Midden |
1 |
|
Gelderland-Zuid |
1 |
|
Utrecht |
3 |
|
Noord-Holland-Noord |
1 |
1 |
Zaanstreek-Waterland |
1 |
|
Kennemerland |
1 |
1 |
Amsterdam-Amstelland |
4 |
|
Gooi en Vechtstreek |
1 |
|
Hollands Midden |
1 |
1 |
Haaglanden |
4 |
|
Rotterdam-Rijnmond |
4 |
|
Zuid-Holland-Zuid |
1 |
1 |
Zeeland |
1 |
1 |
Midden- en West-Brabant |
3 |
|
Brabant-Noord |
1 |
1 |
Brabant-Zuid-Oost |
2 |
|
Limburg-Noord |
1 |
|
Limburg-Zuid |
2 |
|
Flevoland |
1 |
|
In de provincie Gelderland wordt in interregionaal verband gezorgd voor |
1 |
Bijlage
2
, behorend bij de artikelen 14, tweede lid, en artikel 15, derde en vierde lid
Basiseenheden met een bijzondere taak
Groningen |
1 |
Gelderland-Midden |
1 |
Gelderland-Zuid |
1 |
Kennemerland |
1 |
Amsterdam-Amstelland |
1 |
Rotterdam-Rijnmond |
1 |
Zuid-Holland-Zuid |
1 |
Zeeland |
1 |
Limburg-Noord |
1 |
Bijlage
3
, behorend bij de artikelen 15, tweede lid, en 16, derde en vierde lid
Bijstandssterkte mobiele eenheid
Groningen |
2 |
|
Friesland |
1 |
|
Drenthe |
1 |
|
IJsselland |
1 |
|
Twente |
1 |
|
Noord- en Oost-Gelderland |
1 |
|
Gelderland-Midden |
1 |
|
Gelderland-Zuid |
1 |
|
Utrecht |
3 |
|
Noord-Holland-Noord |
1 |
|
Zaanstreek-Waterland |
1 |
|
Kennemerland |
1 |
|
Amsterdam-Amstelland |
2 |
4 |
Gooi en Vechtstreek |
1 |
|
Hollands Midden |
1 |
|
Haaglanden |
2 |
4 |
Rotterdam-Rijnmond |
2 |
4 |
Zuid-Holland-Zuid |
1 |
|
Zeeland |
1 |
|
Midden- en West-Brabant |
3 |
|
Brabant-Noord |
1 |
|
Brabant-Zuid-Oost |
2 |
|
Limburg-Noord |
1 |
|
Limburg-Zuid |
2 |
|
Flevoland |
1 |
Bijlage
4
, behorend bij artikel 18, eerste lid
Model mobiele eenheid resultaatverantwoording
A. Bijzondere eenheden
Over welk aantal basiseenheden en bijzondere eenheden zoals genoemd in de paragrafen 2 en 3 van de Regeling mobiele eenheid 2007 beschikte het regionale politiekorps feitelijk?
Basiseenheden |
|||
Eenheden te water |
|||
Verkenningseenheden |
|||
Eenheden beredenen |
|||
Eenheden hondengeleiders |
|||
Eenheden met waterwerper |
|||
Aanhoudingseenheden |
|||
BRATRA-groepen |
|||
Eenheden vuurwapen (artikel 7, onder c, van de Bewapeningsregeling politie) |
B. Opleiden en oefenen
Op welke wijze heeft de korpsbeheerder gezorgd dat de leden van de mobiele eenheid voldoen aan de eindtermen van opleiding en geoefendheid? (volstaan kan worden met datum waarop is voldaan aan de eindtermen of het benoemen van de behaalde opleidings- en oefeningsdoelen)
Basiseenheden |
|
Eenheden te water |
|
Verkenningseenheden |
|
Eenheden beredenen |
|
Eenheden hondengeleiders |
|
Eenheden met waterwerper |
|
Aanhoudingseenheden |
|
BRATRA-groepen |
|
Eenheden vuurwapen (artikel 7, onder c, van de Bewapeningsregeling politie) |
C. Bijstandssterkte
Op welke wijze heeft de korpsbeheerder invulling gegeven aan de paraatheideis zoals gesteld in paragraaf 6 van de Regeling mobiele eenheid 2007? (bijv. aantal testen paraatheid – wijze van alarmering – interne regelingen in vakantieperioden)
Basiseenheden |
|
Eenheden te water |
|
Verkenningseenheden |
|
Eenheden beredenen |
|
Eenheden hondengeleiders |
|
Eenheden met waterwerper |
|
Aanhoudingseenheden |
|
BRATRA-groepen |
|
Eenheden vuurwapen (artikel 7, onder c, van de Bewapeningsregeling politie) |