Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 september 2008, nr. VSV/51122, houdende uitvoeringsvoorschriften inzake het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters in de schooljaren 2007–2008 tot en met 2010–2011 en inzake de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten)
Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
convenant: per RMC-regio tussen 1 december 2007 en 31 juli 2008 tussen de Minister, de RMC-contactgemeente en het bevoegd gezag van onderwijsinstellingen gesloten convenant inzake het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters in de schooljaren 2007–2008 tot en met 2010–2011;
h.
schooljaar: tijdvak dat aanvangt op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daaropvolgende jaar;
In de paragrafen 2 en 3 wordt onder nieuwe voortijdig schoolverlater verstaan de jongere die op 1 oktober:
a.
niet is ingeschreven bij een onderwijsinstelling terwijl de desbetreffende jongere op 1 oktober van het voorafgaande jaar wel was ingeschreven bij een onderwijsinstelling en op die datum ouder was dan 11 en jonger dan 22 jaar, en
het verstrekken van subsidie met het oog op het realiseren van een landelijke vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van tenminste 40% in het schooljaar 2011–2012 ten opzichte van het schooljaar 2005–2006, en
b.
het geven van uitvoeringsvoorschriften ter zake van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten, waaronder het vaststellen van de daarvoor beschikbare budgetten.
Artikel
5
Niet vervullen begrotingsvoorwaarde
In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van de paragrafen 2 en 3 verstrekte subsidiebedragen en de op grond van paragraaf 4 verstrekte bedragen van de specifieke uitkeringen verlaagd tot het bedrag van de subsidie respectievelijk de specifieke uitkering dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal begunstigden van de subsidie respectievelijk de specifieke uitkering en van de hoogte van de verstrekte subsidiebedragen dan wel bedragen van de specifieke uitkeringen.
Paragraaf
2
Uitvoeringsvoorschriften inzake de prestatiesubsidie voor de convenanten
Artikel
6
Subsidieverstrekking
1
De Minister verstrekt voor de kalenderjaren 2009 tot en met 2013 op grond van deze paragraaf ambtshalve subsidie aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling dat voor die onderwijsinstelling ten minste één convenant heeft ondertekend en dat voor die onderwijsinstelling een daadwerkelijke reductie van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters realiseert.
2
De subsidie wordt telkens voor één jaar verstrekt in de maand oktober van het desbetreffende kalenderjaar.
Artikel
7
Voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf zijn de volgende bedragen beschikbaar:
a.
voor het kalenderjaar 2009 € 17.040.000;
b.
voor het kalenderjaar 2010 € 28.400.000;
c.
voor het kalenderjaar 2011 € 42.600.000; en
d.
voor het kalenderjaar 2012 € 56.800.000;
e.
voor het kalenderjaar 2013 € 56.800.000.
Artikel
8
Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters
1
De wijze waarop voor de toepassing van de paragrafen 2 en 3 van deze regeling voor een van de schooljaren 2005–2006 en 2007–2008 tot en met 2011–2012 per onderwijsinstelling het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters wordt berekend per RMC-regio waarvoor door het bevoegd gezag van die onderwijsinstelling voor die onderwijsinstelling een convenant is ondertekend, is opgenomen in bijlage A bij deze regeling.
2
De Minister past voor de schooljaren 2007–2008 tot en met 2011–2012 een correctie toe op de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, indien sprake is van een onevenredige groei of krimp van het aantal leerlingen van een onderwijsinstelling ten opzichte van het schooljaar 2005–2006. De wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van onevenredige groei of krimp en de berekening van de correctie zijn opgenomen in bijlage B bij deze regeling.
3
In afwijking van het eerste lid wordt bij de berekeningswijze, bedoeld in het eerste lid, voor een van de schooljaren 2005–2006 en 2007–2008 tot en met 2011–2012 het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor een onderwijsinstelling dat woonachtig is in een RMC-regio waarvoor het bevoegd gezag van die onderwijsinstelling geen convenant heeft ondertekend meegenomen, indien het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling voor die RMC-regio voor het schooljaar 2005–2006 kleiner is dan 35.
Artikel
9
1
Het bedrag van de subsidie aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling wordt voor het kalenderjaar 2009 berekend door het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling voor het schooljaar 2005–2006 te verminderen met het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling voor het schooljaar 2007–2008 en de uitkomst daarvan te vermenigvuldigen met € 2.000, met dien verstande dat de subsidie, onverminderd artikel 11, niet hoger kan zijn dan het voorschot, berekend op grond van artikel 10 en wordt vastgesteld op nihil indien het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling niet is gedaald ten opzichte van het schooljaar 2005–2006.
2
Het bedrag van de subsidie aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling wordt voor elk van de kalenderjaren 2010 tot en met 2013 berekend door het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling voor het schooljaar 2005–2006 te verminderen met het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling voor het schooljaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar en de uitkomst daarvan te vermenigvuldigen met € 2.500, met dien verstande dat de subsidie, onverminderd artikel 11, niet hoger kan zijn dan het voorschot, berekend op grond van artikel 10 en de subsidie altijd ten minste een vijfde van het voor dat kalenderjaar verstrekte voorschot bedraagt.
Artikel
10
Voorschot
1
Op het bedrag van de subsidie voor het jaar 2009 wordt in de maand oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft, een voorschot betaald.
2
Op het bedrag van de subsidie voor de jaren 2010 tot en met 2012 wordt vier vijfde deel van het bedrag als voorschot uitbetaald in de maand oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft. Een vijfde deel van het bedrag wordt betaald in de maand januari van het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft, met uitzondering van het jaar 2010 waarin een vijfde deel van het bedrag betaald wordt in de maand juli van dat kalenderjaar. Op het bedrag van de subsidie voor het jaar 2013 wordt het volledige bedrag als voorschot uitbetaald in de maand oktober van het jaar 2012.
3
Het voorschot, bedoeld in het eerste en het tweede lid, eerste en tweede volzin, wordt berekend door het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor de onderwijsinstelling voor het schooljaar 2005-2006 te vermenigvuldigen met het voor het desbetreffende kalenderjaar op grond van het vierde lid vastgestelde percentage. Onverminderd het zesde lid wordt de uitkomst van de berekening in de vorige volzin rekenkundig afgerond en vermenigvuldigd met:
a.
voor het jaar 2009 een bedrag van € 2.000;
b.
voor de jaren 2010 tot en met 2013 een bedrag van € 2.500.
4
Het percentage, bedoeld in het derde lid, bedraagt:
a.
voor het kalenderjaar 2009 15%,
b.
voor het kalenderjaar 2010 20%,
c.
voor het kalenderjaar 2011 30%,
d.
voor het kalenderjaar 2012 40%, en
e.
voor het kalenderjaar 2013 40%.
5
Indien de subsidie voor een kalenderjaar, berekend op grond van artikel 9, lager is dan het voor dat kalenderjaar verstrekte voorschot, wordt het verschil in mindering gebracht op het voorschot voor het daaropvolgende kalenderjaar, voorzover daarvan sprake is.
6
Indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in de eerste volzin van het derde lid, voor een onderwijsinstelling groter is dan nihil en lager dan 0,5, wordt de hoogte van het voorschot, in afwijking van het eerste en tweede lid, vastgesteld op:
a.
voor het jaar 2009 een bedrag van € 2.000;
b.
voor het jaar 2010 tot en met 2013 een bedrag van € 2.500.
Artikel
11
Bijzondere bepaling subsidie 2012 en 2013
1
Indien de subsidie voor het kalenderjaar 2012 of 2013, berekend op grond van artikel 9, tweede lid, hoger is dan het voor dat kalenderjaar verstrekte voorschot, wordt de subsidie vastgesteld op dat hogere bedrag, voor zover daarvoor aan de Minister, gelet op het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, onderdelen d of e, voldoende middelen ter beschikking staan, een en ander naar rato van het aantal begunstigden van de subsidie dat daarvoor in aanmerking komt en van de hoogte van het subsidiebedrag.
2
Indien de subsidie voor het kalenderjaar 2012 of 2013, berekend op grond van artikel 9, tweede lid, lager is dan het voor dat kalenderjaar verstrekt voorschot, wordt het verschil teruggevorderd.
Artikel
12
Besteding van de subsidie en financiële verantwoording
1
De subsidie wordt verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven die zijn verbonden aan het in de regeling omschreven doel. Zij kan ook worden aangewend voor andere activiteiten van de instelling waarvoor bekostiging wordt verstrekt. Verrekening van eventueel niet-bestede middelen vindt niet plaats.
2
De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel omtrent de rechtmatige besteding van de subsidie.
Artikel
13
Toetreden en opzeggen convenant door bevoegd gezag onderwijsinstelling
1
Indien het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling uiterlijk op 1 augustus 2012 toetreedt tot een convenant ontstaat aanspraak op subsidie op grond van deze paragraaf met ingang van het kalenderjaar na de toetreding.
2
Indien het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling op grond van artikel 11, tweede lid, van een convenant, uiterlijk op 1 augustus 2012 het convenant schriftelijk opzegt, vervalt de aanspraak op subsidie op grond van deze paragraaf met ingang van het kalenderjaar na de opzegging. Artikel 11, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
14
Hardheidsclausule
Indien als gevolg van oprichting, splitsing, samenvoeging of verplaatsing van een onderwijsinstelling de toepassing van de gegevens van het schooljaar 2005–2006 als uitgangspunt voor de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor de desbetreffende onderwijsinstelling, bedoeld in deze paragraaf, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan de Minister afwijken van deze gegevens.
Paragraaf
3
Uitvoeringsvoorschriften inzake projectsubsidie ten behoeve van de onderwijsprogramma’s
Artikel
15
Begripsbepalingen
1
In deze paragraaf wordt onder RMC-regio niet begrepen regio 19: Utrecht, regio 21: Agglomeratie Amsterdam, regio 28: Haaglanden/Westland, en regio 29: Rijnmond.
2
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.
contactschool: contactschool als bedoeld in artikel 18;
b.
onderwijsprogramma: onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 19.
Artikel
16
Subsidieverstrekking
De Minister verstrekt voor de kalenderjaren 2008 tot en met 2012 op grond van deze paragraaf op aanvraag subsidie aan het bevoegd gezag van een contactschool ten behoeve van het uitvoeren van het onderwijsprogramma door de onderwijsinstellingen waarvoor door het bevoegd gezag van die onderwijsinstellingen het convenant voor de RMC-regio is ondertekend.
Artikel
17
Samenwerking onderwijsinstellingen in RMC-regio
1
In een RMC-regio werken de onderwijsinstellingen waarvoor door het bevoegd gezag van die onderwijsinstellingen het convenant voor die RMC-regio is ondertekend samen op basis van een samenwerkingsovereenkomst ten behoeve van het ontwikkelen en uitvoeren van het onderwijsprogramma voor de desbetreffende RMC-regio.
2
In de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, is in elk geval geregeld:
a.
de onderwijsinstellingen die aan het onderwijsprogramma deelnemen,
b.
de onderwijsinstelling die optreedt als contactschool,
c.
het onderwijsprogramma dat in de RMC-regio, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd,
d.
het deel van de subsidie voor het onderwijsprogramma dat bestemd is voor de aan dat onderwijsprogramma verbonden beheerskosten van de contactschool, met dien verstande dat dit bedrag niet hoger is dan 10% van de toegekende subsidie voor het onderwijsprogramma, en
e.
de afspraken over het besteden van de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze paragraaf.
Artikel
18
Contactschool
1
De onderwijsinstellingen, bedoeld in artikel 17, wijzen uit hun midden een onderwijsinstelling aan die optreedt als contactschool.
2
Het bevoegd gezag van de contactschool, bedoeld in het eerste lid, heeft in ieder geval tot taak:
a.
het informeren van de onderwijsinstellingen waarvan het bevoegd gezag het convenant voor die onderwijsinstellingen voor de desbetreffende RMC-regio heeft ondertekend over deelname aan het onderwijsprogramma dat in die RMC-regio wordt uitgevoerd,
b.
het mede namens de overige onderwijsinstellingen, bedoeld in het eerste lid, optreden als aanvrager en ontvanger van de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze paragraaf,
c.
het onderhouden van contacten met de desbetreffende RMC-contactgemeente over de uitvoering van het onderwijsprogramma voor de desbetreffende RMC-regio, en
d.
het uitvoering geven aan de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst inzake de besteding van de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze paragraaf.
Artikel
19
Onderwijsprogramma 2008–2011
1
Het onderwijsprogramma dat in de jaren 2008 tot en met 2011 in een RMC-regio wordt uitgevoerd, bevat maatregelen die door de onderwijsinstellingen, bedoeld in artikel 17, worden uitgevoerd en die zijn gericht op structurele borging van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten in het onderwijsproces van de onderwijsinstellingen.
2
De maatregelen in het onderwijsprogramma voor de jaren 2008 tot en met 2011 passen binnen een of meer van de onderwerpen die zijn opgenomen in de menulijst in bijlage C bij deze regeling en omvatten in ieder geval een maatregel die past binnen het onderwerp verzuim melden en aanpakken, bedoeld bij punt 8 van die menulijst.
3
De onderwijsinstellingen in de desbetreffende RMC-regio kunnen in gezamenlijk overleg voor het onderwijsprogramma, bedoeld in het tweede lid, een maatregel kiezen die niet past binnen de onderwerpen uit de menulijst van bijlage C bij deze regeling, indien zij van oordeel zijn dat deze maatregel een grotere bijdrage levert aan het realiseren van het doel, bedoeld in het eerste lid, dan maatregelen die wel passen binnen die onderwerpen.
4
Het bevoegd gezag van de contactschool motiveert de keuze van de maatregelen in het onderwijsprogramma, bedoeld in het tweede lid, op het formulier in bijlage D bij deze regeling.
Artikel
19a
Onderwijsprogramma 2012
1
Het onderwijsprogramma dat in het jaar 2012 in een RMC-regio wordt uitgevoerd, bevat maatregelen die door de onderwijsinstellingen, bedoeld in artikel 17, worden uitgevoerd en die zijn gericht op structurele borging van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten in het onderwijsproces van de onderwijsinstellingen.
2
De maatregelen in het onderwijsprogramma voor het jaar 2012 bestaan uit ten hoogste vier maatregelen die zijn gericht op het bestrijden van voortijdig schoolverlaten voor de doelgroepen, opgenomen in bijlage J bij deze regeling.
3
Het bevoegd gezag van de contactschool kiest de maatregelen in het onderwijsprogramma voor het jaar 2012 op grond van de volgende uitgangspunten:
a.
de maatregelen zijn gericht op doelgroepen waarvan het uitvalpercentage voor de betreffende RMC-regio hoger is dan het landelijke uitvalpercentage,
b.
indien in de betreffende RMC-regio voor alle doelgroepen de uitvalpercentages hoger liggen dan het landelijk uitvalpercentage, zijn de maatregelen gericht op doelgroepen met de hoogste aantallen uitvallers in de RMC-regio,
c.
indien in de betreffende RMC-regio voor alle doelgroepen de uitvalpercentages lager liggen dan het landelijk uitvalpercentage, zijn de maatregelen gericht op doelgroepen met de hoogste aantallen uitvallers in de RMC-regio.
4
De subsidie per maatregel bedraagt in het jaar 2012 ten hoogste € 5.000 per deelnemer.
5
Het bevoegd gezag van de contactschool motiveert de keuze van de maatregelen in het onderwijsprogramma op het formulier in bijlage J bij deze regeling.
6
Onvoldoende gemotiveerde aanvragen worden afgewezen.
7
Indien het bevoegd gezag voor 2012 een maatregel kiest die onderdeel uitmaakt van een reeds eerder gekozen onderwijsprogramma voor de jaren 2008 tot en met 2011, motiveert het bevoegd gezag deze keuze op het formulier in bijlage K bij deze regeling.
8
Het bevoegd gezag van de contactschool legt het onderwijsprogramma ter instemming voor aan de RMC-contactgemeente van de desbetreffende RMC-regio.
Artikel
20
Subsidieplafond
1
Voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf zijn de volgende bedragen beschikbaar:
a.
voor het kalenderjaar 2008 € 6.800.000,
b.
voor het kalenderjaar 2009 € 10.400.000,
c.
voor het kalenderjaar 2010 € 15.700.000,
d.
voor het kalenderjaar 2011 € 19.300.000,
e.
voor het kalenderjaar 2012 € 19.300.000.
2
Het bedrag voor de subsidieverstrekking per RMC-regio wordt berekend op grond van onderstaand schema:
Maximum bedragen beschikbaar per RMC-regio
1
< 500
€ 73.118
€ 111.828
€ 168.817
€ 207.527
€ 207.527
2
500 tot en met 999
€ 146.237
€ 223.656
€ 337.634
€ 415.054
€ 415.054
3
1000 tot en met 1499
€ 219.355
€ 335.484
€ 506.452
€ 622.581
€ 622.581
4
1500 tot en met 1999
€ 292.473
€ 447.312
€ 675.269
€ 830.108
€ 830.108
5
≥ 2000
€ 365.591
€ 559.140
€ 844.086
€ 1.037.634
€ 1.037.364
Artikel
21
Subsidieaanvraag
De aanvraag van de subsidie geschiedt door inzending van het volledig ingevulde formulier dat als bijlage D bij deze regeling is vastgesteld en de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 17.
Artikel
22
Tijdstippen indiening aanvraag, beslissing en betaling
1
Het bevoegd gezag van de contactschool dient de subsidieaanvraag voor de jaren 2008 en 2009 uiterlijk op 15 oktober 2008 in bij de Minister. Aanvragen die na deze datum worden ingediend, worden afgewezen.
2
Het bevoegd gezag van de contactschool dient de subsidieaanvraag voor de jaren 2010 en 2011 uiterlijk op 1 december 2009 in bij de Minister. Aanvragen die na deze datum worden ingediend, worden afgewezen.
3
De Minister beslist uiterlijk op 1 december 2008 op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.
4
De Minister beslist uiterlijk op 1 februari 2010 op de aanvraag, bedoeld in het tweede lid.
5
De betaling van de subsidie vindt plaats in het tweede kwartaal van het desbetreffende jaar. In afwijking van het eerste lid, vindt de betaling voor 2008 plaats in december 2008.
6
Het bevoegd gezag van de contactschool dient de subsidieaanvraag voor het jaar 2012 uiterlijk op 15 september 2011 in bij de Minister. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen, worden afgewezen.
7
De Minister beslist uiterlijk op 15 november 2011 op de aanvraag, bedoeld in het zesde lid. De betaling van de subsidie vindt plaats in november 2011.
Artikel
23
Rapportage
1
Uiterlijk op 1 juli 2013 dient het bevoegd gezag van de contactschool een rapportage in bij de Minister. In de rapportage wordt een beschrijving gegeven van de resultaten van het onderwijsprogramma.
2
Uiterlijk op 1 juli 2010 dient het bevoegd gezag van de contactschool een tussenrapportage in bij de Minister. In de tussenrapportage wordt een beschrijving gegeven van de stand van zaken van de uitvoering van het onderwijsprogramma.
3
Bij de rapportage, bedoeld in het eerste lid, en de tussenrapportage, bedoeld in het tweede lid, maakt het bevoegd gezag van de contactschool gebruik van het formulier dat als bijlage E bij deze regeling is vastgesteld.
Artikel
24
Besteding subsidie en verantwoording en controle
1
De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen na afloop van de looptijd van de subsidie zullen worden teruggevorderd. De subsidie wordt uiterlijk in 2012 besteed.
2
De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarrekening met model G, bedoeld in de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verantwoording van eventueel niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding.
3
De verklaring van de accountant bij de jaarverslaggeving omvat tevens een oordeel omtrent de rechtmatige besteding van de subsidie.
Paragraaf
4
Uitvoeringsvoorschriften inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten
De inrichting van de effectrapportage geschiedt conform bijlage G bij deze regeling.
2
Burgemeester en wethouders dienen de effectrapportage uiterlijk op 1 december van het jaar volgend op het schooljaar waarop deze betrekking heeft, in bij de Minister.
Artikel
29
Vaststelling RMC-regio’s, aanwijzing gemeenten
1
De vaststelling van de RMC-regio’s geschiedt conform bijlage H bij deze regeling.
2
De gemeenten die op grond van een andere regeling reeds een vergoeding voor de bestrijding van het voortijdig schoolverlaten ontvangen, zijn aangewezen in bijlage I bij deze regeling.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel 29 terugwerkt tot en met 30 april 2008.
Artikel
32
Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J. vanBijsterveldt-Vliegenthart
Examen resultaten register: registratie door het Ministerie van OCW van examenresultaten in het voortgezet onderwijs op basis van de Wet op het voortgezet onderwijs. Het Examen resultaten register omvat een overzicht van behaalde examenresultaten vanaf schooljaar 1998–1999. Vanaf schooljaar 2005–2006 zijn deze gegevens onderdeel van het Basisregister;
Berekeningswijze voor het middelbaar beroepsonderwijs:
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per schooljaar in het middelbaar beroepsonderwijs op basis van artikel 7, eerste lid, wordt door de Minister berekend op basis van de volgende formule:
X = A – B – (C1+C2+C3+C4) – (D1+D2+D3)
Waarbij:
X = Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per schooljaar (t) in het middelbaar beroepsonderwijs dat woonachtig is in (een) RMC-regio(’s).
A = Het aantal jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 21 jaar dat op de 1 oktober van het schooljaar (t) door de onderwijsinstelling:
–
als deelnemer is ingeschreven in het middelbaar beroepsonderwijs en voor bekostiging is aangemeld;
–
woonachtig is in (een) RMC-regio(’s);
–
en als zodanig na accountantscontrole is geregistreerd in het basisregister.
B = Het aantal jongeren onder A dat tijdens het schooljaar (t) is overleden, geëmigreerd of administratief afgevoerd is. Deze gegevens worden ontleend aan de Gemeentelijke Basis Administratie.
C = Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van het daarop volgende schooljaar (t + 1) nog een bekostigde opleiding volgt. Dit kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding zijn aan dezelfde of een andere instelling, dan wel vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:
–
C1: Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van het daarop volgende schooljaar (t + 1) nog steeds is ingeschreven als deelnemer in het middelbaar beroepsonderwijs en voor bekostiging is aangemeld. Dit op basis van gegevens zoals geregistreerd in het Basisregister.
–
C2: het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 is ingeschreven in het hoger onderwijs, zoals geregistreerd in het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs;
–
C3: het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 als leerling in het voortgezet onderwijs is ingeschreven, zoals geregistreerd in het basisregister;
–
C4: Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 als vavo-deelnemer is ingeschreven, zoals geregistreerd in het basisregister.
D = Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober bij aanvang van het volgende schooljaar (t+1) geen bekostigde opleiding volgt, maar wel een startkwalificatie heeft behaald. D is de som van:
–
D1: het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) een startkwalificatie heeft behaald, zoals geregistreerd in het basisregister;
–
D2: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf 2004 tot aan schooljaar (t) reeds een startkwalificatie heeft behaald in het middelbaar beroepsonderwijs, zoals geregistreerd in het basisregister. Het basisregister omvat een overzicht van behaalde mbo diploma’s vanaf kalenderjaar 2004. Eerder in het mbo behaalde diploma’s zijn niet in het basisregister geregistreerd;
–
D3: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf schooljaar 1998–1999 tot schooljaar (t) voorafgaand aan de inschrijving op het MBO een startkwalificatie heeft behaald, zoals geregistreerd in het Examen resultaten register of Basisregister.
Berekeningswijze voor het voortgezet onderwijs:
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per schooljaar (t) in het voortgezet onderwijs wordt door de Minister berekend op basis van de volgende formule:
X = A – B – (C1+C2+C3+C4) – (D1+D2)
Waarbij:
X = Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per schooljaar (t) in het voortgezet onderwijs (exclusief praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs) en dat woonachtig is in (een) RMC-regio(’s).
A = Het aantal jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 21 jaar dat op 1 oktober bij aanvang van het schooljaar (t) door de onderwijsinstelling:
–
als leerling is ingeschreven en voor bekostiging is aangemeld;
–
het geen leerlingen betreft aan het praktijkonderwijs of ‘voortgezet’ speciaal onderwijs;
–
het geen leerlingen betreft aan de ‘Engelse Stroom’ of ‘Internationaal Baccalaureaat’;
–
dat woonachtig is in (een) RMC-regio(’s),
–
en als zodanig na accountantscontrole is geregistreerd in het basisregister.
B = Het aantal jongeren onder A dat tijdens het schooljaar (t) is overleden, geëmigreerd of administratief afgevoerd. Deze gegevens worden ontleend aan de Gemeentelijke Basis Administratie;
C = Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober bij aanvang van het daarop volgende schooljaar (t + 1) nog een bekostigde opleiding volgt. Dit kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding zijn aan dezelfde of een andere instelling, dan wel vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:
–
C1: Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van het daarop volgende schooljaar (t + 1) nog steeds is ingeschreven als leerling in het voortgezet onderwijs. Dit op basis van gegevens zoals geregistreerd in het basisregister.
–
C2: het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 als deelnemer is ingeschreven en voor bekostiging is aangemeld in het middelbaar beroepsonderwijs en als zodanig geregistreerd in het basisregister;
–
C3: Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 als vavo-deelnemer is ingeschreven, zoals geregistreerd in het basisregister;
–
C4: het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 is ingeschreven in het hoger onderwijs, zoals geregistreerd in het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs.
D = Het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) is uitgeschreven met een startkwalificatie. D is de som van:
–
D1: het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) een startkwalificatie heeft behaald, zoals geregistreerd in het Basisregister;
–
D2: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf begin 1998/1999 tot aan schooljaar (t) reeds een startkwalificatie heeft behaald, zoals geregistreerd in het Examen resultaten register of in het basisregister.
Toelichting bij berekeningswijze van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters:
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per schooljaar wordt in het kader van dit convenant door de Minister berekend op basis van bestaande, wettelijke registraties. Aan de hand hiervan wordt het aantal jongeren bepaald dat aan het begin van een schooljaar bij een onderwijsinstelling is ingeschreven (peildatum 1 oktober). Vervolgens wordt van deze jongeren nagegaan of bij aanvang van het daarop volgend schooljaar (peildatum 1 oktober) zij:
–
nog steeds een opleiding volgen in het bekostigd onderwijs;
–
geen opleiding meer volgen maar wel inmiddels een startkwalificatie hebben behaald;
–
geen opleiding meer volgen en geen startkwalificatie hebben.
Deze laatste groep wordt beschouwd als het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van de betreffende school gedurende het schooljaar.
Het gebruik van bestaande registraties heeft het grote voordeel dat dit niet leidt tot nieuwe administratieve lasten. Daarnaast blijkt deze berekeningsmethode een vollediger beeld te geven van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters dan registratie via de RMC-functie. Daarom wordt deze berekeningsmethode vanaf 2007 ook gebruikt om de Tweede Kamer te informeren over de aanpak van voortijdig schoolverlaten. Tot slot sluit deze berekeningsmethode aan op de landelijke benchmark van het mbo.
Bij de berekeningswijze zijn de volgende aandachtspunten van belang:
Het basisregister omvat momenteel alle jongeren die een door het Rijk bekostigde opleiding volgen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Deelnemers aan de educatie, behalve vavo op het einde van het betreffende schooljaar, blijven hier buiten beschouwing.
In het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs is het onderwijsnummer (voor het overgrote deel) nog niet ingevoerd. Daarom worden deze onderwijstypen in de berekeningsmethode buiten beschouwing gelaten. In de praktijk betekent dit dat wanneer een leerling die is ingeschreven in het voortgezet onderwijs over gaat naar het speciaal onderwijs, deze leerling als nieuwe voortijdig schoolverlater wordt geteld. Indien een vo-school jaarlijks een gelijk aantal leerlingen ‘doorverwijst’ naar het speciaal onderwijs, zal dit geen effect hebben op het resultaat. Immers: door zowel in het referentiejaar 2005–2006 als op het eind van de convenantsperiode deze groep op eenzelfde manier te meten, vallen de aantallen tegen elkaar weg. Het voorgaande geldt ook voor jongeren die overstappen van bekostigd naar niet bekostigd onderwijs.
De berekeningsmethode meet in feite de schoolloopbaan van de jongere. Indien de jongere binnen het schooljaar gedurende korte tijd is uitgevallen, maar ook weer snel in een andere opleiding en/of op een andere onderwijsinstelling is ingestroomd, wordt deze niet als nieuwe voortijdig schoolverlater gerekend van de school waar de jongere bij aanvang van het schooljaar was ingeschreven. Immers: aan het begin van het nieuwe schooljaar volgt deze jongere weer onderwijs. Dit betekent dat een onderwijsinstelling, naast preventie van uitval, ook belang heeft om er voor te zorgen dat wanneer een jongere toch uitvalt, deze jongere te helpen een andere opleiding of onderwijsinstelling te vinden.
De definitie van voortijdig schoolverlater op basis van het onderwijsnummer is in een aantal opzichten veranderd in vergelijking met de RMC-definitie. Zo geldt niet meer de periode van een maand van afwezigheid voordat men VSV-er kan worden, maar wordt bepaald wie tussen 1 oktober van jaar t en 1 oktober van jaar t+1 niet meer naar schoolgaat zonder over een startkwalificatie te beschikken. Een andere wijziging is de leeftijdsafbakening. Volgens de RMC-definitie was een VSV-er geen VSV-er meer vanaf het moment dat men 23 jaar werd. Bij de aanpassing van de definitie naar de mogelijkheden van het onderwijsnummer wordt uitgegaan van de leeftijd op 1/10 van jaar t, en wordt deze leeftijd beperkt tot maximaal 21 jaar. Deze leerlingen zijn op 1/10 een jaar later allemaal 22 jaar oud, en worden in het jaar daaropvolgend 23 jaar. Als gekozen was voor 22 jaar als maximale leeftijd bij de afbakening op 1/10 van jaar t dan zouden alle 22 jarigen (op 1/10 jaar t) die een jaar later geen onderwijs meer volgen zonder startkwalificatie inmiddels 23 jaar zijn geworden en dus te oud zijn om als voortijdig schoolverlater meegerekend te worden.
Het convenant richt zich op het behalen van een startkwalificatie. Dit is minimaal een mbo–2, havo of vwo diploma. Dit betekent bijvoorbeeld dat vmbo-leerlingen die een diploma hebben behaald, maar zich voor het volgende schooljaar niet inschrijven bij het mbo of havo toch gerekend worden als nieuwe voortijdig schoolverlater van de vo-school. Uit dit oogpunt heeft de vo-school er belang bij om jongeren met een vmbo-diploma te stimuleren zich in te schrijven voor een vervolgopleiding .
Correctiefactor voor onevenredige groei of krimp op basis van artikel 8, tweede lid voor het middelbaar beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs
Er vindt bij de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (X) van de onderwijsinstelling ten behoeve van de vaststelling van de subsidie een correctie plaats indien er voor die instelling in een schooljaar sprake is van onevenredige groei of krimp van het aantal leerlingen ten opzichte van het schooljaar 2005–2006.
Om te bezien of sprake is van een onevenredige groei of krimp voor een onderwijsinstelling wordt de volgende berekening uitgevoerd.
De stijging of daling van het aantal leerlingen per schooljaar wordt uitgedrukt als percentage ten opzichte van het schooljaar 2005–2006 en als volgt berekend. Eerst wordt het verschil bepaald van het aantal leerlingen in schooljaar 2005–2006 en het aantal leerlingen in schooljaar (t). Dit verschil wordt gedeeld door het aantal leerlingen in schooljaar 2005–2006 en vervolgens vermenigvuldigd met 100. De uitkomst is het berekende percentage (P).
Er is sprake van onevenredige groei of krimp in het schooljaar (t) indien het berekende percentage (P) groter is dan of gelijk is aan de volgende norm:
–
als schooljaar (t) = schooljaar 2007–2008: 30%,
–
als schooljaar (t) = schooljaar 2008–2009: 45%,
–
als schooljaar (t) = schooljaar 2009–2010: 60%,
–
als schooljaar (t) = schooljaar 2010–2011: 75%,
–
als schooljaar (t) = schooljaar 2011–2012: 90%.
Indien de stijging van het aantal leerlingen van de onderwijsinstelling voor een schooljaar hoger is dan de aangegeven norm, wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (X) voor dat schooljaar ten behoeve van het berekenen van de subsidie verlaagd overeenkomend met het berekende percentage (P).
Indien de daling van het aantal leerlingen van de onderwijsinstelling voor een schooljaar hoger is dan de aangegeven norm, wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (X) voor dat schooljaar ten behoeve van het berekenen van de subsidie verhoogd overeenkomend met het berekende percentage (P).
Aanvraagformulier subsidie voor onderwijsprogramma’s voor 2008 en 2009
1. Aanvraag van RMC-regio
Nummer van de RMC-regio
Naam van de RMC-regio
Contactgemeente van de RMC-regio
Naam accountmanager voortijdig schoolverlaten van het Ministerie van OCW:
2. Gegevens contactschool
Naam
BRIN-nummer
Adres
Postcode en plaats
Contactpersoon
Telefoonnummer
e-mailadres
3. Subsidiegegevens
Totaal gevraagd subsidiebedrag voor 2008.
Totaal gevraagd subsidiebedrag voor 2009.
Verdeling van het gevraagd subsidiebedrag over de maatregelen en beheerskosten (max. 10% van de beschikbare programmagelden)
1.
2.
3.
4.
Beheerskosten
Totaal
4. Verplichte bijlagen
–
Bij deze aanvraag dient een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst tussen de contactschool en de in de aanvraag deelnemende onderwijsinstellingen te worden meegezonden.
–
Bij deze aanvraag dient een bijlage te worden meegezonden, waarin het programma van maatregelen wordt beschreven. Per maatregel moet hierin tenminste staan:
–
Titel van de maatregel.
–
Onderdeel van menulijst? Zo ja, welke categorie?
–
Argumentatie waarom deze maatregel leidt tot een vermindering van het aantal nieuwe vsv-ers.
–
Een omschrijving van de maatregel.
–
Doelstelling van de maatregel.
–
Op welke wijze draagt maatregel bij aan het structureel borgen van het voorkomen van vsv in het onderwijsproces?
–
Welke doelgroep wordt met de maatregel bereikt.
–
Welke partijen zijn betrokken bij de uitvoering van deze maatregel?
–
Een beknopte onderbouwing van de kosten voor deze maatregel.
5. Ondertekening
Het bevoegd gezag van de onder 2 genoemde contactschool verklaart dat de contactgemeente van de RMC-regio genoemd onder 1 instemt met deze aanvraag.
Naam bevoegd gezag van contactschool
Plaats
Datum
Handtekening
Aanvraagformulier subsidie voor onderwijsprogramma’s voor 2010 en 2011
1. Aanvraag van RMC-regio
Nummer van de RMC-regio
Naam van de RMC-regio
Contactgemeente van de RMC-regio
Naam accountmanager voortijdig schoolverlaten van het Ministerie van OCW:
2. Gegevens contactschool
Naam
BRIN-nummer
Adres
Postcode en plaats
Contactpersoon
Telefoonnummer
e-mailadres
3. Subsidiegegevens
Totaal gevraagd subsidiebedrag voor 2010
Totaal gevraagd subsidiebedrag voor 2011
Verdeling van het gevraagd subsidiebedrag over de maatregelen en beheerskosten (max. 10% van de beschikbare programmagelden)
1.
2.
3.
4.
Beheerskosten
Totaal
4. Verplichte bijlagen
–
Bij deze aanvraag dient een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst tussen de contactschool en de in de aanvraag deelnemende onderwijsinstellingen te worden meegezonden.
–
Bij deze aanvraag dient een bijlage te worden meegezonden, waarin het programma van maatregelen wordt beschreven. Per maatregel moet hierin tenminste staan:
•
Titel van de maatregel.
•
Onderdeel van menulijst? Zo ja, welke categorie?
•
Argumentatie waarom deze maatregel leidt tot een vermindering van het aantal nieuwe vsv-ers.
•
Een omschrijving van de maatregel.
•
Doelstelling van de maatregel.
•
Op welke wijze draagt maatregel bij aan het structureel borgen van het voorkomen van vsv in het onderwijsproces?
•
Welke doelgroep wordt met de maatregel bereikt.
•
Welke partijen zijn betrokken bij de uitvoering van deze maatregel?
•
Een beknopte onderbouwing van de kosten voor deze maatregel.
5. Ondertekening
Het bevoegd gezag van de onder 2 genoemde contactschool verklaart dat de contactgemeente van de RMC-regio genoemd onder 1 instemt met deze aanvraag.
Naam contactpersoon bij VO-school of BVE-instelling.
2.
Persoonsgebonden nummer van de leerling of deelnemer zonder startkwalificatie (onderwijsnummer, indien van kracht).
3.
Naam leerling of deelnemer zonder startkwalificatie.
4.
Adres van deze leerling of deelnemer.
5.
Geboortedatum van deze leerling of deelnemer.
6.
Het feit of de melding een nieuwe inschrijving of uitschrijving betreft.
7.
De laatst gevolgde (bij uitschrijving) respectievelijk de te volgen (bij inschrijving) opleiding (specificatie niveau, klas, studierichting en profiel). Deze opleidingen dienen, indien van toepassing, te worden aangeduid met hun element-, CREBO- of KSE-code.
8.
De inschrijfdatum voor deze opleiding.
9.
Uitschrijfdatum (indien het een uitschrijving betreft).
Sinds de jaren negentig moeten contactgemeenten aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rapporteren over de door de RMC-functie behaalde resultaten en de stand van zaken in de regio met betrekking tot de uit te voeren functies.
Sinds de introductie van het onderwijsnummer in het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs is het basisregister onderwijs (BRON) een betrouwbare dataset geworden voor het genereren van landelijk cijfers over het aantal VSV-ers. Sinds 2007 wordt BRON gebruikt om de regionale en landelijke voortgang in het bestrijden van de schooluitval vast te stellen.
Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de functie en de opzet van de regionale RMC effectrapportages. Waar de rapportage eerst een instrument was om beleidsinformatie te verzamelen, wordt de rapportage nu een instrument voor de gemeenten om de doeltreffendheid en doelmatigheid van hun aanpak van voortijdig schoolverlaten (en op termijn de uitvoering van de leerplichtwet) te toetsen en onderling te vergelijken.
Voor het rapportagejaar 2007/2008 zijn de eerste stappen gezet naar een nieuw model voor de rapportage van voortijdig schoolverlaten van jongeren van 12–23 jaar. Dit model is in overleg met het veld tot stand gekomen. In het nieuwe model zijn zowel de vragen als een toelichting op de vragen van het model opgenomen. Aan het eind van dit stuk, treft u een kort overzicht aan met relevante regelingen, definities en afkortingen.
De gevraagde gegevens vult u in in de bijgevoegde tabellenbijlage (Excel document), die u voor 1 december van het jaar t dient op te sturen aan OCW. Het gebruik van de tabellenbijlage ‘Model RMC-functie schooljaar 2007/2008’ is verplicht. Enkele tabellen die dit jaar nieuw zijn ingevoerd, zijn facultatief voor dit jaar en pas verplicht vanaf volgend jaar. Gevraagd wordt naar de gegevens over de periode 1 augustus van het jaar t-1 tot 1 augustus van het jaar t, hier verder aangeduid met verslagperiode.
De gevraagde informatie betreft:
–
in het regionale netwerk participerende gemeenten;
–
in het regionale netwerk participerende instellingen;
–
de inzet van middelen;
–
good practices;
–
het kwantitatieve vsv-beeld met betrekking tot behandeling en herplaatsingen;
–
streefdoelen, realisatie en voortgang convenantmaatregelen;
–
knelpunten en succesfactoren;
–
Barometer RMC functie.
0. Voorblad
1. Deelnemende gemeenten
Bij Tabel 1A vermeldt u de gemeenten die niet deelnemen aan het (sub)-regionale netwerk met de reden van niet-deelname.
Een van de wettelijke taken voor de regionale contactgemeente is een netwerk te vormen van regionale instellingen die er samen voor kunnen zorgen dat aan de aangemelde voortijdig schoolverlaters ondersteuning, begeleiding en een maatwerk- (of leer)traject wordt aangeboden. Het gaat daarbij onder andere om de scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs, maar ook om instellingen op het terrein van arbeid, de jeugdzorg, de gemeentelijke onderwijsdiensten en politie/justitie. Over dat netwerk gaan de volgende vragen, die inzicht bieden in de stand van zaken qua uitvoering van deze wettelijke taak.
Bij vraag A geeft u aan of alle VO-scholen en BVE-instellingen (voortaan samen met scholen aangeduid) in de regio deelnemen aan het regionale netwerk. Als dit niet het geval is, geeft u aan welke scholen niet deelnemen en waarom.
Bij vraag B geeft u aan of er scholen zijn die uitschrijvingen of absoluut verzuim niet melden. Dit melden kan ook via het Ministerie van OCW en de woongemeenten gaan. Indien dit het geval is geeft u aan welke scholen het betreft en de reden waarom zij niet melden.
Bij vraag C geeft u aan met welke partijen uit het netwerk de samenwerking leidt tot goede resultaten. Bij vraag D geeft u aan met welke partijen u wel samenwerkt, maar waarbij dat samenwerking niet goed verloopt. Indien mogelijk geeft u aan wat de reden is dat de samenwerking niet naar wens verloopt.
Bij vraag E kunt u aangeven of er regionale partijen zijn waar u nog niet mee samenwerkt, maar waarmee u dat wel zou willen om uw taken goed te kunnen uitvoeren.
3. Inzet rijksbijdrage RMC-functie
Ten behoeve van beleidsmonitoring wil het Ministerie graag een inschatting kunnen maken van de inzet van de verstrekte rijksbijdrage RMC in de verschillende regio’s en de keuzes die daarin gemaakt worden. De ontvangen rijksbijdrage vermeldt u in tabel 3A. In tabel 3B geeft u inzicht in de verdeling in uw regio van de RMC-rijksbijdrage over verschillende onderdelen, in zowel euro’s als in een percentage van de totale som. Hieronder vindt u een toelichting op de gehanteerde begrippen en categorieën.
–
Coördinatie = het tot stand brengen van samenwerking op bestuurlijk, beleids- en uitvoerend niveau ter vermindering en voorkomen van voortijdig schoolverlaten en het organiseren van een sluitende aanpak in de melding, registratie en doorverwijzing van voortijdig schoolverlaters.
–
Administratieve ondersteuning/registratie/ICT = administratieve verwerking van meldingen, herplaatsing en uitschrijving en de voorzieningen die daarvoor nodig zijn.
–
Trajectbegeleiding = inzet voor de reguliere begeleiding van vsv’ers terug naar school en/of werk.
–
Projecten = samenwerking in activiteiten voor een specifieke doelgroep met als doel terugleiden naar school en/of werk.
–
Preventie = Activiteiten gericht op jongeren die nog ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling maar die risico lopen uit te vallen,
–
Versterking leerplicht / kwalificatieplicht = inzet gericht op het versterken van de structuur ter bevordering van de leerplicht en het doen naleven van de kwalificatieplicht. Dit kan bijvoorbeeld vorm krijgen door extra leerplichtambtenaren, scholing, informatievoorziening of regionalisering.
–
Reservering = indien u dit jaar een deel van de rijksbijdrage hebt gereserveerd voor een specifieke uitgave in de toekomst, kunt u dit hier aangeven. Indien u deze verslagperiode een eerder gereserveerd bedrag inzet, kunt u dat aangeven door een negatief bedrag op reservering in te vullen.
Uw ervaringen met het opzetten en uitvoeren van projecten voor specifieke doelgroepen kunnen nuttig zijn voor andere RMC’s. U geeft in tabel 3C beschrijvingen van minimaal één en maximaal drie succesvolle projecten. Deze zullen worden gepubliceerd, zodat andere RMC’s kennis kunnen nemen van uw ervaringen.
In tabel 3D geeft u een beschrijving van maximaal drie preventieprojecten. Deze informatie is vooral voor andere RMC’s erg interessant als vergelijkingsmateriaal. De tabel vult u alleen in als u preventieve activiteiten organiseert. Onder preventie verstaan we activiteiten gericht op jongeren die nog ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling maar die risico lopen uit te vallen. U geeft een korte beschrijving van de doelgroep, het aantal jongeren soort activiteiten, het ingezette bedrag per activiteit en met welke partner u deze activiteiten eventueel heeft uitgevoerd.
Het afgelopen jaar heeft u middelen ontvangen gericht op het versterken van de structuur ter bevordering van de leerplicht en het doen naleven van de kwalificatieplicht. In tabel 3E geeft u aan wat u met deze middelen hebt gedaan.
4. Behandeling en Herplaatsingen
Tabel 4A Belangrijkste reden uitval van jongeren (facultatieve tabel)
Kunt u een inschatting maken van de verdeling van vsv’ers naar belangrijkste oorzaak van uitval?
Volgend jaar gaat het Ministerie van OCW gebruik maken van een landelijke tabel uitschrijfredenen van de MBO-raad. Daarom gebruiken we hier dezelfde zeven redenen.
Tot nu toe zijn er geen kwantitatieve gegevens bijgehouden over de redenen voor jongeren om te stoppen met hun opleiding. Wel zijn er een aantal redenen bekend uit de praktijk en de literatuur. In de nieuwe opzet zal deze informatie gevraagd gaan worden om landelijk en regionaal oorzaken van voortijdig schoolverlaten in beeld te kunnen brengen. De gegevens in tabel 4A worden hier voor het eerst gevraagd. Deze tabel is dan ook niet verplicht om in te vullen voor die RMC’s die deze oorzaken van uitval nog niet (systematisch) verzamelen. U kunt in tabel 4A de belangrijkste redenen aangeven voor uitval van jongeren in percentages, zoals u dit geregistreerd heeft of op basis van uw ervaringen kunt inschatten. U kunt in de laatste kolom aangeven of u deze gegevens registreert of dat u dit inschat op basis van uw kennis en ervaring.
Uitstroom conform planning: mensen die geen diploma hebben gehaald maar waarbij dit volgens de leerovereenkomst ook niet de bedoeling was. Bijv. mensen die door hun werkgever naar school worden gestuurd om bepaalde competenties te behalen. Dit zal in geval van VSV waarschijnlijk niet vaak voorkomen. Niet beïnvloedbare oorzaak is bijvoorbeeld ziekte, overlijden, zwangerschap. Niet beïnvloedbare oorzaak maar wel beïnvloedbare opvang kan zijn sociaal-emotionele problemen, psychische stoornissen, relatieproblemen, problemen in thuissituatie, schuldenproblematiek.
Arbeidsmarkt; het van school gaan om te werken (groenpluk) voor diploma is bereikt. Instellingsgeboden reden zijn problemen met de inhoud of vormgeving van onderwijs, relatie docenten etc. Keuzebegeleiding omvat alles wat te maken heeft met verkeerde keuze voor studie, opleiding of beroepskeuze. Onder andere redenen kan ook vallen onbekende reden.
In tabel 4B geeft u aan hoeveel vsv’ers afgelopen verslagperiode actief zijn begeleid op weg naar werk, school of zorg, door u of andere betrokken partijen in uw netwerk. Als het om een samenwerking gaat, geef dan de partner aan die het meest bij de begeleiding betrokken was.
In deze tabel 4C vermeldt u het aantal voortijdig schoolverlaters dat in de verslagperiode (na melding, al of niet door tussenkomst van de RMC-functie) is herplaatst. Daarbij gaat het zowel om nieuwe vsv’ers, die in de verslagperiode uitvielen en herplaatst zijn, als om oude vsv-ers, die voor 1 augustus t-1 zijn uitgevallen, op die datum nog niet ouder waren dan 22 jaar en die in het verslagjaar zijn herplaatst.
De vsv’ers die binnen een verslagjaar uitvallen en herplaatst worden, komen niet naar voren in de BRON cijfers. Ze vragen echter wel een inspanning van de RMC, daarom geeft u hier dit onderscheid aan.
Jongeren die binnen een instelling een andere opleiding gaan volgen of onderwijs bij een andere instelling gaan volgen en waarbij uitschrijving en inschrijving op elkaar aansluiten zijn geen voortijdige schoolverlaters en geen herplaatsten, maar overstappers. Een persoon kan verscheidene keren herplaatst zijn en kan dus meermalen opgegeven worden. (Een persoon die bijvoorbeeld eerst uitvalt in het HAVO, herplaatst wordt in het VMBO, weer uitvalt en herplaatst wordt in het MBO, komt twee keer voor.)
In tabel 4d Bestemming in verslagperiode herplaatste VSV’ers geeft u de bestemming aan van de herplaatste voortijdige schoolverlaters. De categorieën voor herplaatsing zijn dit jaar vereenvoudigd en dienen om een globaal beeld te krijgen van de bestemmingen. Een herplaatsing is mogelijk naar een onderwijstraject, naar werk met een opleidingscomponent (die leidt tot het behalen van een startkwalificatie of anderszins arbeidsmarktkwalificerend diploma), naar werk en/of een uitkering, naar een opvangvoorziening in het kader van de jeugdzorg.
Hoewel de doelen van de RMC functie vooral zijn gelegen in het alsnog doen behalen van een startkwalificatie kan instromen naar werk of een opvangvoorziening voor sommige vsv’ers een nuttige stap zijn. Daarom zijn deze categorieën ook in deze tabel opgenomen. Dit is in lijn met het begrip herplaatsing zoals dat de afgelopen jaren in de RMC rapportage is gehanteerd, waardoor het mogelijk is trends in herplaatsingen over de jaren heen te herkennen.
In tabel 4E dient te worden opgegeven hoeveel vsv’ers zijn uitgeschreven uit de RMC administratie van de contactgemeente vanwege het behalen van een startkwalificatie, het bereiken van de leeftijd van 23 jaar of om een andere, te benoemen, reden.
5. Streefdoelen VSV’ers en voortgang maatregelen convenant
De RMC effectrapportages van afgelopen jaren bevatten streefdoelen en de realisatie. De convenanten en de BRON cijfers nemen deze functie steeds meer over. In dit hoofdstuk zijn deze tabellen dit jaar nog wel opgenomen, zodat het mogelijk is om de eigen kerncijfers makkelijk te vergelijken met andere RMC regio’s. Nieuw is tabel 5C, waarmee u uitvoering kunt geven aan artikel 7 (monitoring en evaluatie) van de dit jaar afgesloten convenanten.
In tabel 5A zet u de streefcijfers, zoals u deze heeft geformuleerd voor de verslagperiode in de effectrapportage over 2006/2007 af tegen de gerealiseerde cijfers in de verslagperiode. U kunt als u wilt hier ook een toelichting geven op eventuele afwijkingen.
De streefdoelen voor uw regio legt u vast in tabel 5B. Hiermee geeft u uw inspanningsverplichting weer om te komen tot een duidelijk waarneembare afname van het aantal vsv-ers. U doet dit in absolute aantallen (geen percentages).
In tabel 5C geeft u uitvoering aan artikel 7 (monitoring en evaluatie) van de dit jaar afgesloten convenanten. Per maatregel (zie bijlage 4 van het convenant) geeft u een overzicht van de voortgang.
6. Knelpunten en succesfactoren bij de voortgang
In tabel 6A beschrijft u (in vergelijking met het vorige rapportagejaar) de knelpunten, belemmerende factoren en de ontbrekende (rand)voorwaarden in de verslagperiode bij de onderscheiden taken bij de RMC-functie.
De gunstige (rand)voorwaarden en gebleken succesfactoren in uw regio in de verslagperiode (vergeleken met de vorige verslagperiode) beschrijft u in tabel 6B.
Barometer RMC functie
Vanaf volgend jaar wijzigt doel en opzet van de RMC effectrapportage. Het doel is meer inzicht en vergelijkbaarheid te krijgen in de kwalitatieve aspecten van de RMC functie. Dit jaar testen we vast een aantal nieuwe mogelijkheden, zoals onderstaande barometer. Het doel van de barometer is het mogelijk maken van de onderlinge kwalitatieve vergelijkingen tussen en binnen de RMC regio’s. De RMC coördinator kan deze vragen gebruiken als zelfevaluatie instrument. Hiermee kan men op een aantal kwalitatieve aspecten een score bepalen en zo zien waar men staat ten opzichte van andere regio’s. Hierbij is duidelijk dat er geen één-op-één relatie is tussen inzet van deelnemende partijen en afname van schooluitval.
Aanvullend kunt u vragen uit deze barometer eventueel bij de deelnemende instellingen of subregio’s uitzetten om zo een beeld te krijgen van hoe zij het functioneren van de RMC functie beoordelen. De score op elke vraag moet dan voor alle deelnemende partijen worden opgeteld, gedeeld door het aantal deelnemers en ingevuld in de barometer.
Deze barometer is een instrument in ontwikkeling. We willen u dan ook nadrukkelijk uitnodigen verbeteringen aan te geven.
Definities en omschrijvingen
1. Scholen
Tot de scholen in de onderscheiden sectoren kunnen worden gerekend:
–
Scholen in de VO-sector:
•
scholen voor speciaal voortgezet onderwijs;
•
scholen voor regulier voortgezet onderwijs (waaronder praktijkonderwijs).
het onderwijs aan de school gedurende een aaneengesloten periode van ten minste een maand of een door het bevoegd gezag te bepalen kortere periode zonder geldige reden niet meer volgt, of
2°.
bij de school wordt uitgeschreven of van de school wordt verwijderd.
Voor de afbakening van het begrip voortijdig schoolverlater zijn daarmee de volgende vier elementen van belang:
1.
maximum leeftijdsgrens: tot 23 jaar. In deze rapportage wordt als ondergrens 12 jaar gehanteerd, zodat ook leerplichtige voortijdige schoolverlaters meegerekend worden als vsv’er.
2.
minimum opleidingsgrens:
Het niveau van de startkwalificatie is gedefinieerd als een diploma op tenminste niveau 2 van de kwalificatiestructuur secundair beroepsonderwijs (dit kan bereikt worden via de beroeps-begeleidende of de beroepsopleidende leerweg), dan wel niveau havo of vwo. Er is evenmin sprake van een voortijdig schoolverlater in geval van uitstroom uit het onderwijs met een diploma op een hoger gelegen niveau.
Hoewel jongeren met een getuigschrift praktijkonderwijs of een diploma assistent-opleiding (niveau 1) niet aan de voornoemde opleidingsgrens (van het in algemene zin wenselijk geachte niveau 2 of hoger) van de startkwalificatie voldoen, worden zij niet gerekend tot de groep voortijdig schoolverlaters mits zij een plek op de arbeidsmarkt hebben. Deze individuele uitstromers moeten wel worden gemeld en na aanvullende actie om te bepalen of ze wel of niet aan het werk zijn wel worden geregistreerd.
Jongeren die het praktijkonderwijs zonder getuigschrift of een assistent-opleiding zonder diploma verlaten en zich niet meer inschrijven voor een andere opleiding worden uiteraard wel gerekend tot voortijdig schoolverlaters en dienen te worden meegeteld bij de relevante tabellen: voor deze jongeren is ook nadere actie geboden.
Een voortijdig schoolverlater is feitelijk een voortijdig onderwijsverlater: na de uitschrijving is niet sprake van een nieuwe inschrijving bij een onderwijsinstelling. Leerlingen die bijvoorbeeld na het behalen van een VMBO- of mavo-diploma zich vervolgens niet meer inschrijven voor een vervolg-opleiding, worden dus gerekend tot de groep voortijdig schoolverlaters. Ook zij, die zonder de gedefinieerde minimum startkwalificatie worden uitgeschreven bij een onderwijsinstelling en gaan werken zonder gelijktijdig een opleiding te volgen, vallen dus onder deze categorie.
4.
of wel een inschrijving, maar langdurig afwezig als een ingeschreven leerling gedurende een aaneengesloten periode van tenminste 1 maand het onderwijs niet meer volgt.
Er is geen sprake van voortijdig schoolverlaten in geval van overstap:
–
naar een andere opleiding binnen een scholengemeenschap;
–
en evenmin in geval van overstap naar een andere school; als de uitschrijving en inschrijving op elkaar aansluiten is er immers geen sprake van voortijdig ónderwijsverlaten.
Er hoeft dus dan ook geen registratie in het kader van de RMC-functie plaats te vinden.
Vsv’ers die afkomstig zijn uit het voortgezet speciaal onderwijs (zmok) en het praktijkonderwijs dienen in het kader van de RMC-functie te worden geregistreerd. Ongeacht het feit of geconstateerd is dat een minimum startkwalificatie of assistent-opleiding niet binnen bereik van de betreffende jongere ligt.
3. Leeftijd
De leeftijd van de persoon op 1 augustus van de verslagperiode. Het gaat dus niet om de leeftijd op het moment van uitschrijven of registreren. Deze datum is van belang voor het vaststellen van de leerplichtigheid.
4. Studiejaar of schooljaar
Een schooljaar, ook wel genoemd studiejaar, is de periode van 1 augustus van een jaar t/m 31 juli van het volgende jaar.
5. Werk
Onder de opvatting van werk bij herplaatsing verstaan we de situatie dat een jongere 12 uur of meer per week betaald werk heeft (conform CBS definitie voor werkzame beroepsbevolking).
6. Preventie
Onder preventie verstaan we activiteiten gericht op jongeren die nog ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling maar die risico lopen uit te vallen.
7. Financiën
Onder de Financiële gegevens van de RMC functie vallen in deze rapportage alleen de RMC middelen van het Ministerie. Geld uit de WWB voor trajecten, reboundvoorzieningen vanuit jeugdbeleid of geld van ROC’s ter voorkoming van schooluitval tellen voor deze rapportage niet mee. Deze middelen worden elders verantwoord.
Lijst van afkortingen
BVE
Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie
UWV
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Havo
hoger algemeen voortgezet onderwijs
Kmbo
kort middelbaar beroepsonderwijs
Mavo
middelbaar algemeen voortgezet onderwijs
Mbo
middelbaar beroepsonderwijs
OCW
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
RMC-functie
Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten
Toelichting: De contactschool vult de openstaande velden in op basis van de regio-factsheetsvoorlopige cijfers 2009–2010,beschikbaar gesteld door OCW en DUO. De regio-cijfers in deze tabel en de hieruit voortvloeiende problematiek zijn leidend voor het opstellen van het onderwijsprogramma, zie toelichting.
Landelijk %
3.0%
1.0%
0,7%
3,3%
7.5%
6,6%
10,6%
0,9%
7,4%
Landelijke aantallen
39.557
8.881
5.791
3.090
29.664
20.677
8.257
7.587
31.970
Best presterende regio %
2,1%
0,7%
0,6%
1,1%
4,8%
4,1%
7,1%
0,5%
5,1%
RMC-regio %
RMC-regio aantallen
* Deze groep omvat uitval uit onderbouw, bovenbouw vmbo zonder diploma, bovenbouw havo/vwo met of zonder vmbo-diploma.
^ Deze groep omvat uitsluitend de gediplomeerde vmbo’ers die niet instromen in het mbo.
Opmerkingen:
De cijfers op landelijk niveau zijn lager dan de gezamenlijke uitval in de 39 RMC-regio’s omdat de uitstroom naar het voortgezet speciaal onderwijs en de examendeelnemers alleen op landelijk niveau in de telling zijn verwerkt. Op regionaal niveau zijn hier op dit moment nog geen betrouwbare gegevens voorhanden.
De cijfers op landelijk niveau en in de regio-factsheets bevatten zogenoemde ‘witte vlekken’. Dit zijn categorieën waardoor de tot nu toe gepresenteerde vsv-cijfers enigszins overschat zijn. Meer informatie hierover en over de verbeteringen die op dit terrein plaatsvinden, staat in de handleiding vsv-cijferproducten en de brief van 17 februari 2011 aan de Tweede Kamer.
Toelichting
Algemeen
Op basis van de Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten is subsidie voor onderwijsprogramma’s beschikbaar gesteld met als doel een structurele borging in het onderwijsproces van de vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv’ers). De onderwijsprogramma’s worden ingezet op regionale vsv-problematiek. Uitgangspunt van de subsidie voor onderwijsprogramma’s is dat ook na afloop van de subsidieperiode de aanpak wordt voortgezet. Met het oog op het realiseren van de doelstelling van maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers in 2016 wordt de subsidie voor onderwijsprogramma’s met één jaar verlengd. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het Onderwijsprogramma 2012 in de schooljaren 2011–2012 en 2012–2013 tot een daadwerkelijke vermindering van het aantal vsv’ers leidt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de realisatie van de doelstelling van maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers in 2016.
Om meer focus aan te brengen in de onderwijsprogramma’s en te richten op daar waar de uitval hoog is, kunnen voor de aanvraag Onderwijsprogromma’s 2012 per RMC-regio’s maximaal 4 maatregelen worden aangevraagd. Daarnaast wordt strakker gestuurd op de doelgroepen waarvoor de maatregelen kunnen worden ingezet. De specifieke criteria zijn hieronder uitgewerkt. Tegen de achtergrond dat de maatregelen uit het onderwijsprogramma’s 2008–2011 geborgd worden of zijn, wordt bij maatregelen die een voortzetting betreffen, een aanvullende toelichting gevraagd.
Specifiek
–
Het onderwijsprogramma voor 2012 bestaat uit maximaal 4 maatregelen, die in de aanvraag beknopt en SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) moeten worden omschreven. Aanvragen die hier niet aan voldoen, worden afgewezen.
–
Eén maatregel kan overkoepelend zijn voor verschillende activiteiten. Bijvoorbeeld onder de maatregel ‘Verzuim melden en aanpakken’ kunnen de activiteiten: instellen uniform meldproces, informatieverzameling van verzuimgegevens en aanstellen verzuimcoördinator vallen. Of onder de maatregel ‘Loopbaanoriëntatie- en begeleiding’ kunnen bijvoorbeeld de activiteiten: mentorbegeleiding, kennismaking met bedrijfsleven om een goed beroepsbeeld te krijgen, beroepskeuzetest en het afnemen van intakegesprekken, vallen.
–
De resultaten voor de 8 doelgroepen op RMC-regio niveau (zoals in de tabel weergegeven) zijn leidend:
Voor de invulling van de maximaal 4 maatregelen voor het onderwijsprogramma gelden de volgende criteria:
1.
Maatregelen worden gericht op doelgroepen waarvan het uitvalpercentage voor de RMC-regio hoger is dan het landelijke uitvalpercentage.
2.
In RMC-regio’s waar voor alle doelgroepen op RMC-niveau de uitvalpercentages hoger liggen dan op landelijk niveau, worden maatregelen gericht op doelgroepen met de hoogste aantallen uitvallers voor de RMC-regio.
3.
In RMC-regio’s waar voor alle doelgroepen op RMC-niveau de uitvalpercentages lager liggen dan op landelijk niveau, worden maatregelen gericht op doelgroepen met de hoogste aantal uitvallers voor de RMC-regio.
In onderdeel 2 van het formulier wordt per maatregel onder A. aangegeven op welke doelgroep (1 tot en met 8) de maatregel van toepassing is.
De kosten per maatregel variëren van 0 tot maximaal 5.000 euro per deelnemer. Uitgangspunt voor de kosten per deelnemer zijn de deelnemersaantallen voor de doelgroepen. Maatregelen waarbij de gemiddelde kosten per deelnemer hoger liggen dan € 5.000 worden afgewezen.
Voor zover in het onderwijsprogramma maatregelen staan die een voortzetting zijn van, of grote overeenkomsten hebben met de maatregelen uit de Onderwijsprogramma’s 2008-2011, dient per maatregel bijlage K te worden ingevuld.
Maatregelen waarbij niet voldaan wordt aan bovenstaande criteria worden afgewezen.
–
De aanvraag dient uiterlijk 15 september 2011 te zijn ontvangen bij DUO. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen, worden afgewezen. Aanvragen worden alleen beoordeeld op het volledige ingevulde en door het bevoegd gezag van de contactschool ondertekende formulier. Bij het ontbreken van de handtekening wordt de aanvraag als onvolledig beschouwd en niet in behandeling genomen.
Bij deze aanvraag dient een bewijs te worden bijgevoegd waaruit blijkt dat de verantwoordelijke wethouder van de contactgemeente van de RMC-regio, genoemd onder Onderdeel 1. instemt met deze aanvraag. Zonder dit bewijs wordt de aanvraag als onvolledig beschouwd en niet in behandeling genomen.
Onderdeel
1
Gegevens van de RMC-regio
Nummer en naam van de RMC-regio:
Naam accountmanager ministerie van OCW:
Beschikbaar subsidiebedrag voor 2012 voor de RMC-regio: €
Contactgemeente van de RMC-regio
Naam Wethouder contactgemeente:
Postadres:
Telefoon:
E-mailadres:
Contactschool van de RMC-regio
Naam
BRIN-nummer:
Voorzitter College van Bestuur:
Postadres:
Telefoonnummer:
E-mailadres:
Eventueel 3e Contactpersoon
Naam:
Functie:
Postadres:
Telefoonnummer:
E-mailadres:
Onderdeel
2
Onderwijsprogramma van RMC-regio (maximaal 4 maatregelen)
Maatregel 1
Naam:
Gevraagd subsidiebedrag: €
A.
Doelstelling kwalitatief (Specifiek, max 200 woorden):
1.
Op welke doelgroep is deze maatregel gericht (keuze uit 1 tot en met 8)?
2.
Wat gaat deze maatregel verbeteren?
3.
Wat is de activiteit?
B.
Doelstelling kwantitatief (Meetbaar, max. 100w)
1.
Op hoeveel deelnemers wordt deze maatregel ingezet. Let op: Als de kosten per deelnemer gemiddeld hoger liggen dan € 5.000 wordt de maatregel afgewezen.
2.
Op welk aantal vsv’ers verwacht u met deze maatregel voor de doelgroep onder A1. uit te komen voor de RMC-regio ( M.a.w. welk percentage verwacht u voor deze doelgroep in de regio-factsheets voorlopige cijfers 2011–2012 en 2012–2013?)
C.
Regie en samenwerking in de RMC-regio (Acceptabel, max. 100 w)
1.
Welke (keten)partners zijn bij de uitvoering betrokken?
2.
Hoe wordt de samenwerking met de partners ingevuld?
D.
Haalbaarheid en implementatie: (Realistisch & Tijdgebonden, max 100 w):
1.
Is de maatregel in 1 jaar tijd op te zetten, te implementeren en te borgen?
2.
Hoe is de borging geregeld?
3.
Indien in borging niet is voorzien, hoe en door wie wordt het na 2012 voortgezet en betaald?
Heeft de maatregel overeenkomsten met de maatregelen uit de Onderwijsprogramma’s van 2008-2011 of is het een voortzetting daarvan?
0 Nee
0 Ja? Dan bijlage K toevoegen
Maatregel 2, 3 en 4 Idem
Onderdeel
3
Ondertekening
–
Bij deze aanvraag dient een bewijs te worden bijgevoegd waaruit blijkt dat de verantwoordelijk wethouder van de contactgemeente van de RMC-regio instemt met deze aanvraag. Dit bewijs kan worden geleverd door ondertekening van deze aanvraag.
–
Alleen voor zover de samenwerkingsovereenkomst is gewijzigd ten opzichte van de meegestuurde samenwerkingsovereenkomst behorende bij de aanvraag subsidie voor onderwijsprogramma’s voor 2010 en 2011, dient een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst tussen de contactschool en de deelnemende onderwijsinstellingen te worden meegezonden. Wijzigingen betreffen primair nieuwe toetredende partijen of inhoudelijke wijzigingen in de onderlinge afspraken.
Naam bevoegd gezag van de contactschool
Plaats:
Datum:
Handtekening:
Optioneel
Handtekening verantwoordelijk wethouder van de contactgemeente van de RMC-regio
Plaats:
Datum:
Handtekening:
Toelichting
Het formulier dient te worden gezonden aan:
DUO
Postbus 606
2700 ML Zoetermeer
Bijlage
K
Behoort bij Maatregel
0 1
0 2
0 3
0 4
Naam:
Deze maatregel heeft overeenkomsten met
Naam maatregel of maatregelen uit Onderwijsprogramma 2008–2011:
Subsidiebedrag voor 2008 €
Subsidiebedrag voor 2009 €
Subsidiebedrag voor 2010 €
Subsidiebedrag voor 2011 €
Kwalitatieve onderbouwing om subsidie te vragen voor een continuering van deze maatregel (Max 200w)
(M.a.w. Wat is de reden waarom de maatregel moet worden voortgezet? Waarom is de maatregel nog niet geborgd?)
Kwantitatieve onderbouwing om subsidie te vragen voor continuering van deze maatregel (Max 200w)
(M.a.w. Wat is het bereikte resultaat op de vermindering van het aantal vsv’ers tot nu toe en wat is het te verwachte effect op de vermindering van het aantal vsv’ers bij voortzetting?)