Besluit van 7 december 2009, houdende nieuwe regels voor de emissie van middelgrote stookinstallaties (Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer)

Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 oktober 2009, nr. BJZ2009056953, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376) en de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 13 november 2009, nr. W08.09.0397/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 november 2009, nr. BJZ2009063857, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

§

1.1

Begripsbepalingen

Artikel

1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • belangrijke wijziging: wijziging van het thermisch vermogen van een stookinstallatie, die leidt tot een toename van de emissies van de in dit besluit bedoelde stoffen met meer dan 10%, alsmede elke andere wijziging die naar het oordeel van het bevoegd gezag aanzienlijke negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu kan hebben;

  • belasting: deel van het thermische vermogen waarbij de stookinstallatie daadwerkelijk wordt bedreven;

  • bestaande stookinstallatie: stookinstallatie die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is geplaatst of in gebruik is genomen;

  • brandstof: vaste, vloeibare of gasvormige brandstof;

  • gasmotorinstallatie: zuigermotor waarin ten minste 50 procent van de brandstof, betrokken op de warmte-inhoud, in gasvorm aan de cilinders wordt gedoseerd en waarbij aan eventuele nageschakelde ketels of ketelinstallaties geen significante hoeveelheid extra lucht voor de verbranding wordt toegevoerd;

  • gasturbine-installatie: installatie, bestaande uit:

    • a.

      een luchtcompressor,

    • b.

      een of meer verbrandingskamers waarin brandstof met behulp van de door de compressor gecomprimeerde lucht wordt verstookt, en

    • c.

      een turbine waarin het geproduceerde verbrandingsgas expandeert,

    waarbij aan eventuele nageschakelde ketels of ketelinstallaties geen significante hoeveelheid extra lucht voor de verbranding wordt toegevoerd;

  • ISO-luchtcondities: temperatuur van 288 Kelvin, een druk van 101,3 kiloPascal en een relatieve vochtigheid van 60 procent;

  • ketelinstallatie: installatie, bestaande uit een ketel waarin brandstof wordt verstookt, welke verbranding in hoofdzaak is bedoeld om kracht op te wekken of om warmte over te dragen aan water of stoom dan wel een combinatie daarvan;

  • Nm3: volume van het rookgas, herleid naar een temperatuur van 273 Kelvin en een druk van 101,3 kiloPascal, na aftrek van het volume van het erin aanwezige water, berekend als waterdamp;

  • rendement: procentueel aandeel van de warmte-inhoud van de toegevoerde brandstof, dat bij de hoogste belasting waarbij de installatie continu kan worden bedreven, bij ISO-luchtcondities in arbeid wordt omgezet, zoals aangegeven door de fabrikant van de stookinstallatie;

  • rookgas: mengsel van gassen met vaste of vloeibare stoffen, dat bij het verbruik van brandstof vrijkomt en naar de buitenlucht wordt afgevoerd;

  • stookinstallatie: technische eenheid, bestaande uit een of meer vaste of verplaatsbare ketelinstallaties, gasturbine-, vloeistofmotor- of gasmotorinstallaties met inbegrip van voor het functioneren van de installatie noodzakelijke voorzieningen en vaste voorzieningen voor de reiniging van rookgassen;

  • thermisch vermogen: warmte-inhoud van de maximale hoeveelheid brandstof die per tijdseenheid kan worden toegevoerd naar een stookinstallatie;

  • totaal stof: vaste deeltjes, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de aërodynamische diameter van deze deeltjes;

  • vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de wet, voor zover deze betrekking heeft op een stookinstallatie;

  • vloeistofmotorinstallatie: zuigermotor waarin ten minste 50 procent van de brandstof, betrokken op de warmte-inhoud, in vloeibare vorm aan cilinders wordt gedoseerd en waarbij aan eventuele nageschakelde ketels of ketelinstallaties geen significante hoeveelheid extra lucht voor de verbranding wordt toegevoerd;

  • warmte-inhoud van een hoeveelheid brandstof: de op de onderste verbrandingswaarde betrokken hoeveelheid energie die bij de verbranding van die hoeveelheid brandstof vrijkomt;

  • wet: Wet milieubeheer;

  • zuigermotor: installatie, bestaande uit een toestel waarin een door verbranding van brandstof verkregen gasmengsel een zuiger in beweging brengt, voor de aandrijving van een werktuig.

§

1.2

Toepassingsgebied

Artikel

1.3

Hoofdstuk

2

Emissiegrenswaarden

§

2.1

Emissiegrenswaarden voor nieuwe stookinstallaties

Artikel

2.1.1

Artikel

2.1.2

Het rookgas van een gasturbine-installatie voldoet aan de volgende emissiegrenswaarden:

  • a.

    stikstofoxiden (NOx): 140 milligram per Nm3, teruggerekend naar ISO-luchtcondities en betrokken op de warmte-inhoud van de toegevoerde brandstof;

  • b.

    zwaveldioxide (SO2): 200 milligram per Nm3, en

  • c.

    voor zover op vloeibare brandstof wordt gestookt, totaal stof: 15 milligram per Nm3.

Artikel

2.1.3

Het rookgas van een vloeistofmotorinstallatie voldoet aan de volgende emissiegrenswaarden:

  • a.

    stikstofoxiden (NOx): 450 milligram per Nm3, teruggerekend naar ISO-luchtcondities en betrokken op de warmte-inhoud van de toegevoerde brandstof;

  • b.

    zwaveldioxide (SO2): 200 milligram per Nm3, en

  • c.

    totaal stof: 50 milligram per Nm3.

Artikel

2.1.4

Artikel

2.1.5

§

2.2

Emissiegrenswaarden voor bestaande stookinstallaties

Artikel

2.2.1

Artikel

2.2.2

Indien aan een bestaande stookinstallatie als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, in verbinding met het tweede of derde lid, voor 1 januari 2017 onderscheidenlijk 1 januari 2019 een belangrijke wijziging wordt aangebracht, wordt die wijziging zodanig uitgevoerd dat aan de emissiegrenswaarden voor een nieuwe stookinstallatie wordt voldaan.

§

2.3

Overige bepalingen

Artikel

2.3.1

Artikel

2.3.2

Artikel

2.3.3

Bij gelijktijdig gebruik van verschillende brandstoffen in een ketelinstallatie bedraagt de uitworp van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en totaal stof met het rookgas niet meer dan het gemiddelde van de uitworp die voor elke brandstof afzonderlijk is toegestaan. Het gemiddelde van de uitworp wordt berekend naar het aandeel in de warmte-inhoud van de toegevoerde brandstof.

Artikel

2.3.4

Een stookinstallatie die strekt tot vervanging voor ten hoogste zes maanden van een stookinstallatie die buiten bedrijf is gesteld in verband met onderhoud, reparatie of definitieve vervanging en die is afgekoppeld van de brandstoftoevoer of van het stoom- of elektriciteitsnet waaraan zij levert, voldoet in ieder geval aan de emissiegrenswaarden waaraan de buiten bedrijf gestelde stookinstallatie voldeed.

Hoofdstuk

3

Meetmethoden

§

3.1

Algemeen

Artikel

3.1.1

Deze paragraaf is niet van toepassing op het meten van de concentratie van totaal stof en onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C) in het rookgas van stookinstallaties waarvoor ingevolge dit besluit geen emissiegrenswaarde geldt voor deze stoffen.

Artikel

3.1.2

Artikel

3.1.3

In afwijking van artikel 3.1.2, eerste lid, behoeven geen metingen van zwaveldioxide (SO2) te worden verricht indien het in acht nemen van de emissiegrenswaarden geschiedt door het stoken van brandstof met een zwavelgehalte van 0,1 procent en de stookinstallatie niet is uitgerust met apparatuur voor het reduceren van de emissies van zwaveldioxide (SO2).

Artikel

3.1.4

§

3.2

Afzonderlijke metingen

Artikel

3.2.1

Artikel

3.2.2

Artikel

3.2.3

Artikel

3.2.4

§

3.3

Continue metingen

Artikel

3.3.1

Artikel

3.3.2

Bij een continue meting als bedoeld in artikel 3.3.1 is aan een emissiegrenswaarde voldaan indien 100 procent van de daggemiddelden die emissiegrenswaarde niet overschrijdt.

Artikel

3.3.3

Artikel

3.3.4

§

3.4

Nadere regels inzake meetmethoden en metingen

Artikel

3.4

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit hoofdstuk, waaronder begrepen voorschriften omtrent registratie en rapportage.

Hoofdstuk

4

Keuring en onderhoud

Artikel

4.1

Hoofdstuk

5

Beschikbaar houden van documenten

Artikel

5.1

Hoofdstuk

6

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

6.2

Wijzigt het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

Artikel

6.3

Wijzigt het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A.

Artikel

6.4

Wijzigt het Besluit glastuinbouw.

Artikel

6.5

Wijzigt het Besluit landbouw milieubeheer.

Artikel

6.6

Wijzigt het Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden.

Artikel

6.7

Artikel

6.8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. M. Cramer
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin