Besluit van 5 januari 1993, houdende uitvoering van de hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet geluidhinder

Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 december 1991, nr. MJZ 23d91011, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 1.1, derde en vijfde lid, 8.2, tweede lid, 8.5, 8.7, eerste en derde lid, 8.19, derde lid, 8.35, eerste lid, 8.44, derde lid, en 21.7 van de Wet milieubeheer en, voor zover het betreft artikel 2.4 van dit besluit, op artikel 41 van de Wet geluidhinder;
De Raad van State gehoord (adviezen van 3 november 1992, no. W08.91.0724 en van 4 december 1992, no. W08.92.0315);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 december 1992, nr. MJZ30d92043, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, en het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 december 1992, nr. MJZ30d92044, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet milieubeheer;

  • b.

    vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de wet;

  • c.

    bijlage: bij dit besluit behorende bijlage;

  • d.

    bodem: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet bodembescherming;

  • e.

    genetische modificatie, micro-organismen, organismen en genetisch gemodificeerde organismen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer;

  • f.

    regionaal openbaar lichaam: een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering;

  • g.

    dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van een regionaal openbaar lichaam;

  • h.

    samenwerkingsgebied: een samenwerkingsgebied als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering;

  • i.

    autowrak: motorrijtuig op meer dan twee wielen dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • j.

    groepsrisico: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;

  • k.

    plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;

  • l.

    invloedsgebied: gebied waarin volgens door Onze Minister bij ministeriële regeling op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

Hoofdstuk

2

Aanwijzing van categorieën van inrichtingen

Artikel

2.1

Artikel

2.3

Vervallen

Artikel

2.4

Hoofdstuk

3

Bevoegd gezag

Artikel

3.1

Gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, zijn bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I is aangewezen.

Artikel

3.2

Onze Minister is bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die in bijlage II is aangewezen.

Artikel

3.3

Hoofdstuk

4

De wijze waarop de aanvraag om een vergunning moet geschieden

Artikel

4.1

Artikel

4.2

De bij de vergunningaanvraag behorende stukken worden door of namens de aanvrager gekenmerkt als behorende tot de aanvraag.

Hoofdstuk

5

Gegevensverstrekking

§

1

Gegevensverstrekking bij een aanvraag om een vergunning voor het oprichten onderscheidenlijk het in werking hebben van een inrichting

§

1.1

Algemeen

Artikel

5.1

Artikel

5.2

Indien de inrichting waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, naar haar aard tijdelijk is, vermeldt de aanvrager dit in de aanvraag. Hij vermeldt daarbij tevens zo mogelijk het tijdstip waarop de inrichting buiten werking zal worden gesteld.

Artikel

5.3

In gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, verstrekt de aanvrager aan het bevoegd gezag:

  • a.

    indien de aanvraag om bouwvergunning voor dat bouwen tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens de wet wordt ingediend, een afschrift van die aanvraag om bouwvergunning bij zijn aanvraag;

  • b.

    indien de aanvraag om bouwvergunning voor dat bouwen niet tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens de wet wordt ingediend, een afschrift van die aanvraag om bouwvergunning gelijktijdig met de indiening van die aanvraag.

Artikel

5.4

Voor zover die gegevens nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag gegevens met betrekking tot:

  • a.

    voorvallen, als bedoeld in artikel 17.1 van de wet, die redelijkerwijs mogelijk zijn te achten;

  • b.

    de belasting van het milieu, die die voorvallen kunnen veroorzaken;

  • c.

    de aard en de omvang van de bij die voorvallen te onderscheiden vormen van belasting van het milieu;

  • d.

    de maatregelen die worden getroffen om de belasting van het milieu, die de inrichting ten gevolge van die voorvallen kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken.

Artikel

5.5

Voor zover die gegevens nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager op verzoek van het bevoegd gezag bij de aanvraag de resultaten van een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem op de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen.

Artikel

5.6

Voor zover die gegevens nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager op verzoek van het bevoegd gezag bij de aanvraag nadere gegevens.

Artikel

5.7

§

1.2

Aanvullende regels voor bepaalde categorieën van inrichtingen

Artikel

5.8

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting, die behoort tot een of meer in deze paragraaf genoemde categorieën, verstrekt de aanvrager, onverminderd hetgeen is bepaald in enig ander artikel van dit hoofdstuk, de daarbij genoemde gegevens.

Artikel

5.9

Artikel

5.10

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting, die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 11.1, 12.1, 13.1, onder a, 1° tot en met 3°, 17, onder a, 18 of 19, of die behoort tot een categorie, waarvoor gedeputeerde staten, Onze Minister, Onze Minister van Economische Zaken of Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag, vermeldt de aanvrager op verzoek van het bevoegd gezag in of bij de aanvraag:

  • a.

    de aard van de geluiden en hoogte van de te verwachten geluidsbelasting welke de inrichting binnen een door het bevoegd gezag aangegeven gebied buiten de inrichting kan veroorzaken;

  • b.

    de tijden waarop die geluidsbelasting zich zal voordoen;

  • c.

    de methode waarmee de aard van de geluiden en hoogte van de geluidsbelasting zijn vastgesteld.

Artikel

5.11

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting, die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 28.4 of 28.5, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag:

  • a.

    de aard, de samenstelling, de hoeveelheid en de herkomst van de inkomende afvalstoffen;

  • b.

    de procedures van acceptatie en controle van de inkomende afvalstoffen;

  • c.

    de wijze van financiering van de activiteiten, alsmede een schatting van de omvang van de investeringen die worden gedaan;

  • d.

    de tarieven die de aanvrager voor het nuttig toepassen of verwijderen wil vaststellen alsmede de wijze waarop de tarieven zijn samengesteld;

  • e.

    de beschikbaarheid en vakbekwaamheid van de in de inrichting werkzame personen;

  • f.

    de wijze waarop de inkomende afvalstoffen worden geregistreerd;

  • g.

    de wijze waarop de bij het proces van nuttig toepassen of verwijderen ontstane stoffen, preparaten of andere producten of afvalstoffen worden afgezet, afgevoerd, nuttig toegepast of verwijderd, alsmede de wijze van registratie daarvan;

  • h.

    de ondernemings- en organisatiestruktuur, alsmede de regeling van de feitelijke leiding van de activiteiten in de inrichting;

  • i.

    de naam en het adres van degene die de feitelijke leiding van de activiteiten heeft in de inrichting.

Artikel

5.12

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 28.6, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag de aard, de samenstelling, de hoeveelheid en de herkomst van de betrokken afvalstoffen.

Artikel

5.13

Artikel

5.13a

Artikel

5.14

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting, die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 21 of 28.4, onder g, of in bijlage II, onder 9, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag:

  • a.

    de namen van degenen die verantwoordelijk zijn voor de handelingen met de genetisch gemodificeerde organismen en voor het toezicht op en de controle van de veiligheid daarvan;

  • b.

    de vakbekwaamheid van de in de inrichting werkzame personen die bij die handelingen zijn betrokken;

  • c.

    het eventuele bestaan van biologische veiligheidscomités of subcomités;

  • d.

    het hoogste inperkingsniveau waaraan de ruimte bestemd voor ingeperkt gebruik voldoet.

Artikel

5.14a

Artikel

5.14b

§

1.3

Aanvullende regels voor categorieën van gevallen

Artikel

5.15

Artikel

5.15a

Artikel

5.15b

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarop artikel 10c van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A van toepassing is, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag de volgende gegevens:

  • a.

    de resultaten van het onderzoek naar de technische en economische haalbaarheid van warmtekrachtkoppeling;

  • b.

    indien van toepassing: de maatregelen of voorzieningen ten behoeve van warmtekrachtkoppeling.

Artikel

5.15c

§

2

Gegevensverstrekking bij een aanvraag om een vergunning voor het veranderen van een inrichting of het veranderen van de werking daarvan

Artikel

5.16

Artikel

5.17

Artikel

5.17a

Artikel

5.17b

§

3

Gegevensverstrekking bij een aanvraag als bedoeld in artikel 8.4 van de wet

Artikel

5.18

Met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in artikel 8.4 van de wet zijn de artikelen 5.1 tot en met 5.16 van overeenkomstige toepassing.

§

4

Gegevensverstrekking bij een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de wet

Artikel

5.19

Bij een melding, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de wet, vermeldt de vergunninghouder:

  • a.

    zijn naam en adres;

  • b.

    de vergunning of vergunningen krachtens welke de inrichting opgericht dan wel in werking is;

  • c.

    de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan;

  • d.

    gegevens waaruit blijkt van welke onderdelen en in welke mate van de onder b bedoelde vergunning of vergunningen en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften wordt afgeweken;

  • e.

    gegevens waaruit blijkt dat de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken;

  • f.

    het tijdstip waarop beoogd wordt de voorgenomen verandering te verwezenlijken.

§

5

Gegevensverstrekking bij een melding als bedoeld in artikel 8.20, tweede lid, van de wet

Artikel

5.20

Bij een melding als bedoeld in artikel 8.20, tweede lid, van de wet, vermeldt de vergunninghouder:

  • a.

    zijn naam en adres;

  • b.

    de vergunning of vergunningen krachtens welke de inrichting opgericht dan wel in werking is;

  • c.

    de naam, het adres en het telefoonnummer van degene voor wie de vergunning zal gaan gelden;

  • d.

    een contactpersoon van degene voor wie de vergunning zal gaan gelden;

  • e.

    het beoogde tijdstip waarop de vergunning zal gaan gelden voor de onder c bedoelde persoon.

Hoofdstuk

5a

Bepaling beste beschikbare technieken

Artikel

5a.1

Hoofdstuk

6

Openbare kennisgeving van een verklaring, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de wet

Artikel

6.1

Het bevoegd gezag geeft openbaar kennis van de verklaring, in ieder geval door:

  • a.

    overeenkomstige toepassing van artikel 19.1 van de wet;

  • b.

    kennisgeving daarvan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt.

Artikel

6.2

Bij de openbare kennisgeving van de verklaring vermeldt het bevoegd gezag ten minste:

  • a.

    de zakelijke inhoud van de verklaring;

  • b.

    de uren waarop en de plaats waar de stukken kunnen worden ingezien.

Artikel

6.3

In gevallen waarin een verklaring betrekking heeft op een inrichting waarvoor Onze Minister bevoegd is te beslissen op de aanvraag om een vergunning, kan hij de toepassing van de artikelen 6.1 en 6.2 geheel of gedeeltelijk achterwege laten, voor zover dat geboden is in het belang van de veiligheid van de Staat.

Artikel

6.4

In gevallen waarin de verklaring betrekking heeft op een inrichting waarop het Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing is en die verklaring betrekking heeft op het onderdeel externe veiligheid, zendt het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken na de bekendmaking van de verklaring, een exemplaar daarvan aan:

  • a.

    het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;

  • b.

    de inspecteur;

  • c.

    de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenwet;

  • d.

    burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of gedeeltelijk is gelegen, tenzij burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn;

  • e.

    het bestuur van de regionale brandweer binnen wier gebied de inrichting geheel of gedeeltelijk is gelegen.

Hoofdstuk

7

Adviseurs en betrokken bestuursorganen

Artikel

7.1

Artikel

7.2

Artikel

7.3

Artikel

7.4

Met betrekking tot een aanvraag om een vergunning voor een inrichting, waarop krachtens artikel 3.3 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister, of Onze Minister van Economische Zaken bevoegd is te beslissen, worden als betrokken bestuursorganen als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, van de wet, aangewezen:

  • a.

    burgemeester en wethouders van de gemeenten, waarvan de grens is gelegen binnen een afstand van 200 meter van de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen;

  • b.

    burgemeester en wethouders van de gemeenten, waarvan de grens is gelegen op meer dan 200 meter en minder dan 10 kilometer van de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat in redelijkheid niet te verwachten is dat de invloed van de belasting van het milieu, veroorzaakt door de inrichting waarop de aanvraag betrekking heeft, zich in die gemeenten zal doen gevoelen;

  • c.

    burgemeester en wethouders van de gemeenten waarvan het grondgebied is gelegen binnen de lijn van 10-8, bedoeld in bijlage III, onder 2, onder c, van het Besluit risico's zware ongevallen 1999;

  • d.

    gedeputeerde staten van een provincie, waarin een gemeente is gelegen, waarvan burgemeester en wethouders ingevolge onderdeel c betrokken overheidsorgaan zijn;

  • e.

    gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland, indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting voor het op of in de zeebodem brengen van baggerspecie om deze daar te laten, die is gelegen binnen het gebied dat door arcering is aangegeven op de kaart die is opgenomen in bijlage III.

Hoofdstuk

8

Bijzondere gevallen

Artikel

8.1

Het bevoegd gezag zendt in een geval als bedoeld in artikel 5.14 met het oog op de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen een exemplaar van de schriftelijke samenvatting van de risico-analyse aan:

  • a.

    de burgemeester van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen;

  • b.

    de commissaris van de Koning in de provincie waarin een gemeente als bedoeld onder a is gelegen;

  • c.

    het bestuur van de regionale brandweer waarin een gemeente als bedoeld onder a is gelegen.

Artikel

8.2

Artikel

8.3

Vervallen

Artikel

8.4

Indien een inrichting belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu in een andere lid-staat van de Europese Unie kan veroorzaken, dan wel indien een andere lid-staat van de Europese Unie die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu van een inrichting kan ondervinden daarom verzoekt, verstrekt het bevoegd gezag de aanvraag met de daarbij behorende stukken aan die lid-staat op het tijdstip waarop daarvan in Nederland kennis wordt gegeven dan wel de aanvraag met de daarbij behorende stukken in Nederland ter inzage wordt gelegd.

Hoofdstuk

8a

Actualisering van vergunningen

Artikel

8a.1

Het bevoegd gezag, dan wel, in gevallen waarin een vergunning krachtens artikel 6.2 van de Waterwet is aangevraagd, het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen, geeft in ieder geval toepassing, onderscheidenlijk overeenkomstige toepassing aan het bepaalde in artikel 8.22, eerste lid, van de wet indien:

  • a.

    de door de inrichting of onderdelen daarvan veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in de aan de vergunning verbonden voorschriften, gewijzigd moeten worden of daarin nieuwe emissiegrenswaarden vastgesteld moeten worden;

  • b.

    belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een aanmerkelijke beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken;

  • c.

    de noodzaak om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken de toepassing van andere technieken vereist.

Hoofdstuk

9

Slotbepalingen

Artikel

9.2

Dit besluit kan worden aangehaald als: Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. G. M. Alders
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

I

behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

Categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de wet, en categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 8.2, tweede lid, van de wet, ten aanzien waarvan gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn

Categorie 1

1.1. Inrichtingen waar:

  • a.

    een of meer elektromotoren aanwezig zijn met een vermogen of een gezamenlijk vermogen groter dan 1,5 kW, met dien verstande, dat bij de berekening van het gezamenlijk vermogen een elektromotor met een vermogen van 0,25 kW of minder buiten beschouwing blijft;

  • b.

    een of meer verbrandingsmotoren aanwezig zijn met een vermogen of een gezamenlijk vermogen groter dan 1,5 kW, met dien verstande, dat bij de berekening van het gezamenlijk vermogen een verbrandingsmotor met een vermogen van 0,25 kW of minder buiten beschouwing blijft;

  • c.

    een of meer voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen of een gezamenlijk thermisch vermogen groter dan 130 kW.

1.2. Voor de toepassing van onderdeel 1.1 blijven buiten beschouwing:

  • a.

    elektromotoren, verbrandingsmotoren en installaties voor het verstoken van brandstoffen die tijdelijk in een bepaalde omgeving aanwezig zijn;

  • b.

    elektromotoren, die in een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, ten behoeve van dat gebouw worden aangewend;

  • c.

    elektromotoren van bruggen, viadukten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen.

1.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen:

  • a.

    waar een of meer elektromotoren of verbrandingsmotoren aanwezig zijn met een totaal geïnstalleerd motorisch vermogen van 15 MW of meer;

  • b.

    voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van 50 MW of meer;

  • c.

    voor het beproeven van:

    • 1°.

      verbrandingsmotoren waarbij voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het afremmen van een gezamenlijk motorisch vermogen van 1 MW of meer;

    • 2°.

      straalmotoren of -turbines met een stuwkracht van 9 kN of meer;

    • 3°.

      straalmotoren of -turbines met een op as overgebracht vermogen van 250 kW of meer;

  • d.

    voor het vervaardigen van petrochemische produkten of chemicaliën met een niet in een gesloten gebouw geïnstalleerd motorisch vermogen van 1 MW of meer.

Categorie 2

2.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van gassen of gasmengsels, al of niet in samengeperste tot vloeistof verdichte of onder druk in vloeistof opgeloste toestand;

  • b.

    het regelen of meten van de druk of stroming van gas of gasstromen.

2.2. Voor de toepassing van onderdeel 2.1 blijven buiten beschouwing:

  • a.

    een of meer bovengrondse drukhouders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud kleiner dan 0,025 m3 voor het opslaan van licht ontvlambare, ontvlambare, schadelijke of irriterende gassen of gasmengsels, al of niet in samengeperste tot vloeistof verdichte of onder druk in vloeistof opgeloste toestand;

  • b.

    ten hoogste twee bovengrondse, niet op een bouwplaats opgestelde drukhouders of insluitsystemen, elk met een inhoud van 0,15 m3 of minder voor het opslaan van propaan ten behoeve van ruimteverwarming, warmwatervoorziening, het bereiden van voedingsmiddelen of huishoudelijk gebruik;

  • c.

    een of meer drukhouders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud kleiner dan 1 m3 voor het opslaan van andere dan de onder a of b genoemde gassen of gasmengsels of zuurstof, al of niet in samengeperste tot vloeistof verdichte of onder druk in vloeistof opgeloste toestand, met uitzondering van ontplofbare, zeer licht ontvlambare, zeer vergiftige, vergiftige, oxyderende, corrosieve, carcinogene, mutagene of teratogene gassen of gasmengsels.

2.3. Voor de toepassing van onderdeel 2.1, onder b, blijven buiten beschouwing inrichtingen met een nominale belasting van 10 Nm3/uur of minder bij een aanvoerdruk van ten hoogste 800 kPa of met een nominale belasting van 500 Nm3/uur of minder bij een aanvoerdruk van ten hoogste 20 kPa.

2.4. Voor de toepassing van onderdeel 2.2, onder b, wordt onder propaan een produkt verstaan dat hoofdzakelijk bestaat uit propaan en propeen, met geringe hoeveelheden ethaan, butanen en butenen, voor zover de dampspanning bij 70 graden C ten hoogste 3100 kPa bedraagt.

2.5. Onderdeel 2.2, onder b, is niet van toepassing indien de drukhouder of het insluitsysteem respectievelijk de drukhouders of insluitsystemen zijn opgesteld in een inrichting waar andere stationaire drukhouders of insluitsystemen voor de opslag van tot vloeistof verdichte gassen aanwezig zijn.

2.6. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft:

  • a.

    inrichtingen voor opslag en overslag van koolwaterstoffen in gasvormige toestand met een capaciteit voor de opslag van deze stoffen of produkten van 100.103 m3 of meer;

  • b.

    aardgasbehandelingsinstallaties en gasverzamelinrichtingen, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.106 m3 per dag (bij 1 bar en 273 K) of meer;

  • c.

    luchtscheidingsbedrijven, met een benodigde hoeveelheid lucht ten behoeve van het eindprodukt van 10.103 kg per uur of meer.

Categorie 3

3.1. Inrichtingen waar ontplofbare stoffen, preparaten of produkten worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, verpakt of herverpakt, opgeslagen of overgeslagen, waarbij onder ontplofbare stoffen worden verstaan de stoffen of preparaten als bedoeld in artikel 2 van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen, dan wel de stoffen, preparaten of andere produkten, die zijn ingedeeld in de internationale transport-gevarenklasse 1 als bedoeld in bijlage 1 van het Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG), alsmede nitro-cellulose.

3.2. Voor de toepassing van onderdeel 3.1 blijft het opslaan van ten hoogste de volgende hoeveelheden buiten beschouwing:

  • a.

    10 000 tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorende patronen dan wel onderdelen daarvan voor vuurwapens met een kaliber van niet meer dan 13,2 mm of voor schietgereedschap;

  • b.

    1 kg tot gevarengroep 1.1 van het VLG behorend zwart buskruit;

  • c.

    3 kg tot gevarengroep 1.3 van het VLG behorend rookzwak buskruit;

  • d.

    10 kg tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorend pyrotechnisch speelgoed;

  • e.

    10 kg tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorend consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.

3.3. Voor de toepassing van onderdeel 3.1 blijft buiten beschouwing het herladen als bedoeld in artikel 17 van de Regeling wapens en munitie.

3.4. Indien sprake is van gelijktijdig opslaan van zwart en rookzwak buskruit, als bedoeld in onderdeel 3.2, onder b en c, dient voor de berekening van de hoeveelheden die dan ten hoogste mogen worden opgeslagen de hoeveelheid zwart buskruit, vermenigvuldigd met twee, te worden opgeteld bij de hoeveelheid rookzwak buskruit; de zo berekende hoeveelheid mag de hoeveelheid van 3 kg niet te boven gaan, met dien verstande dat de hoeveelheid zwart buskruit de hoeveelheid van 1 kg niet te boven gaat.

3.5. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen waar:

  • a.

    meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen of consumentenvuurwerk wordt bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit;

  • b.

    professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit worden opgeslagen of bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit, tenzij sprake is van opslag van uitsluitend theatervuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram;

  • c.

    meer dan 25 kilogram, maar niet meer dan ten hoogste 50 000 kilogram in beslag genomen vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de zin van het Vuurwerkbesluit worden opgeslagen.

Categorie 4

4.1. Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van de volgende stoffen, preparaten of andere produkten:

4.2. Voor de toepassing van onderdeel 4.1 blijven apotheken en praktijken voor de uitoefening van de geneeskunst als huisarts en de diergeneeskunst buiten beschouwing.

4.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het vervaardigen van:

  • a.

    één of meer van de volgende stoffen of produkten, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 5.106 kg per jaar of meer:

    • 1.

      ammoniak;

    • 2.

      azijnzuur of azijnzuuranhydride;

    • 3.

      benzeen, tolueen, xyleen of naftaleen;

    • 4.

      chloor;

    • 5.

      ethanol met een gehalte van ten minste 94%;

    • 6.

      fenol of cresol;

    • 7.

      fosfor- of stikstofhoudende kunstmeststoffen;

    • 8.

      fosforzuur;

    • 9.

      isocyanaten;

    • 10.

      onverzadigde organische verbindingen met een molecuulmassa van 110 of minder;

    • 11.

      rayon of viscose;

    • 12.

      salpeterzuur;

    • 13.

      synthetische organische polymeren;

    • 14.

      titaandioxide, vanadiumpentoxide, zinkoxide, molybdeenoxide of loodoxide;

    • 15.

      zoutzuur;

    • 16.

      zwavel, zwavelzuur, zwaveligzuur of zwaveldioxide;

  • b.

    één of meer van de volgende stoffen of produkten, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.103 kg per jaar of meer:

    • 1.

      aminen;

    • 2.

      calciumcarbide (carbid) of siliciumcarbide (carborundum);

    • 3.

      carbonblack;

    • 4.

      carbonilchloride (fosgeen);

    • 5.

      fosfor;

    • 6.

      koolstofdisulfide;

    • 7.

      organische sulfiden (thioethers) of organische disulfiden;

    • 8.

      thiolen (mercaptanen);

  • c.

    gehalogeneerde organische verbindingen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.106 kg per jaar of meer;

  • d.

    methanol met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer;

  • e.

    alle volgende stoffen of produkten, met een totale capaciteit ten aanzien daarvan van 1.106 kg per jaar of meer:

    • 1.

      aromatische aldehyden;

    • 2.

      esters van alifatische monocarbonzuren;

    • 3.

      eugenolderivaten;

    • 4.

      fenolische esters;

    • 5.

      ketonen met een molecuulmassa groter dan 150;

    • 6.

      terpentijnoliederivaten.

Categorie 5

5.1. Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen.

5.2. Voor de toepassing van onderdeel 5.1 blijven buiten beschouwing:

  • a.

    een of meer houders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 0,02 m3 voor het opslaan van licht ontvlambare vloeistoffen, waarvan het vlampunt lager is gelegen dan 21 graden C;

  • b.

    een of meer houders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 0,2 m3 voor het opslaan van ontvlambare vloeistoffen, waarvan het vlampunt gelijk of hoger is gelegen dan 21 graden C doch lager dan 55 graden C;

  • c.

    een of meer houders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 1 m3 voor het opslaan van brandbare vloeistoffen, waarvan het vlampunt gelijk of hoger is gelegen dan 55 graden C.

5.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het opslaan of overslaan van aardolie of koolwaterstoffen in vloeibare toestand met een capaciteit voor de opslag van deze stoffen of produkten van 100.103 m3 of meer;

  • b.

    het raffineren, kraken of vergassen van aardolie of aardoliefracties met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.109 kg per jaar of meer.

Categorie 6

6.1. Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van harsen, dierlijke of plantaardige oliën of vetten.

6.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het vervaardigen van:

  • a.

    oliën en vetten uit dierlijke of plantaardige grondstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 250.106 kg per jaar of meer;

  • b.

    vetzuren of alkanolen uit dierlijke of plantaardige oliën of vetten met een capaciteit ten aanzien daarvan van 50.106 kg per jaar of meer.

Categorie 7

7.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen;

  • b.

    het vervaardigen, bewerken, opslaan of overslaan van anorganische nitraathoudende meststoffen.

7.2. Voor de toepassing van onderdeel 7.1, onder a, blijft buiten beschouwing het opslaan van 10 m3 of minder dierlijke of andere organische vaste meststoffen.

7.3. Voor de toepassing van onderdeel 7.1, onder b, blijft buiten beschouwing het opslaan of overslaan van 1000 kg of minder anorganische nitraathoudende meststoffen die als gevolg van hun ammoniumnitraatgehalte niet kunnen ontploffen.

7.4. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het bewerken of verwerken van van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 25.103 m3 per jaar of meer.

Categorie 8

8.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

  • b.

    het slachten van dieren;

  • c.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van huiden, bont, leer of lederhalffabrikaten;

  • d.

    het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van produkten, die bij het slachten van dieren vrijkomen;

  • e.

    de destructie van dieren als bedoeld in artikel 5 van de Destructiewet.

8.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft:

  • a.

    inrichtingen voor het vervaardigen van vet, lijm, as, kool, proteïne of gelatine uit beenderen of huiden met een capaciteit ten aanzien daarvan van 5.106 kg per jaar of meer;

  • b.

    inrichtingen als bedoeld in onderdeel 8.1, onder e.

Categorie 9

9.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van vlees of vleeswaren;

  • b.

    het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van vis, weekdieren, schaaldieren of produkten, die bij de bewerking of verwerking daarvan vrijkomen;

  • c.

    het vervaardigen van brood, banket, chocoladeprodukten, beschuit, koek of biscuit;

  • d.

    het vervaardigen, bewerken of verwerken van voedingsmiddelen, genotmiddelen of grondstoffen daarvoor;

  • e.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van voedingsmiddelen voor dieren of grondstoffen daarvoor;

  • f.

    het telen, behandelen, verhandelen, opslaan of overslaan van landbouwprodukten.

9.2 Voor de toepassing van onderdeel 9.1, onder e en f, blijven buiten beschouwing inrichtingen voor het opslaan van:

  • a.

    tot balen geperst of gebundeld hooi, stro of vlas met een drogestof-gehalte van meer dan 30%, of

  • b.

    bieten of aardappelen met een capaciteit ten behoeve daarvan van niet meer dan 750 m3

9.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen van melkpoeder, weipoeder of andere gedroogde zuivelprodukten met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1,5.103 kg per uur of meer;

  • b.

    het vervaardigen van consumptiemelk, consumptiemelkprodukten of geëvaporiseerde melk of -melkprodukten met een melkverwerkingscapaciteit ten aanzien daarvan van 55.106 kg per jaar of meer;

  • c.

    het concentreren van melk of melkprodukten door middel van indamping met een waterverdampingscapaciteit ten aanzien daarvan van 20.103 kg per uur of meer;

  • d.

    het vervaardigen van veevoeder met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

  • e.

    het drogen van groenvoer met een waterverdampingscapaciteit ten aanzien daarvan van 10.103 kg per uur of meer;

  • f.

    het opslaan of overslaan van veevoeder met een verwerkingscapaciteit ten aanzien daarvan van 0,5.106 kg per uur of meer;

  • g.

    het vervaardigen van suiker uit suikerbieten met een capaciteit ten aanzien daarvan van 2,5.106 kg suikerbieten per dag of meer;

  • h.

    het vervaardigen van gist met een capaciteit ten aanzien daarvan van 5.106 kg per jaar of meer;

  • i.

    het vervaardigen van zetmeel of zetmeelderivaten met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.103 kg per uur of meer;

  • j.

    het opslaan of overslaan van granen, meelsoorten, zaden, gedroogde peulvruchten, mais, of derivaten daarvan met een verwerkingscapaciteit ten aanzien daarvan van 0,5.106 kg per uur of meer.

Categorie 10

10.1. Inrichtingen waar gewasbeschermingsmiddelen of biociden, als bedoeld in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, worden vervaardigd, bewerkt, opgeslagen of overgeslagen.

10.2. Voor de toepassing van onderdeel 10.1 blijven buiten beschouwing het opslaan van 10 kg of minder gewasbeschermingsmiddelen of biociden, tenzij bij het opslaan van de gewasbeschermingsmiddelen of biociden sprake is of zou zijn van het aanwezig hebben van een gevaarlijke stof, als bedoeld in artikel 8 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999.

Categorie 11

11.1. Inrichtingen voor het winnen, vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van:

  • a.

    keramische produkten, bak-, sier- of bestratingsstenen, dakpannen, porselein, aardewerk, kalkzandsteen, cement, cementmortel, cementwaren of kalk;

  • b.

    betonmortel of betonwaren;

  • c.

    ertsen, mineralen, derivaten van ertsen of mineralen, minerale produkten of mergel;

  • d.

    asbest of asbesthoudende produkten;

  • e.

    glas of glazen voorwerpen;

  • f.

    asfalt of asfalthoudende produkten;

  • g.

    steen, gesteente of stenen voorwerpen, niet zijnde puin;

  • h.

    zand of grind;

  • i.

    grond.

11.2. Voor de toepassing van onderdeel 11.1, onder a en e, blijven buiten beschouwing inrichtingen met een of meer ovens met een thermisch vermogen of een gezamenlijk thermisch vermogen van 5 kW of minder, die bestemd zijn voor de vervaardiging of bewerking van genoemde produkten.

11.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het opslaan of overslaan van ertsen, mineralen of derivaten van ertsen of mineralen met een oppervlakte voor de opslag daarvan van 2000 m2 of meer;

  • b.

    het malen, roosten, pelletiseren of doen sinteren van ertsen of derivaten daarvan met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.106 kg per jaar of meer;

  • c.

    het vervaardigen van:

    • 1°.

      cement of cementklinker met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer;

    • 2°.

      cement- of betonmortel met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

    • 3°.

      cement- of betonwaren met behulp van persen, triltafels of bekistingstrillers met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per dag of meer;

    • 4°.

      glasvezel, glazuren, emailles, glaswol of steenwol met een capaciteit ten aanzien daarvan van 5.106 kg per jaar of meer;

    • 5°.

      asfalt of asfaltprodukten in een buiten opgestelde eenheid, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

    • 6°.

      cokes uit steenkool met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer;

  • d.

    het vergassen van steenkool met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer;

  • e.

    het vervaardigen, bewerken of verwerken van glas of glazen voorwerpen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.103 kg per uur of meer;

  • f.

    het bewerken of verwerken van gesteente, afkomstig uit kolenmijnen, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.106 kg per jaar of meer;

  • g.

    het winnen van steen, met uitzondering van grind en mergel, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

  • h.

    het winnen, breken, malen, zeven of drogen van mergel;

  • i.

    het winnen van zand of grind met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

  • j.

    het breken, malen, zeven of drogen van zand, grond, grind of steen, met uitzondering van mergel, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer, indien zodanige inrichting een inrichting is voor zand- of grindwinning waarvoor op grond van artikel 3 van de Ontgrondingenwet een vergunning is vereist;

  • k.

    het breken, malen, zeven of drogen van:

    • 1°.

      zand, grond, grind of steen, met uitzondering van puin en mergel;

    • 2°.

      kalkzandsteen, kalk;

    • 3°.

      steenkolen of andere mineralen of derivaten daarvan,

met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer, indien zodanige inrichting niet een inrichting is voor zand- of grindwinning, waarvoor op grond van artikel 3 van de Ontgrondingenwet een vergunning is vereist;

  • l.

    het vervaardigen van asfalt of asfaltproducten in een inpandig opgestelde eenheid, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer.

Categorie 12

12.1. Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van metalen, metalen voorwerpen of schroot dan wel behandelen van de oppervlakte van metalen of metalen voorwerpen.

12.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen:

  • a.

    voor het vervaardigen van ruw ijzer, ruw staal of primaire non-ferrometalen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.106 kg per jaar of meer;

  • b.

    waar een of meer warmband- of koudwalsen aanwezig zijn voor het tot platen omvormen van metalen of hun legeringen, waarvan het smeltpunt hoger is dan 800 K, en waarbij de dikte van het aangevoerde materiaal groter is dan 1 mm en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • c.

    waar een of meer wals- of trekinstallaties aanwezig zijn voor het tot profiel- of stafmateriaal omvormen van metalen of hun legeringen, waarvan het smeltpunt hoger is dan 800 K en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • d.

    waar een of meer wals-, trek- of lasinstallaties aanwezig zijn voor het produceren van metalen buizen en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • e.

    voor het smeden van ankers of kettingen en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • f.

    voor het produceren, renoveren of schoonmaken van metalen ketels, vaten, tanks of containers en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • g.

    voor het samenvoegen van plaat-, profiel-, staf- of buismaterialen door middel van smeden, klinken, lassen of monteren en waar het niet in een gesloten gebouw ondergebrachte produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • h.

    voor het smelten of gieten van metalen of hun legeringen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 4.106 kg per jaar of meer;

  • i.

    voor het smelten van lood met een capaciteit ten aanzien daarvan van 2,5.106 kg per jaar of meer.

Categorie 13

13.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren of proefdraaien van:

    • 1°.

      vliegtuigen;

    • 2°.

      trams of onderdelen daarvan;

    • 3°.

      motoren, motorvoertuigen of -vaartuigen;

    • 4°.

      caravans;

    • 5°.

      landbouwwerktuigen;

    • 6°.

      bromfietsen;

  • b.

    het parkeren van 3 of meer voor het vervoer van goederen langs de weg bestemde motorvoertuigen, gelede motorvoertuigen, aanhangwagens of opleggers, waarvan de massa van het ledige voertuig, vermeerderd met het laadvermogen, meer bedraagt dan 3500 kg.

13.2. Voor de toepassing van onderdeel 13.1, onder b, blijven buiten beschouwing parkeerterreinen die deel uitmaken van openbare wegen of weggedeelten en parkeerterreinen die voor het openbaar verkeer openstaan.

13.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen of assembleren van automobielen of motoren voor automobielen met een produktieoppervlak ten aanzien daarvan van 10.103 m2 of meer;

  • b.

    voor het bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 m of meer;

  • c.

    het reinigen van tankschepen.

Categorie 14

14.1.

  • a.

    Spoorwegemplacementen;

  • b.

    inrichtingen voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren of proefdraaien van spoorvoertuigen of onderdelen daarvan.

14.2 Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover de inrichtingen zijn bestemd voor het samenstellen van treinen of treindelen door middel van het stoten of heuvelen van spoorvoertuigen, bestemd voor goederenvervoer.

Categorie 15

Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, behandelen, opslaan of overslaan van hout of kurk dan wel van houten, kurken of houtachtige voorwerpen.

Categorie 16

16.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan, overslaan of reinigen van textiel, woningtextiel, textielgrondstoffen, bont, leer, vlas of produkten hiervan;

  • b.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van papierstof, papier of produkten hiervan;

  • c.

    toepassen van grafische technieken.

16.2. Voor de toepassing van onderdeel 16.1 blijven buiten beschouwing inrichtingen voor het opslaan van gebundeld vlas met een drogestof-gehalte van meer dan 30%.

16.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen:

  • a.

    waar 50 of meer mechanisch aangedreven weefgetouwen aanwezig zijn;

  • b.

    voor het vervaardigen van papier of celstof met een capaciteit ten aanzien daarvan van 3.103 kg per uur of meer.

Categorie 17

17.1. Inrichtingen waar met vuurwapens wordt geschoten of met ontvlambare of ontplofbare voorwerpen wordt geworpen.

17.2. Voor de toepassing van onderdeel 17.1 blijven buiten beschouwing inrichtingen waarop door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht uitsluitend met niet-scherpe patronen wordt geschoten.

Categorie 18

18.1. Hotels, restaurants, pensions, cafés, cafetaria's, snackbars en discotheken, alsmede aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding logies worden verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

18.2. Voor de toepassing van onderdeel 18.1 blijven buiten beschouwing inrichtingen waar:

  • a.

    voorzieningen aanwezig zijn voor het gelijktijdig kunnen verstrekken van uitsluitend logies en ontbijt aan ten hoogste 15 personen, of

  • b.

    ten hoogste 15 standplaatsen voor kampeermiddelen aanwezig zijn.

Categorie 19

19.1.

  • a.

    Inrichtingen waar drie of meer speelautomaten aanwezig zijn die zijn opgesteld voor gebruik door anderen dan de eigenaar of de houder;

  • b.

    dansscholen en andere inrichtingen waar een of meer voorzieningen aanwezig zijn voor het dansen;

  • c.

    sportscholen, sporthallen en andere inrichtingen, niet zijnde sportterreinen, waar een of meer voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het beoefenen van sport;

  • d.

    muziekscholen, muziekoefenlokalen en andere inrichtingen waar een of meer voorzieningen aanwezig zijn voor het beoefenen van muziek;

  • e.

    sportterreinen, openluchttheaters en andere inrichtingen waar een of meer voorzieningen aanwezig zijn voor recreatieve doeleinden en waar een geluidsinstallatie is opgesteld;

  • f.

    inrichtingen voor het bieden van gelegenheid tot zwemmen;

  • g.

    inrichtingen of terreinen, geen openbare weg zijnde, waar gelegenheid wordt geboden tot het gebruiken van:

    • 1°.

      gemotoriseerde modelvliegtuigen, -vaartuigen of -voertuigen;

    • 2°.

      bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voer- of vaartuigen in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden;

  • h.

    jachthaven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van tien of meer pleziervaartuigen;

  • i.

    inrichtingen waar met bogen of boogwapens of met wapens, werkend met luchtdruk of gasdruk, wordt geschoten.

19.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot categorie 19.1, onder g, 2°, voor zover het betreft terreinen, geen openbare weg zijnde, die bestemd of ingericht zijn voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen, en die daartoe acht uren per week of meer opengesteld zijn.

19.3. Voor de toepassing van onderdeel 19.2 blijven buiten beschouwing terreinen die langer zijn opengesteld, indien dit een gevolg is van ruimere openingstijden gedurende ten hoogste drie weekeinden per kalenderjaar, met het oog op het houden van wedstrijden op die terreinen of het voorbereiden van zodanige wedstrijden. Tot het weekeinde worden gerekend: zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen of daarmee gelijkgestelde dagen als bedoeld in artikel 3 van de Algemene termijnenwet, die op een vrijdag of op een maandag vallen.

Categorie 20

20.1.

  • a.

    Inrichtingen voor het omzetten van:

    • 1°.

      windenergie in mechanische, elektrische of thermische energie;

    • 2°.

      hydrostatische energie in elektrische of thermische energie;

    • 3°.

      elektrische energie in stralingsenergie;

    • 4°.

      thermische energie in elektrische energie;

  • b.

    transformatorstations, met niet in een gesloten gebouw ondergebrachte transformatoren, met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer.

20.2. Voor de toepassing van onderdeel 20.1, onder a, 1°, blijven buiten beschouwing windmolens of windturbines met een rotordiameter kleiner dan 2 m.

20.3. Voor de toepassing van onderdeel 20.1, onder a, 3°, blijven buiten beschouwing inrichtingen met een elektrisch vermogen of gezamenlijk vermogen voor de omzetting van die elektrische energie kleiner dan 4 kW.

20.4. Voor de toepassing van onderdeel 20.1, onder a, 4°, blijven buiten beschouwing inrichtingen met een elektrisch vermogen of gezamenlijk vermogen kleiner dan 1,5 kW.

20.5. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van de inrichtingen bedoeld in onderdeel 20.1, onder b.

Categorie 21

21.1. Inrichtingen waarin:

  • a.

    laboratoria, dierverblijven, opslagruimten of kassen aanwezig zijn, die zijn bestemd voor:

    • 1°.

      de genetische modificatie van organismen of

    • 2°.

      het voor onderwijs, onderzoek, ontwikkeling of niet-industriële doeleinden vermeerderen, opslaan, toepassen, voorhanden hebben, vervoeren, zich ontdoen of vernietigen van genetisch gemodificeerde organismen in hoeveelheden van niet meer dan tien liter cultuurvloeistof per eenheid of in hoeveelheden die om andere redenen zijn te beschouwen als kleinschalig;

  • b.

    dierverblijven, opslagruimten, kassen of installaties voor produktie-processen aanwezig zijn, die zijn bestemd voor het niet-kleinschalig vermeerderen, opslaan, toepassen, voorhanden hebben, vervoeren, zich ontdoen of vernietigen van genetisch gemodificeerde organismen.

21.2. Onder de in onderdeel 21.1 bedoelde handelingen worden niet begrepen:

Categorie 22

Inrichtingen voor het opslaan of overslaan van andere stuk- of bulkgoederen dan de stoffen, preparaten of produkten, die in een andere in deze bijlage opgenomen categorie worden genoemd, met een oppervlakte voor de opslag daarvan van 2000 m2 of meer.

Categorie 23

23.1.

  • a.

    Algemene, academische of categoriale ziekenhuizen;

  • b.

    inrichtingen voor het bieden van medische behandeling, verpleging, of huisvesting tezamen met verzorging.

23.2. Voor de toepassing van onderdeel 23.1 blijven buiten beschouwing praktijken voor de uitoefening van de geneeskunst als huisarts en van de diergeneeskunst.

Categorie 24

24.1. Inrichtingen voor het vervaardigen van koolelektroden.

24.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 50.106 kg per jaar of meer.

Categorie 25

Inrichtingen voor het reinigen van drukhouders, insluitsystemen, ketels, vaten, mobiele tanks, tankauto's, tank- of bulkcontainers.

Categorie 26

Inrichtingen voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken.

Categorie 27

27.1. Inrichtingen voor het opslaan, behandelen of reinigen van afvalwater.

27.2. Voor de toepassing van onderdeel 27.1 blijft buiten beschouwing het opslaan van afvalwater in septic-tanks.

27.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het reinigen van afvalwater door middel van waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.103 of meer vervuilingseenheden als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, onderdeel a, van de Waterwet.

Categorie 28

28.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het opslaan van:

    • 1°.

      huishoudelijke afvalstoffen, die ten aanzien daarvan een capaciteit hebben van 5 m3 of meer;

    • 2°.

      bedrijfsafvalstoffen, die ten aanzien daarvan een capaciteit hebben van 5 m3 of meer;

    • 3°.

      5 of meer autowrakken;

    • 4°.

      gevaarlijke afvalstoffen;

  • b.

    het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen;

  • c.

    het storten van afvalstoffen;

  • d.

    het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen.

28.2. Voor de toepassing van onderdeel 28.1 worden onder huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen niet begrepen dierlijke of overige organische meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib, tenzij sprake is van het verbranden of vernietigen van die meststoffen dan wel het storten van die meststoffen.

28.3. Voor de toepassing van onderdeel 28.1 blijven buiten beschouwing:

  • a.

    inrichtingen voor het uitsluitend opslaan, behandelen of reinigen van afvalwater;

  • b.

    inrichtingen voor zover het betreft werken waarbij, anders dan voor het opslaan:

    • 1°.

      minder dan 1 m3 huishoudelijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht;

    • 2°.

      minder dan 50 m3 bedrijfsafvalstoffen op of in de bodem worden gebracht;

  • c.

    inrichtingen voor zover het betreft toepassingen van bouwstoffen, grond of baggerspecie waarop het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is en waarin wordt gehandeld in overeenstemming met de bepalingen van dat besluit;

  • d.

    inrichtingen voor het opslaan van autowrakken in het kader van hulpverlening aan kentekenhouders door een daartoe aangewezen organisatie of instantie of in het kader van onderzoek door politie of justitie;

  • e.

    inrichtingen voor het boven- of ondergronds opslaan, al dan niet in combinatie met verdichting, van huishoudelijke of bedrijfsafvalstoffen in containers met een capaciteit of gezamenlijke capaciteit van ten hoogste 35 m3;

  • f.

    inrichtingen voor het op of in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam brengen van onderhoudsspecie van de klasse 0, 1 of 2, overeenkomstig de classificatie krachtens het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen, indien deze onderhoudsspecie ten hoogste dezelfde klasse heeft als de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam waarin de onderhoudsspecie wordt gebracht, met uitzondering van inrichtingen die niet in open verbinding staan met een ander oppervlaktewaterlichaam.

28.4. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het opslaan van de volgende afvalstoffen:

    • 1°.

      van buiten de inrichting afkomstige ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 35 m3 of meer;

    • 2°.

      van buiten de inrichting afkomstige zuiveringsslib, kolenreststoffen of afvalgips met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.103 m3 of meer;

    • 3°.

      van buiten de inrichting afkomstige verontreinigde grond, waaronder begrepen verontreinigde baggerspecie, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.10 m3 of meer;

    • 4°.

      5 of meer autowrakken;

    • 5°.

      van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;

    • 6°.

      andere dan de onder 1° tot en met 5° genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.103 m3 of meer;

  • b.

    het overslaan van van buiten de inrichting afkomstige:

    • 1°.

      huishoudelijke afvalstoffen of van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 1.103 m3 of meer;

    • 2°.

      gevaarlijke afvalstoffen;

  • c.
    • 1°.

      het ontwateren, microbiologisch of anderszins biologisch of chemisch omzetten, agglomereren, deglomereren, mechanisch, fysisch of chemisch scheiden, mengen, verdichten of thermisch behandelen - anders dan verbranden - van van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 15.106 kg per jaar of meer;

    • 2°.

      het bewerken, verwerken of vernietigen - anders dan verbranden - van van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;

  • d.

    het bewerken, verwerken of vernietigen van autowrakken;

  • e.

    het verbranden van:

    • 1°.

      van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen;

    • 2°.

      van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen;

    • 3°.

      van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;

  • f.

    het op of in de bodem brengen van huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen om deze stoffen daar te laten;

  • g.

    het geheel of gedeeltelijk vernietigen van van buiten de inrichting afkomstige genetisch gemodificeerde organismen als afvalstoffen of voorkomend in afvalstoffen.

28.5. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het verdichten, scheuren, knippen of breken van schroot van ferro- of non-ferrometalen door middel van mechanische werktuigen met een motorisch vermogen of een gezamenlijk motorisch vermogen van 25 kW of meer.

28.6. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft werken waarbij, anders dan voor het opslaan:

  • a.

    1 m3 of meer huishoudelijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht, tenzij het werk deel uitmaakt van een inrichting en de afvalstoffen uit die inrichting afkomstig zijn;

  • b.

    50 m3 of meer bedrijfsafvalstoffen op of in de bodem worden gebracht, tenzij het werk deel uitmaakt van een inrichting en de afvalstoffen uit die inrichting afkomstig zijn;

  • c.

    gevaarlijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht.

28.7. Voor de toepassing van onderdeel 28.4, onder a, 1°, 2°, 3° en 6°, en onder c, 1°, blijven buiten beschouwing inrichtingen voor het uitsluitend opslaan, bewerken, verwerken of vernietigen - anders dan verbranden van de volgende afvalstoffen:

  • a.

    papier;

  • b.

    textiel;

  • c.

    ferro- of non-ferrometalen;

  • d.

    schroot;

  • e.

    glas.

28.8. Voor de toepassing van onderdeel 28.4, onder a, 1°, 5°, en 6°, blijven buiten beschouwing inrichtingen voor het opslaan, ter uitvoering van een verplichting tot inname van afvalstoffen, opgelegd bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 10.17 of artikel 15.32, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer, van de betrokken afvalstoffen, voorzover die afvalstoffen zijn afgegeven door of ingezameld bij particuliere huishoudens of naar aard en hoeveelheid met die van particuliere huishoudens vergelijkbaar zijn.

28.9. Voor de toepassing van onderdeel 28.4, onder a, 5°, blijven buiten beschouwing:

  • a.

    inrichtingen waar uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen die zijn afgegeven door, of ingezameld bij, particuliere huishoudens voorzover deze bestaan uit producten die gelijksoortig zijn aan de producten die door degene die de inrichting drijft aan particulieren ter beschikking worden gesteld;

  • b.

    inrichtingen waar uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, die zijn ontstaan bij bouw-, onderhouds-, of herstelwerkzaamheden die buiten de inrichting zijn verricht door degene die de inrichting drijft;

  • c.

    inrichtingen waar uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, die zijn afgegeven door of ingezameld bij particuliere huishoudens, met een capaciteit ten aanzien daarvan van minder dan 35 m3.

Bijlage

II

behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

Categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 8.2, tweede lid, van de wet, ten aanzien waarvan Onze Minister bevoegd gezag is

Categorie 1

Vlootbases die in hoofdzaak worden gebruikt door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke zeekrijgsmacht.

Categorie 2

Vliegbases of vliegkampen, die in hoofdzaak worden gebruikt door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Categorie 3

Kazernes die in hoofdzaak worden gebruikt door parate eenheden van de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Categorie 4

Inrichtingen:

  • a.

    die in hoofdzaak bestemd zijn voor het transporteren of het opslaan van brandstof ten behoeve van de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht;

  • b.

    die in hoofdzaak bestemd zijn voor het opslaan van munitie ten behoeve van de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Categorie 5

Verbindings- en commandocentra ten behoeve van de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Categorie 6

6.1 Schietkampen, schietranges, schietgebieden, regionale schietterreinen of rayonschietterreinen, die in hoofdzaak worden gebruikt door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

6.2 Voor de toepassing van categorie 6.1 blijven buiten beschouwing inrichtingen waarop uitsluitend met niet-scherpe patronen wordt geschoten.

Categorie 7

Landelijke brandweeroefenplaatsen die in hoofdzaak worden gebruikt door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Categorie 8

Spoorwegemplacementen die in hoofdzaak worden gebruikt door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Categorie 8a

Inrichtingen voor het vervaardigen, onderhouden, repareren of opslaan van materieel of materialen ten behoeve van de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht, die van essentieel belang zijn voor de logistieke ondersteuning van de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Categorie 9

Laboratoria, bestemd voor het ontwikkelen en beproeven van genetisch gemodificeerde organismen, van welke activiteiten met toepassing van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer is vastgesteld dat deze uitsluitend mogen plaatsvinden met toepassing van voorzieningen en voorschriften, die gelden voor het hoogste krachtens dat besluit bij ministeriële regeling aangewezen niveau.

Categorie 10

Inrichtingen waar meer dan 50 000 kilogram in beslag genomen vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de zin van het Vuurwerkbesluit worden opgeslagen.

Bijlage

III

behorende bij artikel 3.3 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer