Wet van 17 mei 2010, houdende regels met betrekking tot de financiële functie van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hun bevoegdheid tot het heffen van belastingen en hun financiële verhouding met het Rijk (Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen met betrekking tot de financiële functie van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hun bevoegdheid tot het heffen van belastingen en hun financiële verhouding met het Rijk;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk
I
Begripsbepalingen
Artikel
1
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
a.
Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
b.
Onze Ministers: Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën;
c.
openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
d.
Rijksvertegenwoordiger: Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
e.
College financieel toezicht: College financieel toezicht Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bedoeld in artikel 2;
f.
geconsolideerde schuld: de gezamenlijke schulden van de collectieve sector van een openbaar lichaam in de vorm van leningen en kredieten, met uitzondering van de onderlinge schulden binnen de desbetreffende collectieve sector;
g.
rentelast: de uitgaven aan rente toerekenbaar aan een begrotingsjaar over de geconsolideerde schuld van de collectieve sector van een openbaar lichaam;
h.
collectieve sector: gezamenlijkheid van de rechtspersonen die op basis van het System of National Accounts van de Verenigde Naties tot de sector overheid worden gerekend;
i.
rentelastnorm: de gemiddeld per begrotingsjaar toegestane rentelast voor de collectieve sector van een openbaar lichaam, als percentage van de gemiddelde gerealiseerde inkomsten van de collectieve sector van het openbaar lichaam over de drie jaren voorafgaand aan het jaar waarin de begroting wordt ingediend.
2
In deze wet wordt onder ambtenaar mede verstaan: degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is.
Hoofdstuk
II
Het College financieel toezicht Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Artikel
2
1
Er is een College financieel toezicht Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2
Het College bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.
3
De voorzitter en de andere leden worden op grond van deskundigheid en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad benoemd bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister op basis van de volgende procedure:
a.
de voorzitter op aanbeveling van Onze Minister-President;
b.
een lid namens Bonaire, Sint Eustatius en Saba gezamenlijk en
c.
een lid namens Nederland.
4
De leden worden benoemd voor een periode van drie jaar. Herbenoeming is mogelijk.
5
Een lid wordt op eigen verzoek ontslagen.
6
Een lid kan worden geschorst of ontslagen wegens ongeschiktheid voor de vervulde functie, dan wel wegens andere zwaarwegende in zijn persoon gelegen redenen, dan wel wegens het aanvaarden van een ambt, betrekking of functie als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid.
7
Schorsing en ontslag geschieden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.
8
Voorafgaande aan een ontslag of een schorsing wordt het College gehoord, tenzij de omstandigheden met betrekking tot het ontslag of de schorsing dat horen belemmeren.
9
Onze Minister stelt de vaste vergoeding van de leden van het College vast. Hierbij wordt de toepasselijke salarisschaal van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren en de toepasselijke deeltijdfactor aangegeven. De leden hebben voorts overeenkomstig het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland recht op vergoeding van reis- en verblijfskosten. Daarnaast hebben de leden op declaratiebasis recht op vergoeding van kosten van internationale telefoongesprekken die zij maken in het kader van de werkzaamheden voor het College.
Artikel
3
1
Een lid van het College financieel toezicht kan niet tevens zijn:
a.
Gouverneur of Rijksvertegenwoordiger;
b.
minister of staatssecretaris;
c.
commissaris van de Koning of gedeputeerde;
d.
lid van een vertegenwoordigend orgaan of van een daarmee vergelijkbaar orgaan van Nederland;
e.
burgemeester of wethouder dan wel gezaghebber of eilandgedeputeerde;
ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven.
2
Een lid vervult ook overigens geen andere betrekking of nevenfunctie die overigens ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
3
Een lid meldt het voornemen tot het aanvaarden van een andere betrekking of nevenfunctie aan Onze Minister.
4
Het College maakt de nevenfuncties van een lid openbaar. Openbaarmaking geschiedt bij zijn benoeming en voorts door jaarlijkse publicatie van een opgave van deze nevenfuncties in de Staatscourant en in de afkondigingbladen van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 142, tweede lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel
4
1
De taken van het College financieel toezicht zijn, onverminderd de in andere artikelen genoemde taken:
a.
adviseren van de openbare lichamen en Onze Minister in het kader van het toezicht op de toepassing van de bij deze wet vastgestelde normen ter zake van de voorbereiding, de uitvoering en de verantwoording van de begroting door het openbaar lichaam, alsmede van het toezicht op de verbetering van het financieel beheer, de inrichting en de werking van de administraties en het betalingsverkeer;
b.
het toezicht op het dagelijks beheer door de bestuurscolleges en in dat verband het toetsen of aan de bij deze wet vastgestelde voorwaarden is voldaan voor het aangaan van kredieten door een openbaar lichaam;
c.
het in opdracht van Onze Minister uitvoeren van taken in het kader van de uitvoering van deze wet en de daarop berustende bepalingen.
2
Het College legt eens per half jaar schriftelijk verantwoording af over zijn werkzaamheden aan Onze Minister. Het College zendt een afschrift van dit verslag aan de betrokken bestuurscolleges en eilandsraden.
3
Het College verstrekt desgevraagd inlichtingen over zijn werkzaamheden aan Onze Minister, aan Onze Minister van Financiën en aan het desbetreffende bestuurscollege.
4
Onze Minister kan, na overleg met het betrokken bestuurscollege, beleidsregels vaststellen en algemene en bijzondere aanwijzingen geven ten aanzien van de uitoefening van de in en op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen aan het College toegekende taken en bevoegdheden.
Artikel
5
1
Het College financieel toezicht stelt een bestuursreglement vast, waarin in ieder geval regels over zijn besluitvorming, werkwijze en procedures zijn opgenomen. In het reglement worden tevens regels opgenomen over de verdeling van de werkzaamheden bij de voorbereiding van de besluiten van het College.
2
Voorafgaande aan de vaststelling van het bestuursreglement en van wijzigingen daarvan, overlegt het College hierover met de bestuurscolleges.
3
De voorzitter heeft de dagelijkse leiding en ziet toe op een doelmatige en voortvarende uitvoering van de taken van het College.
4
Indien bij het nemen van besluiten door het College de stemmen staken, heeft de voorzitter de doorslaggevende stem.
5
Voor het bestuursreglement alsmede elke wijziging daarvan is de goedkeuring van Onze Minister vereist. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het bestuursreglement een goede taakuitoefening kan belemmeren.
Het College financieel toezicht heeft een secretaris.
2
Aan de secretaris kunnen medewerkers worden toegevoegd.
3
De secretaris en de medewerkers staan onder gezag van de voorzitter van het College en leggen uitsluitend aan hem verantwoording af.
4
Onze Minister benoemt de secretaris en de medewerkers na overleg met het College.
5
De secretaris en de medewerkers zijn geen lid van het College.
6
De secretaris en de medewerkers zijn in dienst van Onze Minister, dan wel worden vanwege Onze Minister aan het College ter beschikking gesteld.
Artikel
7
1
De bezoldiging van de leden, de secretaris en de medewerkers van het College financieel toezicht, alsmede de bekostiging van de overige apparaatsuitgaven komen ten laste van de begroting van Onze Minister.
2
De uitgaven en ontvangsten, samenhangende met het verstrekken van rekening-courantkredieten door het College aan een openbaar lichaam, komen ten laste respectievelijk ten gunste van de begroting van Onze Minister.
3
De valutarisico’s, samenhangende met het verstrekken van rekening-courantkredieten door het College aan een openbaar lichaam, komen voor rekening van de begroting van Onze Minister.
Artikel
8
1
Indien naar het oordeel van Onze Minister het College financieel toezicht bij de uitoefening van zijn taak ernstig in gebreke blijft, kan Onze Minister ten aanzien van het College of een of meer van de leden van het College financieel toezicht tijdelijk de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2
Deze voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het College, onderscheidenlijk het lid, in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
Hoofdstuk
III
Financiële functie
Afdeling
1
Besluiten met financiële gevolgen
Artikel
9
1
In dit artikel wordt onder deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon verstaan: het houden van aandelen in of het onderdeel uitmaken van het bestuur van die rechtspersoon.
2
Het eilandsbestuur neemt een besluit tot het oprichten van of het deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon of een maatschap alleen indien dit bijzonder aangewezen is voor het verrichten van de beoogde activiteit of ten behoeve van vervreemding van bezittingen van het openbaar lichaam. Het bestuurscollege neemt een besluit als bedoeld in de eerste volzin niet dan nadat de eilandsraad een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het bestuurscollege te brengen.
3
Een besluit tot het oprichten van of het deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon of een maatschap behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
4
De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of indien niet aannemelijk is dat is voldaan aan de voorwaarde, genoemd in de eerste volzin van het tweede lid.
5
Ambtenaren, door of vanwege het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt, en politieke ambtsdragers van het openbaar lichaam hebben geen zitting in het bestuur van een privaatrechtelijke rechtspersoon waarin het openbaar lichaam deelneemt.
6
Besluiten tot het benoemen en herbenoemen van vertegenwoordigers van een bestuurscollege of een openbaar lichaam in een privaatrechtelijke rechtspersoon worden niet genomen dan nadat van Onze Minister een verklaring is ontvangen dat deze geen bezwaar heeft tegen die benoeming of herbenoeming.
7
Onze Minister kan de verklaring, bedoeld in het zesde lid, weigeren wegens strijd met het vijfde lid, of als naar zijn oordeel de betreffende beoogde vertegenwoordiger niet over voldoende deskundigheid beschikt of overigens niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van goed ondernemingsbestuur.
8
Onze Minister kan op grond van overwegingen van deugdelijk beheer aanwijzingen geven aan de vertegenwoordiger van een bestuurscollege of een openbaar lichaam in een privaatrechtelijke rechtspersoon met het oog op de standpuntbepaling in de aandeelhouders- of bestuursvergadering op het terrein van het dividendbeleid, de benoeming, het ontslag en de salarissen van bestuurders. De vertegenwoordiger neemt in elk geval het standpunt in dat investeringen en desinvesteringen door de rechtspersoon voor goedkeuring aan de algemene aandeelhoudersvergadering, respectievelijk het bestuur worden voorgelegd.
9
Het bestuurscollege stelt de jaarrekeningen van de privaatrechtelijke rechtspersonen waarin het college of het openbaar lichaam deelneemt uiterlijk zes maanden na afloop van het boekjaar aan het College financieel toezicht ter beschikking.
Artikel
10
1
Vervreemding van bezittingen van een openbaar lichaam op welke wijze dan ook geschiedt tegen marktconforme voorwaarden.
2
Besluiten tot vervreemding van onroerende zaken, aandelen, obligaties en concessies, en roerende zaken behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
3
De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het financieel belang van het openbaar lichaam.
4
Onze Minister kan ten aanzien van door hem aan te geven soorten besluiten aangeven dat die de in het tweede lid bedoelde goedkeuring niet behoeven.
Artikel
11
1
Geldleningen kunnen niet ten name of ten laste van een openbaar lichaam worden aangegaan, gegarandeerd of verstrekt.
2
De rentelastnorm voor de collectieve sector van een openbaar lichaam bedraagt 0% gemiddeld per begrotingsjaar.
3
Indien een dreigende overschrijding van de rentelastnorm wordt veroorzaakt door uitgaven- en inkomstenontwikkelingen in de collectieve sector, niet zijnde een openbaar lichaam, kan Onze Minister aanwijzingen geven aan een of meer rechtspersonen binnen de collectieve sector ter beheersing van de rentelasten van de collectieve sector.
4
Ter beoordeling van deze uitgaven- en inkomstenontwikkeling rapporteert het College financieel toezicht in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek aan Onze Minister, gelijktijdig met het doorzenden van de jaarrekeningen van de openbare lichamen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, over de voorlopige uitgaven-, inkomsten-, tekort- en schuldcijfers van de collectieve sector van de openbare lichamen. Daarbij zijn de definities van het System of National Accounts leidend.
Artikel
12
1
Het openbaar lichaam heeft een rekening-courant bij het College financieel toezicht.
2
Liquiditeitstekorten ten gevolge van afwijkingen in de gerealiseerde uitgaven en ontvangsten van de gewone dienst worden, na instemming van het College financieel toezicht, gedekt door het toestaan van een tekort op de rekening-courant.
3
Het College financieel toezicht stelt per maand, per kwartaal of per half jaar een maximum vast van het tekort op een rekening-courant, dan wel het minimum van het tegoed op een rekening-courant, zodanig dat het toegestane rekening-courantkrediet niet leidt tot overschrijding van de geldende rentelastnorm in het begrotingsjaar.
4
Een openbaar lichaam is niet bevoegd kredieten anders dan bij het College financieel toezicht op te nemen.
Afdeling
2
De begroting en de jaarrekening
§
1
Algemene bepalingen
Artikel
13
1
De begroting, de begrotingswijzigingen, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht op basis van een stelsel van baten en lasten, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels.
2
In de raming van baten en lasten wordt per begrotingspost opgenomen het gerealiseerde bedrag van het voorvorige begrotingsjaar, het geraamde bedrag van het vorige begrotingsjaar na wijziging en het geraamde bedrag van het begrotingsjaar.
3
De begroting bevat voorts in ieder geval:
a.
een post onvoorzien;
b.
een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren;
c.
een paragraaf weerstandsvermogen.
Artikel
14
Aan de openbare lichamen kunnen slechts bij of krachtens de wet uitgaven worden opgelegd.
§
2
De begroting
Artikel
15
1
De eilandsraad brengt voor alle taken en activiteiten jaarlijks op de begroting de bedragen die hij daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de financiële middelen die hij naar verwachting kan aanwenden.
2
De begroting is in evenwicht.
3
Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.
4
De dienst van het kalenderjaar wordt gesloten op 31 december van het kalenderjaar.
Artikel
16
Verplichte uitgaven van het openbaar lichaam zijn:
a.
opeisbare schulden;
b.
de uitgaven die bij of krachtens de wet aan het openbaar lichaam zijn opgelegd;
c.
de uitgaven die voortvloeien uit de van het openbaar lichaam gevorderde medewerking tot uitvoering van wetten en algemene maatregelen van bestuur, voor zover die uitgaven niet ten laste van anderen zijn gebracht.
Artikel
17
1
Het bestuurscollege zendt jaarlijks voor een door het College financieel toezicht te bepalen datum de ontwerpbegroting voor het komende jaar aan het College.
2
Het College financieel toezicht toetst de ontwerpbegroting aan de criteria, genoemd in artikel 19, tweede lid.
3
Het College financieel toezicht zendt binnen twee weken na ontvangst van de ontwerpbegroting aan het bestuurscollege een advies, bevattende zijn bevindingen met betrekking tot de uitgevoerde toetsing en eventuele aanbevelingen met betrekking tot aanpassing van de ontwerpbegroting.
4
Het bestuurscollege biedt jaarlijks uiterlijk op 1 september van het jaar, voorafgaand aan het begrotingsjaar, de ontwerpbegroting aan de eilandsraad aan en geeft daarbij aan op welke wijze rekening is gehouden met de bevindingen en aanbevelingen van het College financieel toezicht.
5
De ontwerpbegroting en de overige in het eerste en derde lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan de eilandsraad zijn aangeboden, voor eenieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.
Artikel
18
1
De eilandsraad beraadslaagt over de ontwerpbegroting niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving, bedoeld in artikel 17, vijfde lid.
2
Over voorstellen tot amendering van de ontwerpbegroting wordt geen besluit genomen dan nadat het College financieel toezicht in de gelegenheid is gesteld over die voorstellen een advies uit te brengen. Daartoe zendt het bestuurscollege voorstellen tot amendering van de ontwerpbegroting onmiddellijk na indiening daarvan aan het College financieel toezicht. Het College financieel toezicht brengt binnen drie dagen na ontvangst een advies uit als bedoeld in artikel 17, derde lid.
3
De eilandsraad stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar.
Artikel
19
1
De begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan gedeeltelijk worden verleend.
2
Onze Minister toetst de begroting in ieder geval aan de volgende criteria:
a.
de begroting is in overeenstemming met de artikelen 11 tweede lid, 13 en 15 en de daarop berustende bepalingen;
b.
de begroting is toelaatbaar uit een oogpunt van een rechtmatig, doelmatig en controleerbaar financieel beheer;
c.
de in de begroting opgenomen baten en lasten zijn in overeenstemming met de best mogelijke inschatting van reeds aangegane financiële verplichtingen en van te verwachten externe ontwikkelingen;
d.
de in de begroting opgenomen financiële verplichtingen en lasten brengen geen onaanvaardbare risico’s met zich mee voor toekomstige begrotingsjaren;
e.
de begroting voldoet overigens aan de geldende regelgeving.
3
De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of met het financieel belang van het openbaar lichaam.
4
Het bestuurscollege zendt de door de eilandsraad vastgestelde begroting binnen twee weken na de vaststelling, maar in ieder geval vóór 15 november van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Onze Minister, door tussenkomst van het College financieel toezicht.
5
Onze Minister maakt binnen twee weken na ontvangst van de vastgestelde begroting het besluit omtrent goedkeuring bekend aan de eilandsraad die de begroting heeft vastgesteld.
6
Het nemen van een besluit omtrent goedkeuring kan eenmaal voor ten hoogste twee weken worden verdaagd.
7
Een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen, indien binnen de in het vijfde lid genoemde termijn geen besluit omtrent goedkeuring of geen besluit tot verdaging, dan wel binnen de termijn waarvoor het besluit is verdaagd, geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan de eilandsraad die de begroting heeft vastgesteld.
8
Als Onze Minister aan de begroting geheel of gedeeltelijk goedkeuring onthoudt stelt het bestuurscollege zo spoedig mogelijk na ontvangst van dat besluit een nieuwe ontwerpbegroting op, rekening houdend met het besluit van Onze Minister.
Als het College financieel toezicht op de in artikel 19, vierde lid, genoemde datum nog geen begroting ter goedkeuring heeft ontvangen bericht het Onze Minister daarover. Dat bericht bevat een door het College opgesteld ontwerp voor de begroting voor het eerstvolgende begrotingsjaar, zoals die naar het oordeel van het College vastgesteld zou moeten worden.
2
Als Onze Minister een week na de in artikel 19, vierde lid, genoemde datum nog geen begroting ter goedkeuring heeft ontvangen stelt hij zelf de begroting van het desbetreffende openbare lichaam voor het eerstvolgende begrotingsjaar vast.
Artikel
21
1
Een besluit tot wijziging van de begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
2
De artikelen 17, 18 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing. Onze Minister betrekt bij de beoordeling de ontwikkeling van het saldo op de rekening-courant, bedoeld in artikel 12, eerste lid.
3
Indien dit nodig is in verband met het herstel van schade veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen, waaronder natuurrampen, kan Onze Minister, na overleg met het desbetreffende bestuurscollege een tekort op de begroting of een overschrijding van de rentelastnorm toestaan.
4
Indien op de dag waarop een besluit tot wijziging van de begroting ter goedkeuring aan Onze Minister wordt aangeboden, de begroting nog niet is goedgekeurd, vangt de in artikel 19, vijfde lid, bedoelde termijn aan op de dag van de goedkeuring van de begroting.
Artikel
22
1
Het bestuurscollege zendt uiterlijk drie weken na afloop van ieder kwartaal uitvoeringsrapportages aan Onze Minister, door tussenkomst van het College financieel toezicht.
2
Zo nodig gaan de uitvoeringsrapportages vergezeld van ontwerpen van begrotingswijzigingen als bedoeld in artikel 21. Ontwerpen van begrotingswijzigingen worden in ieder geval voorgelegd met betrekking tot:
a.
wijzigingen in de ramingen van de verplichtingen, de baten en lasten van het lopende jaar;
b.
voornemens tot nieuw beleid;
c.
compensatie van inmiddels in de rekening van het voorafgaande begrotingsjaar gebleken tekorten op de gewone dienst of op de kapitaaldienst, of van een gebleken overschrijding van de rentelastnorm.
Artikel
23
1
Behoudens de artikelen 24 en 26 kunnen ten laste van het openbaar lichaam geen uitgaven worden gedaan die niet zijn geraamd bij goedgekeurde begroting of een goedgekeurde begrotingswijziging dan wel in een door Onze Minister overeenkomstig artikel 20 vastgestelde begroting.
2
Het bestuurscollege legt het voornemen tot het aangaan van een financiële verplichting voor advies voor aan het hoofd Financiën van het openbaar lichaam of, bij zijn afwezigheid, aan zijn eerste of tweede plaatsvervanger. Een positief advies wordt verleend indien de lasten die samenhangen met de financiële verplichting zijn voorzien in een goedgekeurde begroting of goedgekeurd besluit tot wijziging van de begroting dan wel in een door Onze Minister overeenkomstig artikel 20 vastgestelde begroting.
3
Als de voorgenomen financiële verplichting niet is voorzien in een goedgekeurde begroting of goedgekeurd besluit tot wijziging van de begroting dan wel in een door Onze Minister overeenkomstig artikel 20 vastgestelde begroting dient het bestuurscollege zo snel mogelijk een voorstel tot wijziging van de begroting in bij de eilandsraad.
Artikel
24
1
Voor het aangaan van verplichtingen die niet voorzien zijn in een goedgekeurde begroting of goedgekeurd besluit tot wijziging van de begroting dan wel in een door Onze Minister overeenkomstig artikel 20 vastgestelde begroting behoeft het openbaar lichaam de toestemming van Onze Minister.
2
Een aanvraag tot toepassing van het eerste lid kan door Onze Minister slechts worden afgewezen wegens strijd met het recht of met het financieel belang.
3
Onze Minister beslist op de aanvraag binnen twee weken na de verzending van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid. De toestemming wordt geacht te zijn verleend indien binnen deze termijn geen besluit aan het openbaar lichaam is verzonden.
4
Onze Minister kan aan de toestemming voorschriften verbinden.
5
Onze Minister kan bepalen voor welke posten en tot welk bedrag het openbaar lichaam de toestemming, bedoeld in het eerste lid, niet behoeft.
Artikel
25
1
In gevallen van dringende spoed kan, indien de eilandsraad daartoe besluit, een verplichting worden aangegaan voordat de desbetreffende begroting of begrotingswijziging is goedgekeurd. Het besluit wordt Onze Minister, door tussenkomst van het College financieel toezicht toegezonden. Is de aangegane verplichting geraamd bij een begrotingswijziging die nog niet ter goedkeuring is ingezonden, dan wordt deze begrotingswijziging tezamen met het besluit toegezonden.
2
Over het in het eerste lid bedoelde besluit beslist de eilandsraad bij hoofdelijke oproeping.
Artikel
26
1
Indien de eilandsraad artikel 25 heeft toegepast en Onze Minister zijn goedkeuring aan de desbetreffende begroting of begrotingswijziging onthoudt, kan hij binnen een maand nadat zijn besluit onherroepelijk is geworden, de leden van de eilandsraad die hun stem vóór het in artikel 25 bedoelde besluit hebben uitgebracht, ieder voor een gelijk deel, persoonlijk voor deze verplichting aansprakelijk stellen tegenover het openbaar lichaam.
2
De werking van het besluit tot aansprakelijkstelling wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
3
De Rijksvertegenwoordiger stelt zonodig namens en ten laste van het openbaar lichaam een rechtsvordering in tot betaling van de krachtens het besluit tot aansprakelijkstelling verschuldigde gelden.
Artikel
27
1
Af- en overschrijving op de posten van de begroting is alleen toegestaan voor zover daartoe machtiging is verleend in de begroting zelf of bij een afzonderlijk besluit van de eilandsraad.
2
Opdrachten tot af- en overschrijvingen waartoe machtiging is verleend in de begroting behoeven de instemming van de eilandsraad.
3
Bij algemene maatregel van bestuur kan de bevoegdheid tot overschrijving aan voorwaarden worden verbonden.
Het bestuurscollege legt aan de eilandsraad over elk begrotingsjaar verantwoording af over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.
2
De jaarrekening, het jaarverslag en de in artikel 38, vierde en vijfde lid, bedoelde stukken liggen, zodra zij aan de eilandsraad zijn aangeboden, voor eenieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.
3
De eilandsraad beraadslaagt over de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving, bedoeld in het tweede lid.
Artikel
29
1
De eilandsraad stelt de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgend op het begrotingsjaar. De jaarrekening betreft alle baten en lasten van het openbaar lichaam.
2
Indien de eilandsraad tot het standpunt komt dat in de jaarrekening opgenomen baten, lasten of balansmutaties, die niet rechtmatig tot stand zijn gekomen, aan de vaststelling van de jaarrekening in de weg staan, brengt hij dit terstond ter kennis van het bestuurscollege met vermelding van de gerezen bedenkingen.
3
Het bestuurscollege zendt de eilandsraad binnen twee maanden na ontvangst van het standpunt, bedoeld in het tweede lid, een voorstel voor een indemniteitsbesluit, vergezeld van een reactie op de bij de eilandsraad gerezen bedenkingen.
4
Indien het bestuurscollege een voorstel voor een indemniteitsbesluit heeft gedaan, stelt de eilandsraad de jaarrekening niet vast dan nadat hij heeft besloten over het voorstel.
Artikel
30
Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van het bestuurscollege van het daarin verantwoorde financieel beheer.
Artikel
31
1
Het bestuurscollege zendt de vastgestelde jaarrekening en het jaarverslag, vergezeld van de overige in artikel 28 bedoelde stukken binnen twee weken na vaststelling, maar in ieder geval vóór 15 juli van het jaar, volgend op het begrotingsjaar, aan Onze Minister, door tussenkomst van het College financieel toezicht. Het bestuurscollege voegt daarbij, indien van toepassing, het besluit van de eilandsraad over een voorstel voor een indemniteitsbesluit met de reactie, bedoeld in artikel 29, derde lid.
Indien uit de jaarrekening blijkt dat sprake is van een tekort op de gewone dienst of op de kapitaaldienst of van een overschrijding van de rentelastnorm, geeft het College financieel toezicht aan het bestuurscollege een advies voor wijziging van de begroting voor het lopende jaar en voor de begroting voor het komende jaar. Het bestuurscollege betrekt dit advies bij de eerstvolgende uitvoeringsrapportage, bedoeld in artikel 22.
Artikel
32
Indien de eilandsraad de jaarrekening dan wel een indemniteitsbesluit niet of niet naar behoren vaststelt, zendt het bestuurscollege de jaarrekening, vergezeld van de overige in artikel 28 bedoelde stukken, respectievelijk het indemniteitsbesluit ter vaststelling aan Onze Minister, door tussenkomst van het College financieel toezicht. Onze Minister stelt in dat geval de jaarrekening en in voorkomende gevallen het indemniteitsbesluit vast.
Afdeling
3
Het financieel beheer en de controle
Artikel
33
1
Beleidsmaatregelen die gevolgen hebben voor de baten of lasten op de begroting, worden door het bestuurscollege en de eilandsraad uitgevoerd door middel van een daartoe geëigende voorziening.
2
Indien het bestuurscollege de in het eerste lid bedoelde voorziening niet tijdig vaststelt implementeert of uitvoert en daardoor de haalbaarheid van de uitgaven- en inkomstenramingen in gevaar komt, brengt het College financieel toezicht dit onder de aandacht van het bestuurscollege. Het rapport kan aanbevelingen bevatten met betrekking tot de te treffen voorzieningen.
3
Het bestuurscollege deelt binnen veertien dagen aan het College financieel toezicht mee op welke wijze rekening wordt gehouden met het rapport, bedoeld in het tweede lid en, indien aan de orde, onder vermelding van de termijnen die daarbij in acht zullen worden genomen.
4
Het College financieel toezicht rapporteert aan Onze Minister indien uit de mededeling van het bestuurscollege, bedoeld in het derde lid, blijkt dat het bestuurscollege of de eilandsraad een voorziening als bedoeld in het eerste lid niet treft of dat op een zodanig tijdstip doet dat de haalbaarheid van de uitgaven- en inkomstenramingen in gevaar komt.
5
Het College financieel toezicht zendt het desbetreffende bestuurscollege en de desbetreffende eilandsraad een afschrift van het rapport.
6
Onze Minister kan in afwachting van de totstandkoming of implementatie van de bedoelde voorziening, besluiten het College financieel toezicht te belasten met het vaststellen van bijzondere maatregelen en het zelfstandig uitvoeren hiervan.
Artikel
34
1
De eilandsraad stelt bij eilandsverordening de uitgangspunten vast voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze eilandsverordening waarborgt dat wordt voldaan aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid, verantwoording en controle.
2
De eilandsverordening wordt na vaststelling gezonden aan het College financieel toezicht.
3
Het College financieel toezicht kan te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie, bedoeld in het eerste lid.
4
Het College financieel toezicht kan met een bestuurscollege afspraken maken ter verbetering van het financieel beheer, het materieel beheer en de daarvoor bij te houden administraties.
5
Onze Minister kan het bestuurscollege ter zake van de in het vierde lid genoemde onderwerpen algemene en bijzondere aanwijzingen geven.
6
Onze Minister geeft deze aanwijzingen op het terrein van het financieel beheer met inachtneming van de bevindingen van de accountants, bedoeld in de artikelen 38, derde lid, en 31, tweede lid.
7
Het bestuurscollege neemt de aanwijzingen, bedoeld in het vijfde en zesde lid, in acht.
8
Voor de afspraken inzake de verbeteringen in het financieel beheer maakt het College financieel toezicht gebruik van de bevindingen van de accountants, bedoeld in de artikelen 38, derde lid, en 31, tweede lid.
9
Het College financieel toezicht houdt toezicht op de inrichting van de controle die plaatsvindt in het kader van de uitvoering van de begroting.
Artikel
35
1
Uitsluitend het hoofd Financiën van het openbaar lichaam of zijn eerste of tweede plaatsvervanger kunnen gemandateerd worden namens het openbaar lichaam privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten die voortvloeien uit een besluit tot het aangaan van een financiële verplichting en waarover een positief advies is verleend als bedoeld in artikel 23, tweede lid.
2
Indien het bestuurscollege zonder een positief advies, bedoeld in het eerste lid, de in dat lid bedoelde functionarissen niettemin opdraagt een verplichting aan te gaan of de daarmee verband houdende privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten, informeert de betrokken functionaris Onze Minister daarover, door tussenkomst van het College financieel toezicht.
3
Onze Minister geeft ter zake van de door de betrokken functionaris voorgelegde aangelegenheden een aanwijzing. Het bestuurscollege en de betrokken functionaris nemen deze aanwijzing in acht.
4
Het bestuurscollege deponeert de namen en functies van de personen, bedoeld in het eerste lid, bij het College financieel toezicht. Het College financieel toezicht houdt hiervan een register bij en publiceert dit register na de vaststelling ervan, na elke wijziging, maar in elk geval iedere zes maanden.
5
Onze Minister kan begrotingen of begrotingsartikelen aanwijzen ten laste waarvan geen financiële verplichtingen mogen worden aangegaan, voordat hij daarmee heeft ingestemd.
6
De inhoud van de aangewezen begrotingen of begrotingsartikelen, bedoeld in het vijfde lid, worden, zolang ze zijn aangewezen, opgenomen in het register, bedoeld in het vierde lid.
7
Privaatrechtelijke rechtshandelingen betreffende het aangaan van financiële verplichtingen als bedoeld in dit artikel zijn niet geldig indien:
a.
de regels in dit besluit omtrent de bevoegdheid van de handelende personen niet zijn nageleefd, of
b.
deze handelingen begrotingen of begrotingsartikelen betreffen die ingevolge het zesde lid zijn opgenomen in het register, bedoeld in het vierde lid.
8
In geval van het aangaan van financiële verplichtingen en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen waartoe door de eilandsraad is besloten, is dit artikel van overeenkomstige toepassing.
Artikel
36
1
Namens het openbaar lichaam is uitsluitend het hoofd Financiën van het openbaar lichaam of, bij zijn afwezigheid, zijn eerste of tweede plaatsvervanger, bevoegd tot het verrichten van betalingen die voortvloeien uit door een bestuursorgaan aangegane financiële verplichtingen. Zij kunnen de ontvanger van het openbaar lichaam machtigen de genoemde betalingen te verrichten.
2
Artikel 35, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op opdrachten van het bestuurscollege tot het doen van betalingen, bedoeld in het eerste lid.
3
In afwijking van het eerste lid kunnen betalingen door anderen dan de in dat lid genoemde functionarissen worden verricht voor zover zij contant betalen of gebruik maken van een bankpas of creditcard, onverminderd het bepaalde in het achtste lid.
4
Betalingen namens het openbaar lichaam, zowel onderling als aan derde partijen, worden uitsluitend verricht via het bancaire betalingsverkeer, behoudens het bepaalde in het derde lid.
5
Met de schriftelijke instemming van het College financieel toezicht en onder door hem te stellen voorwaarden kan van het vierde lid worden afgeweken.
6
Het bestuurscollege bevordert dat derde partijen hun betalingen aan het openbaar lichaam verrichten ten gunste van de betrokken inkomstenrekening van het openbaar lichaam.
7
Ontvangen contante gelden en cheques worden op de dag van ontvangst gestort op de inkomstenrekening van het openbaar lichaam.
8
Het doen van contante betalingen, het gebruik van bankpassen, creditcards, chippassen en andere elektronische betaalwijzen is, zonder voorafgaande schriftelijke instemming van het College financieel toezicht, niet toegestaan. In overleg met het bestuurscollege kan het College financieel toezicht voor het gebruik van een creditcard een bestedingslimiet vaststellen.
9
Betalingen namens het openbaar lichaam geschieden tegen voldoende kwijting.
10
Het als geldelijke betaling in ontvangst nemen van niet-geldelijke zaken is niet toegestaan. Met de schriftelijke instemming van het College financieel toezicht kan hiervan worden afgeweken.
11
Het afgeven aan derden en het in ontvangst nemen van derden van geldswaardige papieren in de vorm van aandelen en obligaties geschiedt tegen een voldoende kwijting.
12
Het verlenen van voorschotten op aan derde partijen te verrichten betalingen geschiedt met inachtneming van door het College financieel toezicht na overleg met het bestuurscollege op te stellen regels inzake het verlenen van voorschotten.
Artikel
37
1
Met ingang van een door het College financieel toezicht te bepalen datum draagt het bestuurscollege, in overeenstemming met het College financieel toezicht, er zorg voor:
a.
dat voor het doen van betalingen en het incasseren van inkomsten aparte bankrekeningen zijn geopend bij een of meer banken, al naar gelang de doelmatigheid dat vereist;
b.
dat creditsaldi op de bankrekeningen dagelijks aan het eind van de dag worden overgeboekt naar de bankrekening van het College financieel toezicht;
c.
dat het College financieel toezicht dagelijks afschriften ontvangt van de mutaties op de bankrekeningen.
2
Het College financieel toezicht draagt er zorg voor dat debetsaldi op de bankrekeningen dagelijks aan het eind van de dag worden aangevuld.
3
De mutaties op de in het eerste lid, onder b, bedoelde bankrekening worden door het College financieel toezicht voor elk van de openbare lichamen bijgehouden op de rekening-courant, bedoeld in artikel 12, eerste lid.
4
Het College financieel toezicht vergoedt over creditsaldi op de rekening-courant een creditrente en brengt over debetsaldi een debetrente in rekening. Het percentage van de creditrente en van de debetrente zijn aan elkaar gelijk en gelijk aan de Euro Overnight Index Average.
5
Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot het bepaalde in dit artikel.
Artikel
38
1
De eilandsraad stelt bij eilandsverordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Deze eilandsverordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst.
2
De eilandsverordening wordt na vaststelling gezonden aan het College financieel toezicht.
3
De eilandsraad wijst een of meer accountants aan als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, belast met de controle van de in artikel 28 bedoelde jaarrekening en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen.
4
De accountantsverklaring geeft op grond van de uitgevoerde controle aan of:
a.
de jaarrekening een getrouw beeld geeft van zowel de baten en lasten als de grootte en samenstelling van het vermogen;
b.
de baten, lasten en balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen;
c.
de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, bedoeld in artikel 13.
5
Het verslag van bevindingen bevat in ieder geval bevindingen over:
a.
de vraag of de inrichting van het financiële beheer en van de financiële organisatie een getrouwe en rechtmatige verantwoording mogelijk maken en
b.
onrechtmatigheden in de jaarrekening.
6
De accountant zendt de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen aan de eilandsraad en een afschrift daarvan aan het bestuurscollege.
7
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de reikwijdte van en de verslaglegging omtrent de accountantscontrole, bedoeld in het derde lid.
8
Accountants als bedoeld in het derde lid kunnen in dienst van het openbaar lichaam worden aangesteld en worden in dat geval door de eilandsraad benoemd, geschorst en ontslagen.
9
Indien de eilandsraad op grond van het derde lid accountants heeft aangewezen die in dienst van het openbaar lichaam zijn aangesteld, is:
het bepaalde bij en krachtens de artikelen 15 en 16 van de Wet toezicht accountantsorganisaties van overeenkomstige toepassing op de personen die de dagelijkse leiding hebben over het onderdeel van het openbaar lichaam waarbij de in de aanhef bedoelde accountants werkzaam zijn.
De gezamenlijke rekenkamer is belast met het toezicht op de naleving van het negende lid.
Artikel
39
1
Het bestuurscollege verstrekt Onze Minister en het College financieel toezicht alle inlichtingen die het voor de uitoefening van zijn taken nodig acht.
2
Het bestuurscollege verleent Onze Minister en het College financieel toezicht dan wel door hen aangewezen vertegenwoordigers te allen tijde toegang tot dan wel inzage in alle goederen, administraties, documenten en andere informatiedragers.
3
Onze Minister kan aanwijzingen geven over de verstrekking van gegevens door de collectieve sector, niet zijnde een openbaar lichaam.
Hoofdstuk
IV
De belastingen
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Hoofdstuk
V
De financiële verhouding
§
1
Algemene bepalingen
Artikel
87
1
Indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door de openbare lichamen wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd welke de financiële gevolgen zijn voor de openbare lichamen.
2
In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de openbare lichamen kunnen worden opgevangen.
3
Over de toepassing van het eerste en tweede lid vindt tijdig overleg plaats met Onze Ministers.
§
2
Vrije uitkering
Artikel
88
1
De begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vermeldt voor ieder van de openbare lichamen het bedrag dat als verplichting geldt voor de vrije uitkering.
2
Een openbaar lichaam heeft over het uitkeringsjaar recht op een vrije uitkering ter hoogte van het bedrag dat daartoe in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is opgenomen.
3
De vrije uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van het openbaar lichaam.
Artikel
89
1
Onze Minister die het aangaat kan een renteloze lening verschaffen aan een openbaar lichaam, ten behoeve van het doen van een investering ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.
2
Een aanvraag tot het verschaffen van een lening als bedoeld in het eerste lid wordt door de eilandsraad van het openbaar lichaam ingediend bij Onze Minister die het aangaat, door tussenkomst van het College financieel toezicht. Het College financieel toezicht voorziet de aanvraag van zijn advies.
3
Over toepassing van het eerste en tweede lid vindt tijdig overleg plaats met Onze Ministers.
4
Onze Ministers stellen jaarlijks ten aanzien van ieder van de openbare lichamen vast welk bedrag verschuldigd is aan aflossing van de renteloze leningen.
Artikel
90
1
Onze Minister doet betalingen aan de openbare lichamen in verband met de vrije uitkering, bij wijze van voorschot, over het lopende begrotingsjaar, zoveel mogelijk in twaalf gelijke maandelijkse delen.
2
Indien over enig uitkeringsjaar verrichte betalingen aan een openbaar lichaam hoger of lager zijn dan de over dat jaar voor het openbaar lichaam vastgestelde uitkering, wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald.
3
Bij het doen van betalingen kan verrekening plaatsvinden in verband met andere verplichtingen als bedoeld in dit hoofdstuk.
§
3
Bijzondere uitkeringen
Artikel
91
1
Een bijzondere uitkering is een bijdrage uit ’s Rijks kas die door Onze Minister wie het aangaat onder voorwaarden wordt verstrekt ten behoeve van een bepaalde publieke taak.
2
Bijzondere uitkeringen worden vastgesteld in US dollars en kunnen worden verstrekt aan een openbaar lichaam voor de bestrijding van in de regeling van de uitkering aangeduide kosten van de ontvangers.
3
Omtrent een voorstel tot regeling van een bijzondere uitkering vindt tijdig overleg plaats met Onze Ministers.
Artikel
92
1
Bijzondere uitkeringen worden geregeld bij of krachtens de wet.
2
Het eerste lid is niet van toepassing
a.
in afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift gedurende ten hoogste een jaar of totdat een binnen dat jaar bij de Staten-Generaal ingediend wetsvoorstel is verworpen of tot wet is verheven en in werking is getreden;
b.
indien de uitkering rechtstreeks op grond van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgesteld programma wordt verstrekt;
c.
indien de begroting de ontvanger van de uitkering en het bedrag waarop de uitkering ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt, of
d.
in incidentele gevallen, mits de uitkering voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.
3
Tijdelijke bijzondere uitkeringen kunnen worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Krachtens de maatregel kan de verdeling van de uitkering nader worden bepaald.
4
Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid vervalt vier jaren nadat hij in werking is getreden, tenzij voor dat tijdstip een voorstel van wet bij de Staten-Generaal is ingediend waarin de bijzondere uitkering wordt geregeld.
5
Eenmalige bijzondere uitkeringen kunnen worden geregeld bij ministeriële regeling.
Onze Ministers publiceren jaarlijks uiterlijk op de derde woensdag van mei een overzicht van de bijzondere uitkeringen, met de daarvoor in de lopende begroting beschikbare bedragen.
§
4
Overige bepalingen
Artikel
95
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent:
a.
de toepassing van de in dit hoofdstuk gehanteerde begrippen;
b.
de procedure tot vaststelling en verstrekking van uitkeringen als bedoeld in dit hoofdstuk;
c.
het verzamelen en vaststellen van gegevens ten behoeve van uitkeringen;
d.
het doen van mededelingen en het verschaffen van inlichtingen in verband met de vaststelling en verstrekking van uitkeringen.
Artikel
96
Op een uitkering als bedoeld in dit hoofdstuk kan geen beslag onder de Staat worden gelegd.
Hoofdstuk
VI
Wijziging van andere wetten
Artikel
97
Wijzigt de Provinciewet.
Artikel
98
Wijzigt de Gemeentewet.
Hoofdstuk
VII
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel
99
1
De regels voor de inrichting van de begroting, de begrotingswijzigingen, de jaarrekening en het jaarverslag, gesteld in en krachtens artikel 13, worden voor het eerst toegepast voor het begrotingsjaar 2012.
2
Op de inrichting van de begroting, de begrotingswijzigingen, de jaarrekening en het jaarverslag voor de begrotingsjaren tot en met 2011 blijven de regels van toepassing zoals die golden op de dag voor de inwerkingtreding van hoofdstuk III van deze wet.
3
Op besluiten die op grond van het Besluit tijdelijk financieel toezicht BES ter beoordeling zijn voorgelegd aan het College financieel toezicht, maar waarover het College bij de inwerkingtreding van hoofdstuk III van deze wet nog geen beslissing heeft meegedeeld, zijn de regels van deze wet van toepassing. Voor zover daarbij termijnen gelden waarbinnen een beslissing moet zijn genomen of meegedeeld beginnen die termijnen te lopen op de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Het door het bestuurscollege van een eilandgebied voor het tijdstip van transitie ten behoeve van een openbaar lichaam ter kennis brengen van Onze Minister van Financiën van een besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van opcenten op de hoofdsom van de vastgoedbelasting wordt met ingang van het tijdstip van transitie aangemerkt als het door het bestuurscollege van het desbetreffende openbaar lichaam ter kennis brengen van Onze Minister van Financiën van het betreffende besluit.
tijdstip van inwerkingtreding: het tijdstip waarop hoofdstuk IV van deze wet in werking treedt;
c.
overgangsperiode: de periode vanaf het tijdstip van transitie tot het tijdstip van inwerkingtreding.
Artikel
101b
1
Voor zover de belastingplichtige of inhoudingsplichtige op het tijdstip van transitie rechten en verplichtingen heeft ingevolge:
a.
de Grondbelastingverordening 1908 of een eilandsverordening tot het heffen van opcenten op de grondbelasting als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel B, van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen;
b.
de Landsverordening Speelvergunningsrecht Hazardspelen 1957 of daarop gebaseerde regelgeving van de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
c.
de Overdrachtslandsverordening Loterijwezen, de Loterijverordening Bonaire of de daarop gebaseerde regelgeving;
d.
de landsverordening slacht- en vleeskeuring Bonaire;
e.
een van de volgende eilandsverordeningen of eilandsbesluiten houdende algemene maatregelen alsmede daarop gebaseerde regelgeving van het eilandgebied Bonaire:
1°.
Motorrijtuigbelastingverordening Bonaire 1954;
2°.
Logeergastenbelastingverordening Bonaire;
3°.
Verhuurautobelastingverordening Bonaire;
4°.
Hondenbelastingverordening 1961;
5°.
Eilandsbesluit heffing afvalstoffen 2005;
6°.
Eilandsbesluit van 15 mei 1957, no. 1, houdende algemene maatregelen tot vaststelling van de rechten, welke ingevolge de Wegenverkeersverordening Bonaire worden geheven;
7°.
Loods- lig- en meerverordening Bonaire;
8°.
Algemene Retributieverordening Bonaire;
9°.
Drank- en horecaverordening;
10°.
Eilandsbesluit houdende algemene maatregelen van de 4e januari 1963, no. 5, regelende de heffing en inning van bioscooprechten;
11°.
Verordening marien milieu;
f.
een van de volgende eilandsverordeningen of eilandsbesluiten houdende algemene maatregelen alsmede daarop gebaseerde regelgeving van het eilandgebied Sint Eustatius:
1°.
Motorrijtuigbelastingverordening St. Eustatius;
2°.
Retributieverordening Sint Eustatius 1997;
g.
een van de volgende eilandsverordeningen of eilandsbesluiten houdende algemene maatregelen alsmede daarop gebaseerde regelgeving van het eilandgebied Saba:
1°
Motorrijtuigenbelastingverordening Saba;
2°
Retributieverordening Saba 2007,
blijven deze rechten en verplichtingen ongewijzigd in stand, en blijven de onder a tot en met g genoemde verordeningen en de daarop gebaseerde regelingen daarop ongewijzigd van toepassing.
2
Op de rechten en verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, blijven tevens van toepassing de Algemene landsverordening landsbelastingen, de Invorderingsverordening 1961, de Invorderingsverordening 1970, en de overige heffings- en invorderingsbepalingen die op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip van transitie in de desbetreffende eilandgebieden van toepassing zijn op de betreffende rechten en verplichtingen.
3
Het eerste lid en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op, op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip van transitie, bestaande rechtsverhoudingen.
4
Indien het tijdstip van transitie is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding, blijven in de overgangsperiode de in het eerste lid, onderdelen a tot en met g, en in het tweede lid bedoelde verordeningen en de daarop gebaseerde regelgeving van toepassing in de openbare lichamen.
5
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het vierde lid.
Artikel
101c
1
Op het tijdstip van transitie gaat de bevoegdheid tot het heffen van de belastingen en rechten, genoemd in de in artikel 101b genoemde verordeningen en de daarop gebaseerde regelgeving, over op de ambtenaar, bedoeld in artikel 67, tweede lid, onder b.
2
Op het tijdstip van transitie gaat de bevoegdheid tot het invorderen van de belastingen en rechten, genoemd in de in artikel 101b genoemde verordeningen en de daarop gebaseerde regelgeving, over op de ambtenaar, bedoeld in artikel 67, tweede lid, onder c.
3
Indien het tijdstip van transitie is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding gaan gedurende de overgangsperiode, in afwijking van het eerste en tweede lid, de bevoegdheden met betrekking tot heffing en invordering van de belastingen en rechten, genoemd in de in artikel 101b genoemde verordeningen, en de daarop gebaseerde regelgeving, van de in die verordeningen en de daarop gebaseerde regelgeving genoemde organen en functionarissen van de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba, over op de overeenkomstige organen en functionarissen van de openbare lichamen.
Artikel
101d
De bepalingen van de verordeningen, bedoeld in artikel 101b, blijven van toepassing op de in die verordeningen strafbaar gestelde feiten die zich hebben voorgedaan vóór het tijdstip van transitie.
Artikel
101e
1
Voor zover belastingen of rechten op grond van verordeningen als bedoeld in de artikelen 101b en 101g zijn verschuldigd voor een bepaald tijdvak, eindigt dat tijdvak uiterlijk op het tijdstip van inwerkingtreding.
2
Indien een in het eerste lid bedoelde verordening een tijdvak kent dat mede een periode na het tijdstip van inwerkingtreding omvat, worden de voor dat tijdvak verschuldigde belastingen of rechten tijdsevenredig berekend. Voor zover belastingen of rechten reeds zijn betaald over het deel van het tijdvak na het tijdstip van inwerkingtreding, bestaat voor dat deel aanspraak op tijdsevenredige teruggaaf.
3
Bedragen van minder dan USD 5 worden niet geheven of teruggegeven.
Artikel
101f
1
In afwijking in zoverre van hetgeen daarover wordt bepaald in de verordeningen, genoemd in artikel 101b, treedt de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in Hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES, op het tijdstip van transitie in de plaats van de Raad van Beroep voor Belastingzaken, bedoeld in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940.
De artikelen 101a tot en met 101f zijn mede van toepassing op bij ministeriële regeling aan te wijzen andere landsverordeningen en eilandsverordeningen en daaraan opgehangen regelingen van de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel
102
Onze Minister zendt binnen zes jaar na het tijdstip van transitie aan de beide kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
Artikel
105
Deze wet wordt aangehaald als: Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te
’s-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,A. Th. B.Bijleveld-Schouten