Artikel
1
[vervallen]
[vervallen]
Dit besluit is niet van toepassing op de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit rechtspositie korps politie BES.
Voor de toepassing van hoofdstuk II van dit besluit worden niet als ambtenaar beschouwd:
het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs. Onder onderwijzend personeel wordt mede begrepen de amanuensis werkzaam bij het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs;
de met volledige dagtaak aan een politieopleidingschool verbonden leerkracht.
[vervallen]
Voor de toepassing van dit besluit en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften wordt verstaan onder:
bevoegd gezag:
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor wat betreft hoofden van dienst in dienst van de staat;
het bestuurscollege, voor wat betreft de hoofden van dienst in dienst van een openbaar lichaam;
de Rijksvertegenwoordiger, voor wat betreft het personeel van het Bureau van de Rijksvertegenwoordiger;
het hoofd van de dienst voor wat betreft de bij zijn dienst werkzaam gestelde ambtenaren.
hoofd van dienst: de bij besluit van het bevoegd gezag als zodanig aangewezen ambtenaren.
gezin:
de echtgenoot of echtgenote van de betrokken ambtenaar;
de kinderen tot wie de betrokken ambtenaar in familierechtelijke betrekking staat die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, de stief- en pleegkinderen van de betrokken ambtenaar die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, de laatsten voor zover de betrokken ambtenaar ten behoeve van deze pleegkinderen kindertoelage geniet;
de overige kinderen tot wie de betrokken ambtenaar in familie-rechtelijke betrekking staat, de overige stief- en pleegkinderen van de betrokken ambtenaar, voor zover de betrokken ambtenaar ten behoeve van deze kinderen kindertoelage geniet;
inkomen: de bezoldiging van de ambtenaar, vermeerderd met de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 36a van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES, de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 9a van het Bezoldigingsbesluit 1998 BES of een daarmee vergelijkbare bepaling, een eventuele kindertoelage, de bijzondere individuele vergoedingen en de verhogingen en persoonlijke toelagen met een periodiek karakter welke op grond van een organieke regeling van de bezoldiging worden genoten.
arbeidsduurfactor: een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal uren van de voor die ambtenaar geldende werktijd en de noemer uit 36.
bezoldiging per uur: 1/150 deel van de bezoldiging per maand bij een volledige betrekking.
levensfaseverlof: levensfaseverlof, bedoeld in artikel 8b.
vakantie-uren: uren waarop op grond van artikel 5 aanspraak op vakantie bestaat.
Sectorale Overlegcommissie BES: de Sectorale Overlegcommissie Bonaire, Sint Eustatius en Saba, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit overlegstelsel BES.
Voor het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs wordt mede als inkomen aangemerkt de aan dit personeel op grond van geldende wettelijke regelingen toegekende vaste toelagen.
Voor de berekening van de vakantie-uitkering bedoeld in hoofdstuk IV wordt de compensatietoeslag hiervoor bedoeld niet als deel van het inkomen aangemerkt.
In dit besluit wordt onder echtgenoot of echtgenote mede verstaan de levenspartner met wie de niet gehuwde ambtenaar een gemeenschappelijke huishouding voert. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede verstaan de achtergebleven levenspartner, bedoeld in de vorige volzin. Slechts één persoon kan als levenspartner worden aangemerkt.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt de aanspraak op vakantie per kalenderjaar 168 werkuren.
Aan de ambtenaar die ingevolge het voor hem geldende werkrooster avond- of nachtdienst en dienst op zon- en feestdagen moet verrichten, wordt per kalenderjaar 22 extra vakantie-uren verleend.
Voor de ambtenaar met een deelbetrekking, worden de in het tweede en derde lid genoemde aantallen uren vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.
Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar, wordt de aanspraak op vakantie vastgesteld naar evenredigheid van de dienst, die de ambtenaar in dat jaar verricht heeft of zal verrichten.
Indien gedurende een kalenderjaar wijziging optreedt in de omvang van de voor een ambtenaar geldende werktijd, wordt de aanspraak op vakantie die gedurende het gedeelte van dat kalenderjaar na die wijziging ontstaat, opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe werktijd. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de werktijd verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd gehandhaafd.
De ambtenaar is vrij te bepalen wanneer hij vakantie opneemt, voor zover het dienstbelang zich daartegen niet verzet.
Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar ieder kalenderjaar in de gelegenheid en de ambtenaar is verplicht ieder kalenderjaar ten minste 108 uren vakantie op te nemen, waarvan ten minste 72 uur over een aaneengesloten periode. Voor de ambtenaar met een deelbetrekking worden de in dit lid genoemde aantallen uren vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.
De ambtenaar meldt het voornemen vakantie op te nemen ruimschoots van tevoren op een door het bevoegd gezag te bepalen wijze.
Tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten, is het de ambtenaar toegestaan op het voornemen vakantie op te nemen terug te komen, dan wel het opnemen niet voort te zetten.
Het bevoegd gezag kan aan het begin van het kalenderjaar voor dat jaar twee dagen als brugdag aanwijzen. Onder brugdag wordt verstaan een dag tussen een feestdag en een weekend of tussen een weekend en een feestdag, waarop de ambtelijke dienst gesloten is en de ambtenaar zijn werkzaamheden niet kan verrichten. De niet gewerkte uren worden in mindering gebracht op het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar dat kalenderjaar aanspraak heeft.
De aanwijzing van brugdagen vindt niet plaats dan nadat daarover door of namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overleg is gepleegd met de Sectorale Overlegcommissie BES, bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit overlegstelsel BES.
Behoudens het bepaalde in artikel 7 vervalt de aanspraak op vakantie-uren na verloop van een jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
Dit artikel is niet van toepassing op vakantie-uren die de ambtenaar op grond van artikel 8a heeft gespaard ten behoeve van levensfaseverlof.
Voor zover de ambtenaar ten aanzien van wie een dienstrooster als bedoeld in artikel 37 van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES is vastgesteld, vakantie is verleend op een tijd waarop hij volgens het dienstrooster niet gehouden is werkzaamheden te verrichten, maar wel op de werkplaats beschikbaar moet zijn, wordt slechts de helft van die tijd als genoten vakantie-uren aangemerkt.
De in dit hoofdstuk bedoelde vakantie kan wegens dringende redenen van dienstbelang geheel of gedeeltelijk worden geweigerd of ingetrokken bij gemotiveerde beschikking van het bevoegd gezag.
Indien de vakantie krachtens het vorige lid geheel of gedeeltelijk is geweigerd of ingetrokken behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantieuren. Weigering of intrekking kan voor ten hoogste 12 maanden uitstel van de desbetreffende vakantie tot gevolg hebben. Behalve in het geval dat de dienstverhouding tot de overheid wegens ontslag eindigt, kan aan de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer een langere vakantie worden verleend dan tweemaal het hem volgens artikel 5 toekomende aantal vakantieuren.
In geval van intrekking van de vakantie zoals bedoeld in het voorgaande lid wordt, indien de ambtenaar als gevolg daarvan van de hem op een bepaalde dag toegekende vakantieuren er een deel niet heeft kunnen genieten, geen van de op die dag vallende vakantieuren als zodanig aangemerkt. Indien de ambtenaar tengevolge van de intrekking van vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed. In het geval de ambtenaar zijn vakantie doorbrengt buiten het eiland waar hij werkzaam is, wordt hem, indien hij op het tijdstip waarop hij zijn werkzaamheden hervat minder dan 3/4 gedeelte van het aantal vakantieuren dat hij buiten het eiland waar hij werkzaam is zou doorbrengen heeft genoten, bovendien vergoed de door hem voor zich en zijn gezin gemaakte reiskosten naar de plaats waar hij op het tijdstip van de intrekking met vakantie vertoeft, vermeerderd met een vergoeding van de door hem gemaakte kosten van een rechtstreekse reis van die plaats naar het eiland waar hij werkzaam is.
Tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich daartegen verzetten, kan het bevoegd gezag op aanvraag van de ambtenaar in dienst van de Staat zijn aanspraak op vakantie-uren eenmaal per kalenderjaar met ten hoogste 36 vakantie-uren verlagen.
Tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich daartegen verzetten, kan het bevoegd gezag op aanvraag van de ambtenaar in dienst van de Staat eenmaal per kalenderjaar zijn aanspraak op vakantie-uren met ten hoogste 72 vakantie-uren verhogen.
Ten aanzien van het in het eerste en tweede lid genoemde aantal vakantie-uren is artikel 5, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
Een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt voor 1 november van het lopende kalenderjaar ingediend. Het bevoegd gezag beslist op of na 1 november en voor het einde van dat kalenderjaar gelijktijdig over alle voor die datum ingediende aanvragen.
De ambtenaar wordt een vergoeding toegekend voor elk uur waarmee zijn aanspraak op vakantie-uren ingevolge het eerste lid wordt verlaagd, ten bedrage van de bezoldiging per uur die hij geniet op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, is goedgekeurd.
De ambtenaar in dienst van de Staat kan per kalenderjaar ten hoogste 24 van de vakantie-uren waarop hij aanspraak heeft op grond van artikel 5, tweede lid, sparen ten behoeve van levensfaseverlof.
In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar in dienst van de Staat aan het einde van elk kalenderjaar ten hoogste 59,7 van de vakantie-uren waarop hij aanspraak heeft op grond van artikel 5, tweede lid, sparen ten behoeve van levensfaseverlof, op voorwaarde dat hij in dat kalenderjaar ten minste 108 vakantie-uren heeft genoten.
De ambtenaar aan wie op grond van artikel 5, derde lid, extra vakantie-uren zijn verleend, kan een derde deel van die extra-vakantie-uren sparen ten behoeve van levensfaseverlof.
Onverminderd artikel 8, tweede lid, kan het bevoegd gezag op aanvraag van de ambtenaar zijn aanspraak op vakantie-uren met ten hoogste 28,8 uren verhogen, welke uren de ambtenaar spaart ten behoeve van levensfaseverlof. Artikel 8, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Het aantal op grond van dit artikel in totaal door een ambtenaar gespaarde en nog niet op grond van artikel 8b opgenomen vakantie-uren bedraagt ten hoogste 1.800.
Ten aanzien van de in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid genoemde aantallen vakantie-uren is artikel 5, vierde tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
De ambtenaar in dienst van de Staat kan op aanvraag de op grond van artikel 8a gespaarde vakantie-uren opnemen als levensfaseverlof. Levensfaseverlof kan worden gecombineerd met vakantie op grond van artikel 5.
Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk drie maanden voor het ingaan van het voorgenomen verlof ingediend, indien de verlofperiode, met inbegrip van eventuele vakantie op grond van artikel 5, niet meer dan vier weken bedraagt. Indien de verlofperiode langer dan vier weken bedraagt, wordt de aanvraag uiterlijk zes maanden voor het ingaan van het voorgenomen verlof ingediend.
Indien een ambtenaar tijdens zijn vakantie blijkens een geneeskundige verklaring gedurende een of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest, wordt het aantal hem verleende vakantieuren dat overeenkomt met het aantal werkuren gedurende welke hij arbeidsongeschikt was, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend.
In alle gevallen waarin de ambtenaar in een kalenderjaar dertig dagen of meer al dan niet aaneengesloten anders dan ten gevolge van verleende vakantie, levensfaseverlof, vrijstelling van dienst wegens ziekte, vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van vol inkomen of vergoeding in vrije tijd wegens verricht overwerk geen werkelijke dienst doet, worden zijn aanspraken op vakantie op grond van artikel 5 naar evenredigheid verminderd.
Indien de tijd, gedurende welke de ambtenaar geen werkelijke dienst doet, zich over meer dan één kalenderjaar uitstrekt, worden de aanspraken op vakantie bij toepassing van het vorige lid, over de desbetreffende kalenderjaren naar evenredigheid verminderd.
Vervallen
Degene die onmiddellijk voor zijn aanstelling tot ambtenaar waarop dit hoofdstuk van toepassing is, werkzaam was als ambtenaar in dienst van een openbaar lichaam dan wel als ambtenaar van politie of aspirant, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen c en d, van het Besluit rechtspositie korps politie BES, behoudt bij zijn aanstelling op zijn verzoek aanspraak op de vakantie-uren die tijdens zijn vorige dienstverband in het lopende en het voorgaande kalenderjaar waarin zijn aanstelling plaatsvindt, op grond van de artikelen 5 of 8a, onderscheidenlijk de artikelen 33 of 37c van het Besluit rechtspositie korps politie BES zijn ontstaan of gespaard en nog niet genoten.
Vervallen
Degene behorende tot het onderwijzend personeel bedoeld in hoofdstuk III alsmede degene behorende tot het personeel bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs die tot ambtenaar wordt aangesteld kan in dat kalenderjaar voor elk aantal van dertig dagen dat hij in laatstbedoelde hoedanigheid werkelijke dienst vervult aanspraak doen gelden op 1/12 gedeelte van het aantal vakantieuren dat hem ingevolge artikel 5 toekomt. Indien de aanstelling plaatsvindt in de loop van een kalendermaand wordt deze voor de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geacht te zijn ingegaan op de eerste van die maand. Het aantal uren, waarop de ambtenaar ingevolge de hiervoor bedoelde berekening aanspraak kan doen gelden op vakantie wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.
Het bevoegd gezag kan toestaan, dat een ambtenaar in enig kalenderjaar meer uren vakantie opneemt dan zijn aanspraak tot en met het lopende jaar bedraagt, met dien verstande, dat de opgenomen vakantie de aanspraak tot en met het lopende jaar nooit met meer dan 36 uren mag overschrijden.
Voor de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de gebruikelijke volledige werktijd, wordt het in het eerste lid genoemde aantal uren vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.
De in een kalenderjaar te veel genoten vakantie wordt in mindering gebracht op de aanspraak op de vakantie-uren waarop betrokkene op grond van artikel 5 aanspraak heeft over het eerstvolgende kalenderjaar.
Ter compensatie van de door de ambtenaar bij zijn overlijden niet genoten vakantie-uren, daaronder begrepen door de overledene ten behoeve van levensfaseverlof gespaarde vakantie-uren, wordt door de overheid aan de weduwe of weduwnaar een geldsbedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag dat aan de ambtenaar aan inkomen zou zijn uitgekeerd gedurende de vakantie of het levensfaseverlof, indien de vakantie of het levensfaseverlof zou zijn genoten. Bij de vaststelling van het aantal niet genoten vakantieuren vindt artikel 10 geen toepassing.
Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden in dit lid verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt in dit lid verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook kinderen, dan geschiedt de betaling van de vakantie-uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overledene. Laat de overledene ook geen betrekkingen na als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs geniet vakantie, met behoud van vol inkomen, op dezelfde dagen als waarop voor de leerlingen van de inrichting van onderwijs waaraan het is verbonden de schoolvakanties zijn of zullen worden vastgesteld. Dit personeel kan, indien het dit wenst, in de tijdvakken waarin het vakantie geniet in het buitenland verblijven.
Het onderwijzend personeel houdt zich zo nodig gedurende ten hoogste 6 dagen van de vakantie ter beschikking van het bestuurscollege, ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige en/of schoolorganisatorische aard. Door of vanwege het bestuurscollege wordt aan het onderwijzend personeel tijdig medegedeeld op welke dagen het zich ter beschikking moet houden. Tenminste een der tijdvakken waarin het onderwijzend personeel vakantie geniet dient een aaneengesloten periode van ten minste vier weken te omvatten.
Voor het aantal werkuren gedurende welke de directeur of het hoofd van een school met voorafgaande schriftelijke toestemming van of vanwege het bestuurscollege gedurende de tijd dat het onderwijzend personeel vakantie geniet werkzaamheden verricht van onderwijskundige en/of schoolorganisatorische aard waardoor hij op die dagen geen vakantie heeft genoten, worden hem op zijn schriftelijk verzoek extra vrije uren aaneengesloten toegekend onmiddellijk voorafgaande aan of aansluitende op een schoolvakantie. Het aantal extra vrije uren waarop belanghebbende aanspraak kan doen gelden wordt bij beschikking van het bestuurscollege vastgesteld.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid kan in het belang van het onderwijs worden geweigerd. Indien deze weigering tot gevolg heeft dat de extra vrije uren waarop de belanghebbende aanspraak kan doen gelden niet in het lopende schooljaar kunnen worden genoten, worden deze extra vrije uren in het daaropvolgende schooljaar toegekend. Mocht ook in laatstbedoeld schooljaar toekenning van de extra vrije uren in het belang van het onderwijs niet mogelijk zijn, dan wordt hem in plaats daarvan een uitkering toegekend. Deze uitkering is gelijk aan het inkomen waarop belanghebbende gedurende deze extra vrije uren aanspraak zou hebben kunnen doen gelden indien de niet genoten vrije uren onmiddellijk voorafgaande aan de laatste schoolvakantie in laatstbedoeld schooljaar zouden zijn toegekend.
Indien een lid van het onderwijzend personeel in de tijd dat hij vakantie geniet, blijkens een geneeskundige verklaring, gedurende een of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest, wordt elk werkuur gedurende welke hij op een bepaalde dag arbeidsongeschikt was die wanneer de school niet gesloten zou zijn geweest een schooldag zou zijn, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend. Voor het aantal werkuren gedurende welke het lid van het onderwijzend personeel in verband met de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geen vakantie heeft genoten, worden hem op zijn verzoek bij beschikking van het bestuurscollege extra vrije uren aaneengesloten toegekend onmiddellijk voorafgaande aan of aansluitende op een volgende schoolvakantie. Het aantal extra vrije uren waarop belanghebbende na een ziekteperiode aanspraak kan doen gelden wordt bij beschikking van het bestuurscollege vastgesteld.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid kan in het belang van het onderwijs worden geweigerd. Het uitstel dat deze weigering tot gevolg heeft mag zich ten hoogste over twee achtereenvolgende schooljaren uitstrekken, met dien verstande dat bij de toekenning in enig schooljaar niet meer extra vrije uren kunnen worden toegekend dan het aantal werkuren dat belanghebbende op grond van artikel 17 over twee achtereenvolgende schooljaren aan vakantie kan genieten.
De belanghebbende verliest zijn aanspraak op het aantal extra vrije uren bedoeld in de vorige leden voor de toekenning waarvan hij geen verzoek of nader verzoek tot toekenning heeft ingediend voor zover het betreft extra vrije uren welke in het schooljaar voorafgaande aan het afgelopen schooljaar konden worden aangevraagd.
Ter compensatie van het door het lid van het onderwijzend personeel bij zijn overlijden niet genoten aantal extra vrije uren bedoeld in de artikelen 18 en 19, wordt door het openbaar lichaam aan de weduwe of weduwnaar een geldsbedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag dat aan dat lid van het onderwijzend personeel aan inkomen zou zijn uitgekeerd indien deze extra vrije uren zouden zijn genoten. Indien een lid van het onderwijzend personeel overlijdt in een tijdvak waarin hij op grond van artikel 17 vakantie geniet, is het bepaalde in de vorige zin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het aantal uren gedurende welke hij, ware hij niet overleden, in dat tijdvak vakantie zou hebben genoten
Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.
[vervallen]
[vervallen]
De in artikel 2 lid 3 onder b bedoelde leerkracht geniet vakantie met behoud van vol inkomen op dezelfde dagen als waarop voor de leerling de vakanties zijn of zullen worden vastgesteld. Hij kan, indien hij dit wenst, in de tijdvakken waarin hij vakantie geniet in het buitenland verblijven.
Degene die met een volledige dagtaak als leerkracht aan de politieopleidingsschool wordt verbonden behoudt zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantiedagen waarop hij aanspraak kan doen gelden overeenkomstig de voor hem vóór zijn plaatsing als leerkracht geldende voorschriften.
Indien een leerkracht in de tijd dat hij vakantie geniet, blijkens een geneeskundige verklaring gedurende één of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest wordt elke werkdag gedurende welke hij arbeidsongeschikt was en die wanneer de school niet gesloten zou zijn geweest een schooldag zou zijn, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend. Voor het aantal werkdagen dat de leerkracht in verband met de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geen vakantie heeft genoten, wordt hem opnieuw vakantie verleend in de loop van hetzelfde of het daarop volgende kalenderjaar.
Wegens dringende redenen van dienstbelang kan bij met redenen omklede beschikking van de hoofdcommissaris van politie worden bepaald, dat de vakantie, bedoeld in artikel 20c, eerste lid, geheel of gedeeltelijk niet kan worden genoten danwel dat de vakantie geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken.
In de in het eerste lid bedoelde gevallen behoudt de leerkracht zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantiedagen.
In geval van intrekking van de vakantie als bedoeld in het eerste lid wordt een dag waarop de leerkracht dientengevolge slechts gedeeltelijk vakantie heeft genoten niet als een vakantiedag aangemerkt. Indien de leerkracht tengevolge van de intrekking van vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
Het bepaalde in artikel 20 is van overeenkomstige toepassing op de nagelaten betrekkingen van een overleden leerkracht aan de politieopleidingsschool.
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar op zijn daartoe strekkend mondeling of schriftelijk verzoek door het bevoegd gezag vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend:
op de dag van zijn ondertrouw;
bij zijn huwelijk: vier werkdagen;
op de dag van het huwelijk van bloed- en aanverwanten in de eerste, tweede en derde graad;
bij bevalling van zijn echtgenote: twee werkdagen;
op de dag van zijn kerkelijke bevestiging en Eerste Heilige Communie en op die van zijn echtgenote, kinderen, stief- of pleegkinderen;
op de dag van zijn 10-, 20-, 30- en 40-jarig ambtsjubileum;
op de dag van herdenking van zijn 25- en 40-jarig huwelijks-jubileum;
op de dag van herdenking van het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum van zijn ouders, stief-, schoon-, pleeg- of grootouders;
bij ernstige ziekte van zijn echtgenote, ouders, stief-, schoon- of pleegouders, kinderen, stief- of pleegkinderen: ten hoogste vijftien dagen; mocht blijken dat dit aantal in bepaalde omstandigheden niet toereikend is, dan kan artikel 29 toepassing vinden;
bij overlijden van echtgenote, ouders, stief-, schoon- of pleegouders, kinderen, stief- of pleegkinderen: twee werkdagen;
bij overlijden van grootouders, huisgenoten en bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad: één werkdag;
op de dag vóór en op de dagen waarop een examen ter verkrijging van een wettelijk erkend diploma wordt afgelegd.
indien hij gehuwd is of een eigen huishouding heeft, bij verhuizing op het eiland waar hij zijn standplaats heeft; twee dagen, en in geval van verhuizing naar een ander eiland: twee dagen zowel vóór het vertrek naar als na aankomst op de nieuwe standplaats;
indien hij ongehuwd is en geen eigen huishouding heeft, bij verhuizing naar een ander eiland: één dag vóór het vertrek naar de nieuwe standplaats.
voor het bijwonen van vergaderingen of zittingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges of commissies, waarin de ambtenaar is benoemd of aangewezen, en voor zover zulks niet in vrije tijd kan geschieden;
voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, een en ander voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is.
Aan de ambtenaar wordt vakbondsverlof met behoud van volle bezoldiging verleend, tenzij de desbetreffende vakbond niet is vertegenwoordigd in de Sectorale Overlegcommissie BES of de bedrijfsvoering door het verlof ernstig wordt verstoord.
In totaal heeft de ambtenaar ten hoogste 240 uur vakbondsverlof per jaar, of ten hoogste 320 uur per jaar als de ambtenaar lid is van het bestuur, sectie of hoogste ledenorgaan van de vakbond.
Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt verleend voor de volgende activiteiten:
als lid, bestuurslid of afgevaardigde van een vakbond: maximaal 8 uur per jaar voor deelname aan de algemene ledenvergadering of daarmee vergelijkbare bijeenkomsten van de vakbond;
als lid, bestuurslid of afgevaardigde van een vakbond: maximaal 48 uur per twee jaar voor deelname aan cursussen waarvoor de ambtenaar door een vakbond is uitgenodigd;
als lid, bestuurslid of afgevaardigde van een vakbond: het uitvoeren van bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten waarvoor de ambtenaar door de vakbond is gevraagd en voor zover de activiteiten bijdragen aan de doelstelling van de vakbond;
als bestuurslid of als afgevaardigde van een vakbond: het bijwonen van vergaderingen van de Sectorale Overlegcommissie BES, inclusief één vooroverleg per vergadering en inclusief reistijd;
als bestuurslid of als afgevaardigde van een vakbond: het bijwonen van vergaderingen van in de statuten van de vakbond genoemde onderdelen, vergaderingen van centrale organisaties en internationale werknemersorganisaties waarbij de vakbond is aangesloten, inclusief één vooroverleg per vergadering; en
overige vakbondswerkzaamheden.
De dagen gedurende welke de ambtenaar op grond van artikel 43 van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, is ontzegd, anders dan wegens hinderlijke gedragingen of het gebruik van alcoholhoudende drank, worden als vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, aangemerkt.
De dagen gedurende welke het de ambtenaar op grond van artikel 46 van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES wegens besmettelijke ziekte van een persoon als in dat artikel bedoeld, verboden is aan de dienst deel te nemen, worden als vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, aangemerkt.
Vervallen
Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden kan bovendien op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar worden verleend in de gevallen waarin het bevoegd gezag oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste drie maanden en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel van langere duur is dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend.
Indien de vrijstelling bedoeld in het eerste lid niet van langere duur is dan 15 dagen noch voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze door het bevoegd gezag verleend.
Gedurende de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel heeft de ambtenaar aanspraak op zijn bezoldiging, vermeerderd met de toelagen, die tot het ambtelijk inkomen worden gerekend voor de berekening van het pensioengevend inkomen gedurende de eerste maand en naar reden van vijftig ten honderd van zijn bezoldiging, vermeerderd met de toelagen, die tot het ambtelijk inkomen worden gerekend voor de berekening van het pensioengevend inkomen gedurende elk der volgende twee maanden.
De vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan, voor zover deze is verleend voor een langere duur dan 30 dagen en indien dringende redenen van dienstbelang zulks vorderen, worden ingekort tot minimaal 30 dagen, bij een met redenen omklede beschikking van het bevoegde gezag.
Indien de ambtenaar tengevolge van de inkorting bedoeld in het voorgaande lid geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
Voor zover de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel verleend is voor een langere duur dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland geschiedt herstel in activiteit na eindiging van de vrijstelling van dienst bij beschikking van het bevoegde gezag.
Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden kan ook zonder behoud van inkomen op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar bij beschikking van het bevoegde gezag worden verleend in de gevallen waarin dit gezag oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste vijf jaren en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
De vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan, voor zover deze is verleend voor een langere duur dan drie maanden en indien dringende redenen van dienstbelang zulks vorderen, worden ingekort tot minimaal drie maanden bij een met redenen omklede beschikking van het bevoegde gezag.
De ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, heeft tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte.
De duur van een vrijstelling van dienst wegens ziekte, verlenging daarvan inbegrepen, is ten hoogste vier jaren voor een ambtenaar in vaste dienst en ten hoogste een jaar voor een ambtenaar in tijdelijke dienst.
De aanvankelijke duur van een vrijstelling van dienst wegens ziekte wordt gesteld op ten hoogste zes maanden. Deze termijn kan met inachtneming van het bepaalde in het vorige lid, telkens met ten hoogste zes maanden worden verlengd.
Gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft de ambtenaar aanspraak op een inkomen naar reden van:
Voor een ambtenaar in vaste dienst:
zijn vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden;
negentig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden;
tachtig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de resterende maanden.
voor een ambtenaar in tijdelijke dienst zijn vol inkomen.
Ingeval de vrijstelling van dienst wegens ziekte langer duurt dan dertig dagen, worden voor de toepassing van het vierde lid, in afwijking van artikel 4, de bijzondere individuele vergoedingen welke strekken tot vergoeding van onkosten na die eerste dertig dagen niet langer tot het inkomen gerekend.
Gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft de ambtenaar gedurende de eerste dertig dagen voorts aanspraak op de vergoeding die hij ingevolge artikel 25a of 25b van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES genoten zou hebben, indien hij niet door ziekte verhinderd zou zijn geweest zijn dienst te verrichten. Na die eerste dertig dagen heeft hij aanspraak op een vergoeding ter grootte van de gemiddeld over de voorgaande twaalf maanden genoten vergoeding ingevolge artikel 25a of 25b van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES.
Een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat tenminste dertig kalenderdagen zijn verstreken sedert de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat.
Geen aanspraak op doorbetaling van inkomen bestaat:
indien de ziekte is voorgewend althans zodanig overdreven voorgesteld, dat verhindering tot dienstverrichting niet kan worden aangenomen;
indien de ambtenaar de verhindering tot dienstverrichting opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
indien het ziekteverzuim is veroorzaakt door of het gevolg is van een kwaal of lichaamsgebrek, waarover de ambtenaar bij of vóór zijn indiensttreding opzettelijk het stilzwijgen heeft bewaard of waaromtrent hij opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven.
De doorbetaling van inkomen wordt gestaakt, wanneer en voor zolang de ambtenaar:
weigert zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek vanwege de dienst of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;
zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;
zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
tijdens de verhindering om dienst te verrichten voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de geneeskundige of geneeskundigen, bedoeld in artikel 33, vierde lid, in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;
in gebreke blijft op het door de geneeskundige of geneeskundigen, bedoeld in artikel 33, vierde lid, bepaalde tijdstip en in de door bedoelde geneeskundige(n) bepaalde mate zijn dienst te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen, door bedoelde geneeskundige(n) als geldig erkende reden heeft opgegeven. De in dit lid bedoelde aanspraak vervalt met ingang van de dag waarop de reden daarvoor voor het eerst aanwezig was.
De doorbetaling van inkomen kan geheel of ten dele worden gestaakt, indien de ambtenaar de controle-voorschriften overtreedt, die zijn vastgesteld:
bij ministeriële regeling voor ambtenaren in dienst van de Staat;
bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.
In de gevallen bedoeld in de artikelen 31A en 31B kan het bevoegde gezag op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van het ingehouden inkomen geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald.
Vrijstelling van dienst wegens ziekte wordt door het bevoegd gezag verleend. Deze vrijstelling van dienst kan, onverminderd het bepaalde in artikel 34, met schriftelijke toestemming van het bevoegde gezag geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel van langere duur is dan dertig dagen of voor verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend.
Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid niet van langere duur is dan dertig dagen noch voor verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze door het bevoegd gezag verleend.
De ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, geeft daarvan onverwijld kennis aan het bevoegd gezag.
Het bevoegd gezag kan van de ambtenaar overlegging van een geneeskundige verklaring vorderen of hem door een geneeskundige laten onderzoeken.
Ter verkrijging van een vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan drie achtereenvolgende dagen, is overlegging van een geneeskundige verklaring door de ambtenaar verplicht.
Vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan dertig dagen of verlenging daarvan waardoor deze vrijstelling van dienst van langere duur wordt dan dertig dagen, wordt door het bevoegde gezag slechts verleend indien uit een schriftelijke verklaring, afgegeven door één of meerdere door de overheid aangewezen geneeskundigen, blijkt dat de betrokken ambtenaar wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen. In de door deze geneeskundige afgegeven verklaring wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 31, derde lid, het tijdvak aangegeven waarin de ambtenaar vermoedelijk zijn dienst niet zal kunnen uitoefenen. Indien verblijf in het buitenland noodzakelijk blijkt, wordt tevens hiervan, met vermelding van de plaats van verblijf en de wijze waarop de reis moet worden volbracht, mededeling gedaan.
[vervallen]
Van een uitspraak krachtens artikel 33, vierde lid of krachtens artikel 36, eerste lid, staat, binnen 30 dagen nadat de ambtenaar van de uitspraak schriftelijk in kennis is gesteld, beroep open bij een herkeuringscommissie, bestaande uit tenminste drie geneeskundigen. Een van deze geneeskundigen wordt aangewezen door de betrokken ambtenaar.
Het krachtens het eerste lid in te dienen beroepschrift wordt aangeboden aan het bevoegd gezag dat ingevolge het vierde lid de herkeuringscommissie moet benoemen. Het beroepschrift vermeldt tevens de naam en het adres van de geneeskundige die door de betrokken ambtenaar voor benoeming in de herkeuringscommissie is aangewezen.
De ambtenaar kan aan een geneeskundig onderzoek vanwege de dienst worden onderworpen ter beoordeling van de vraag:
of er sprake is van verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte;
of zich een omstandigheid voordoet, als bedoeld in artikel 31A of in artikel 31B eerste lid, onder b of c;
of verdere maatregelen in het belang van het herstel nodig zijn;
wanneer en in welke mate de dienst kan worden hervat.
De ambtenaar, die zich met het oordeel van de in artikel 35A, tweede lid, bedoelde geneeskundige, niet kan verenigen, kan hiervan, mits binnen de kortst mogelijke tijd, doch in ieder geval binnen 3 maal 24 uur nadat dit oordeel te zijner kennis is gebracht, onder opgave van redenen aan het gezag dat het onderzoek aanvroeg, schriftelijk mededeling doen. Hij kan ter ondersteuning van zijn bezwaar een verklaring overleggen van een geneeskundige, die alsdan door de in het tweede lid bedoelde commissie in de gelegenheid wordt gesteld tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.
Behalve indien, na overleg met de geneeskundige, bedoeld in het tweede lid van artikel 35A, door het gezag dat het onderzoek aanvroeg, het bezwaar van de ambtenaar reeds aanstonds voldoende gegrond wordt geacht, wordt binnen 14 dagen na ontvangst van het bezwaarschrift door een commissie van geneeskundigen – waarin geen zitting zal mogen hebben de in artikel 35A, tweede lid, bedoelde geneeskundige – een hernieuwd onderzoek ingesteld. De commissie deelt haar oordeel zo spoedig mogelijk mede aan het bevoegde gezag, dat vervolgens de ambtenaar daarvan in kennis stelt.
De ambtenaar aan wie vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend van drie maanden of meer, mag de uitoefening van zijn dienst niet hervatten, dan nadat uit een verklaring van de geneeskundige(n), bedoeld in artikel 33, vierde lid, blijkt, dat de betrokken ambtenaar is onderzocht en in staat is bevonden tot hervatting van zijn dienstuitoefening.
De ambtenaar die aan het einde van een tot de maximumduur genoemd in artikel 31 verlengde vrijstelling van dienst wegens ziekte volgens een verklaring afgegeven door de geneeskundige(n), bedoeld in het eerste lid, niet geschikt is bevonden om zijn dienstuitoefening te hervatten, wordt, behoudens het bepaalde in het volgende lid, eervol ontslag uit de overheidsdienst verleend.
Indien de geneeskundige(n), bedoeld in het eerste lid, van oordeel is dat hervatting van de dienstuitoefening door de betrokken ambtenaar niet mogelijk is wegens een opgekomen ziekte van voorbijgaande aard, wordt hem voor de duur van die ziekte vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van zeventig ten honderd van zijn vol inkomen verleend.
Na eindiging van een vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan dertig dagen of van een vrijstelling van dienst wegens ziekte voor verblijf in het buitenland, is herstel in activiteit bij beschikking vereist. Deze inactiviteitherstelling geschiedt door het bevoegde gezag.
De vrouwelijke ambtenaar heeft in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof met doorbetaling van het volle inkomen.
Het recht op het zwangerschapsverlof bestaat vanaf zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.
Het recht op bevallingsverlof gaat in op de dag na de dag van de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES.
Dit besluit berust op artikel 43 van de Ambtenarenwet BES en artikel 21, tweede lid, onder a, van de Veiligheidswet BES.
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]