Artikel
1.1
(Omgevingswet)
Wijzigt de Omgevingswet.
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wijzigt de Omgevingswet.
De Wet geluidhinder wordt ingetrokken.
Wijzigt de Algemene douanewet.
Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.
Wijzigt de Wet milieubeheer.
Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de onderstaande besluiten totdat deze onherroepelijk zijn:
de vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds waarvoor voor dat tijdstip een verzoek als bedoeld in artikel 11.31, eerste lid, van de Wet milieubeheer is ingediend,
de ambtshalve vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds als het besluit is bekendgemaakt voor dat tijdstip,
een ontheffing van de verplichting tot naleving van een geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.24, eerste lid, van de Wet milieubeheer waarvoor voor dat tijdstip een verzoek als bedoeld in dat artikel is ingediend,
de vaststelling van een overschrijdingsbesluit als bedoeld in artikel 11.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer waarvoor voor dat tijdstip een verzoek als bedoeld in dat artikel is ingediend.
Als op grond van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een plicht bestond tot het treffen van geluidwerende of geluidbeperkende maatregelen op grond van een onherroepelijk besluit, of op grond van een besluit dat onder de werking van dit artikel valt, en die maatregelen op dat tijdstip nog niet zijn getroffen, blijft op die plicht de Wet milieubeheer van toepassing.
Artikel 11.22 van de Wet milieubeheer blijft van toepassing totdat de in dat artikel bedoelde beheerder over het laatste volledige kalenderjaar waarop hoofdstuk 11 van die wet van toepassing was een verslag over de naleving van de geluidproductieplafonds in dat kalenderjaar aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft gezonden.
De volgende geluidproductieplafonds worden door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat met bij ministeriële regeling gestelde rekenvoorschriften herberekend:
de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet vastgestelde geluidproductieplafonds,
de geluidproductieplafonds die onder de werking van artikel 3.1, eerste lid, onder a en d, of 3.3, tweede lid, onder c, vallen,
de geluidproductieplafonds die onder de werking van artikel 4.44 of 4.45 van de Invoeringswet Omgevingswet vallen.
De herberekende geluidproductieplafonds gelden voor wegen in beheer bij het Rijk of hoofdspoorwegen als bij besluit als omgevingswaarden vastgestelde geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, van de Omgevingswet.
Een ontheffing van de verplichting tot naleving van een geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.24 van de Wet milieubeheer geldt als een bij besluit als omgevingswaarde vastgesteld geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, van de Omgevingswet.
De op grond van artikel 3.2, eerste lid, herberekende geluidproductieplafonds gelden:
voor provinciale wegen als bij besluit als omgevingswaarden vastgestelde geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval,
voor lokale spoorwegen voor zover gelegen buiten de gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen als bij besluit als omgevingswaarden vastgestelde geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet,
voor lokale spoorwegen voor zover gelegen binnen de gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen als bij omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet als omgevingswaarden vastgestelde geluidproductieplafonds.
Afdeling 11.3.6 van de Wet milieubeheer blijft van toepassing tot voor alle wegen en spoorwegen als bedoeld in artikel 11.56, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer een besluit op een verzoek tot vaststelling van een saneringsplan dan wel een tracébesluit of een besluit op een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond, beide als bedoeld in artikel 11.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer, onherroepelijk is en de saneringsmaatregelen uit dat besluit, alsmede de geluidwerende maatregelen voor de saneringsobjecten volgend uit dat besluit, zijn uitgevoerd.
In geval van toepassing van het eerste lid blijft hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer van toepassing op:
een op grond van artikel 11.56, eerste lid, van die wet ingediend verzoek om vaststelling van een saneringsplan, totdat dit saneringsplan onherroepelijk is,
een wijziging van een saneringsplan of de termijn waarbinnen de daarin opgenomen saneringsmaatregelen moeten zijn getroffen als bedoeld in artikel 11.61 van die wet, totdat deze wijziging van dit saneringsplan of deze termijn onherroepelijk is,
een op grond van artikel 11.63, eerste lid, van die wet ingediend verzoek tot verlaging van geluidproductieplafonds, totdat deze verlaging van geluidproductieplafonds onherroepelijk is, en
de in de saneringsplannen opgenomen saneringsmaatregelen en de eventuele geluidwerende maatregelen, totdat deze maatregelen getroffen zijn.
In afwijking van artikel 11.64, derde lid, van de Wet milieubeheer strekt voor een besluit op grond van artikel 11.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer dat onherroepelijk is geworden na 31 december 2023 de verplichting, bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 11.64 van de Wet milieubeheer, ertoe dat uiterlijk twee jaar na het onherroepelijk worden van dat besluit de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van het betreffende saneringsobject wordt teruggebracht tot een waarde die ten minste 3 dB is gelegen onder de binnenwaarde.
Een vastgesteld saneringsplan wordt voor de toepassing van artikel 11.6 van de Omgevingswet als een onteigeningsbelang aangemerkt.
Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de onderstaande besluiten totdat deze onherroepelijk zijn:
het nemen van een besluit tot aanleg of reconstructie van een weg of aanleg of wijziging van een spoorweg buiten toepassing van de bestemmingsplanprocedure waarbij uitvoering wordt gegeven aan de Wet geluidhinder en waarvoor de resultaten van het vereiste akoestische onderzoek en een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn voor dat tijdstip aan het college van burgemeester en wethouders zijn overgelegd,
het vaststellen van een programma van maatregelen, een saneringsprogramma of het vaststellen van de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting en maatregelen waarbij uitvoering wordt gegeven aan de Wet geluidhinder, voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen saneringsprojecten.
Als op grond van de Wet geluidhinder zoals die gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een plicht bestond tot het treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid op grond van een onherroepelijk besluit, of op grond van een besluit dat onder de werking van dit artikel valt, en die maatregelen op dat tijdstip nog niet zijn getroffen, blijft op die plicht de Wet geluidhinder van toepassing.
Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op:
de op dat tijdstip aanwezige, in aanleg zijnde of geprojecteerde wegen in beheer bij de provincie en het geluid van die wegen op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen binnen de zones van die wegen, totdat provinciale staten op grond van artikel 2.13a, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds hebben vastgesteld aan weerszijden van die wegen, en deze besluiten in werking zijn getreden, met dien verstande dat:
in de artikelen 74, 76, 77, 79, 99 en 110c van de Wet geluidhinder voor «bestemmingsplan« wordt gelezen «omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet» of, waar van toepassing, «projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet»,
in de artikelen 76 en 77 van de Wet geluidhinder voor «wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening» en «wijzigings- of uitwerkingsplan» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die wordt verleend met toepassing van regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet»,
in artikel 76a van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet»,
in de artikelen 98 en 104a van de Wet geluidhinder voor «tracébesluit» wordt gelezen «projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet»,
in artikel 98 van de Wet geluidhinder voor «wegaanpassingsbesluit als bedoeld in artikel 5 van de Spoedwet wegverbreding» wordt gelezen «projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet»,
in artikel 98 van de Wet geluidhinder voor «geluidplan als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding» wordt gelezen «programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet»,
in artikel 110c van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet»,
de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn:
het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde en geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen op grond van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd voor dat tijdstip, of als het een weg in beheer bij de provincie betreft, voor het tijdstip waarop de onder a bedoelde besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking zijn getreden,
het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 76a van de Wet geluidhinder, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip, of als het een weg in beheer bij de provincie betreft, voor het tijdstip waarop de onder a bedoelde besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking zijn getreden.
Voor een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaande weg in beheer bij de provincie wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan aan de plicht tot het bij besluit als omgevingswaarden vaststellen van geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
Het eerste lid is niet van toepassing op een weg die op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder geen zone heeft of waarvoor de in het tweede lid bedoelde plicht niet geldt.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een weg waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden gelden op grond van artikel 3.2a.
Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op:
de op dat tijdstip aanwezige industrieterreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en het geluid van die industrieterreinen op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen binnen de zones van die industrieterreinen, totdat de gemeenteraad, respectievelijk provinciale staten, op grond van artikel 2.11a van de Omgevingswet bij omgevingsplan als omgevingswaarden geluidproductieplafonds heeft vastgesteld, respectievelijk op grond van artikel 2.12a, eerste lid, bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds hebben vastgesteld rondom die industrieterreinen, en deze besluiten in werking zijn getreden, met dien verstande dat:
in de artikelen 40, 41, 46, 48, 55, 56, 57 en 110c van de Wet geluidhinder voor «bestemmingsplan» wordt gelezen «omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet» of, waar van toepassing, «projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet»,
in artikel 41 van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunningen voor activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» wordt gelezen «omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet»,
in de artikelen 48 en 57 van de Wet geluidhinder voor «wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening» en «wijzigings- of uitwerkingsplan» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die wordt verleend met toepassing van regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet»,
in de artikelen 49 en 58 van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet»,
in artikel 110c van de Wet geluidhinder voor «omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken» wordt gelezen «omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet»,
de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanwezige terreinen waarvan de geluidszone op grond van artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder voortbestaat, totdat aan de verplichting tot het vaststellen van een omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, is voldaan,
de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn:
het bij bestemmingsplan wijzigen en opheffen van een geluidszone op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder, waarvan het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd voor dat tijdstip,
het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde en geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd voor het tijdstip waarop de onder a bedoelde besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking zijn getreden,
het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 49 en 58 van de Wet geluidhinder, waarvoor de aanvraag is ingediend voor het tijdstip waarop de onder a bedoelde besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking zijn getreden,
het vaststellen van een geluidreductieplan als bedoeld in artikel 67 van de Wet geluidhinder, waarvan het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd voor het tijdstip waarop de onder a bedoelde besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking zijn getreden.
Voor een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaand industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan aan de plicht tot het bij omgevingsplan als omgevingswaarden vaststellen van geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.11a van de Omgevingswet.
In afwijking van de artikelen 2.11a en 2.12a, eerste lid, van de Omgevingswet worden voor een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaand industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder dat als industrieterrein van regionaal belang is aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vastgesteld door provinciale staten. Aan deze plicht wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan.
Een besluit tot vaststelling van maatregelen als bedoeld in artikel 63, vierde lid, van de Wet geluidhinder geldt als een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.
Een geluidreductieplan als bedoeld in artikel 67 van de Wet geluidhinder geldt als een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.
Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaand industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder als na dat tijdstip het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet wordt vastgesteld en daarin is bepaald dat de bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.11a van de Omgevingswet aangewezen activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken niet worden verricht.
Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de onderstaande besluiten op grond van hoofdstuk VII van de Wet geluidhinder, totdat deze onherroepelijk zijn:
het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde en geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd voor dat tijdstip,
het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarvoor voor dat tijdstip de aanvraag is ingediend.
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat doet zo spoedig mogelijk na het hierna onder a en b genoemde tijdstip mededeling aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers dat de inschrijving in die registers van een saneringsplan als bedoeld in artikel 11.60 van de Wet milieubeheer, een besluit tot wijziging van een geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.42 van de Wet milieubeheer of een tracébesluit als bedoeld in artikel 11.42 van de Wet milieubeheer, zoals die gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, moet worden beëindigd:
als het gaat om een saneringsplan, een besluit tot wijziging van een geluidproductieplafond of een tracébesluit waarbij de saneringsmaatregelen en de eventuele geluidwerende maatregelen zijn getroffen voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet: na inwerkingtreding van dit artikel, en
als het gaat om:
een saneringsplan waarop artikel 3.3, eerste en tweede lid, van toepassing is,
een besluit tot wijziging van een geluidproductieplafond waarop artikel 3.1, eerste lid, onder a van toepassing is, of
een tracébesluit waarop artikel 4.44 of 4.45 van de Invoeringswet Omgevingswet van toepassing is:
nadat de saneringsmaatregelen en de eventuele geluidwerende maatregelen zijn getroffen.
Bij algemene maatregel van bestuur kan overgangsrecht worden geregeld voor een bepaling in de Wet geluidhinder of hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer, die wordt vervangen door een bepaling in een algemene maatregel van bestuur op grond van de Omgevingswet, voor zover hierin niet is voorzien in het overgangsrecht in deze wet.
Wijzigt de Aanvullingswet bodem Omgevingswet (Kst. 34864).
Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in verband met de invoering van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet zijn de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing. Op de voorbereiding van een ministeriële regeling in verband met de invoering van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet is artikel 23.4 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.
De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat:
over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,
van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,
de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd,
de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere Minister dan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en
een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken, artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Aanvullingswet geluid Omgevingswet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.