Artikel
I
Pensioenwet
Wijzigt de Pensioenwet.
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wijzigt de Pensioenwet.
Onderdelen A t/m W:
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Onderdeel X:
Het in artikel II, onderdeel E, onderdeel 2, onder b, genoemde bedrag en het in onderdeel Ea, eerstgenoemde bedrag worden vóór toepassing van die onderdelen vervangen door andere bedragen. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de ingevolge artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan het begin van het kalenderjaar 2023 toegepaste inflatiecorrectie op die bedragen, genoemd in artikel 3.127, tweede en derde lid, van die wet.
Onderdeel Y:
Het in artikel II, onderdeel Ea, als tweede genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.
Onderdelen A t/m V:
Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.
Onderdeel W:
Het in artikel III, onderdeel B, in artikel 18a, derde lid, genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.
Onderdeel X:
Het in artikel III, onderdeel E, in artikel 18d, tweede lid, genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op het aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende bedrag dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt aangebracht.
Wijzigt de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
Wijzigt de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid
Wijzigt de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Wijzigt de Wet privatisering ABP.
Wijzigt de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd.
Wijzigt de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.
Wijzigt de Wet op het notarisambt.
Wijzigt de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers.
Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.
Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 7.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt deze wet.
Ingeval de samenloop van wetten die in 2022 of 2023 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen draagt er zorg voor dat per 1 januari 2028 het aantal werknemers dat geen deelnemer als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is, met vijftig procent is gereduceerd ten opzichte van het aantal in 2019.
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zendt aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk:
binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet, voor zover het betreft de voorschriften tijdens de transitieperiode, bedoeld in hoofdstuk 6b van de Pensioenwet en hoofdstuk 5a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de geschilleninstantie, bedoeld in artikel 48c van de Pensioenwet en artikel 59c van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
binnen vier jaar na het einde van de transitieperiode, waarbij in het bijzonder aandacht zal worden besteed aan het kader voor de pensioenovereenkomsten, de wijzigingen ten aanzien van het nabestaandenpensioen en het fiscale kader waaronder ook het harmoniseren van het fiscale kader van de tweede en derde pensioenpijler;
in het jaar 2038, voor zover het betreft het overgangsrecht voor de progressieve premie in artikel 220e van de Pensioenwet en artikel 214e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; en
voor zover het de zorgplicht, bedoeld in artikel XIIIB van deze wet, betreft op de volgende data:
1 oktober 2023;
1 oktober 2025;
1 oktober 2027; en
1 oktober 2028,
waarbij tevens telkens een door het CBS, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek, aan het einde van het voorgaande kalenderjaar vastgestelde omvang van het aantal werknemers dat geen deelnemer is als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt meegezonden.
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen monitort en zendt aan de Staten-Generaal tijdens de transitieperiode, bedoeld in hoofdstuk 6b van de Pensioenwet en hoofdstuk 5a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, tenminste jaarlijks ten aanzien van onderdeel a en ten minste periodiek ten aanzien van onderdeel b, een verslag over de volgende punten met als doel tijdig knelpunten met betrekking tot de voortgang van de transitie te kunnen identificeren en voor zover nodig aanvullende maatregelen te kunnen nemen:
het transitiebeeld op hoofdlijnen:
de voortgang van de besluitvorming en implementatie, waaronder de voortgang van de interne collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 150m van de Pensioenwet en artikel 145l van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
de transitiekeuzes die zijn gemaakt, waaronder de premiehoogte, de stabiliteit van de uitkering, de hoogte van de premie voor en dekking van het nabestaandenpensioen en de compensatieregeling; en
de ervaringen met de transitie en het nieuwe stelsel van belanghebbenden bij de pensioenregeling, werkgevers, de partijen die de wijziging van de pensioenregeling overeenkomen of zijn overeengekomen, toezichthouders en pensioenuitvoerders; en
de doelstellingen:
eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen;
het pensioen wordt transparanter en persoonlijker; en
het pensioenstelsel sluit beter aan bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, waarbij artikel II, onderdelen E en I, kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip en met dien verstande dat artikel I, onderdelen Ca, H, eerste en derde onderdeel en UUU, voor zover het betreft artikel 220ca en artikel VII, onderdeel Fa en onderdeel QQQ, voor zover het betreft artikel 214ca, in werking treden met ingang van 1 januari 2024.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet toekomst pensioenen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.