Wet van 26 april 1962, tot vaststelling van een algemene kinderbijslagverzekering

Algemene Kinderbijslagwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake een algemene, de gehele bevolking omvattende, verplichte kinderbijslagverzekering;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b.

    lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;

  • c.

    vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel

2

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.

Artikel

3

Artikel 4

Vervallen

Artikel

5

Vervallen

Artikel

5a

Bij een besluit ingevolge de artikelen 14, vierde lid, en 21 is mede belanghebbende het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.

Artikel

5b

Vervallen

Hoofdstuk

II

Kring der verzekerden

Artikel

6

Artikel

6a

Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:

  • a.

    wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b.

    wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Hoofdstuk

III

De kinderbijslag

§

1

Het recht op kinderbijslag

Artikel

7

Artikel

7a

Artikel

7b

Artikel

8

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen:

  • a.

    een kind, te wiens aanzien niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 7, elfde lid, nochtans met een pleegkind wordt gelijkgesteld;

  • b.

    een verzekerde geacht wordt met een kind, bedoeld onder a, een huishouden te vormen.

Artikel

9

Artikel

10

Voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 7, 8 en 9 worden voor het bepalen van de mate waarin een kind door de verzekerde wordt onderhouden, bijdragen in het onderhoud van dat kind, geleverd door:

  • a.

    degene, met wie de verzekerde een huishouden vormt,

  • b.

    degene, met wie de verzekerde geen huishouden vormt, maar die krachtens overeenkomst of rechterlijke uitspraak verplicht is bijdragen te leveren voor levensonderhoud ten behoeve van dat kind, aangemerkt als door de verzekerde in het onderhoud van dat kind geleverde bijdragen.

Artikel

10a

Vervallen

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel 13a

Vervallen

§

2

Het geldend maken van het recht op kinderbijslag

Artikel

14

Artikel

14a

Artikel

15

De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

17a

Artikel

17b

Artikel

17c

Artikel

17d

Artikel

17e

Artikel

17f

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, wijzigen.

Artikel

17g

§

3

De betaling van de kinderbijslag

Artikel

18

Artikel

19

De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de kinderbijslag op of schorst de betaling, indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:

  • a.

    het recht op kinderbijslag niet of niet meer bestaat;

  • b.

    recht op een lagere kinderbijslag bestaat, of

  • c.

    de verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting hem of haar op grond van de artikelen 15 en 16 opgelegd, niet is nagekomen.

Artikel

19a

Artikel

20

Indien voor hetzelfde kind kinderbijslag kan worden betaald ingevolge deze wet en ingevolge een rechtens geldende regeling, bestaande in een ander land, of ingevolge een regeling van een volkenrechtelijke organisatie, kunnen bij ministeriële regeling nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld ter voorkoming van dubbele kinderbijslag.

Artikel

21

De Sociale verzekeringsbank is bevoegd, voor zover nodig na ingewonnen advies van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de kinderbijslag voor een kind te betalen aan een ander dan de rechthebbende.

Artikel 21a

Vervallen

Artikel

22

De kinderbijslag die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd in bijzondere gevallen ten gunste van degene aan wie de kinderbijslag wordt betaald af te wijken van de in de eerste volzin genoemde drie maanden.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Hoofdstuk

IV

Artikel

26

Vervallen

Artikel

26a

Vervallen

Artikel

27

Vervallen

Artikel

28

Vervallen

Artikel

29

Vervallen

Hoofdstuk

V

De financiering

Artikel

29a

Artikel

29b

Vervallen

Hoofdstuk

VI

Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie

Artikel

29c

Artikel

31

Artikel

32

Vervallen

Hoofdstuk

VII

Strafbepalingen

Artikel

33

Vervallen

Artikel

34

Vervallen

Artikel

35

Vervallen

Artikel

36

Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie. Het feit wordt beschouwd als een overtreding.

Artikel 38

Vervallen

Artikel

39

Het recht tot strafvordering vervalt indien de Sociale verzekeringsbank aan de belanghebbende ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel

40

Vervallen

Hoofdstuk

VIII

Slotbepalingen

Artikel

41

Hetgeen nog ter uitvoering van deze wet nodig is, wordt geregeld bij ministeriële regeling.

Artikel 41a

Vervallen

Artikel

42

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: "Algemene Kinderbijslagwet".

Artikel

43

De artikelen van deze wet treden in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, G. M. J. VELDKAMP.
De Staatssecretaris van Financiën, VAN DEN BERGE.
De Minister van Binnenlandse Zaken a.i., A. C. W. BEERMAN.
De Minister van Justitie, A. C. W. BEERMAN.