Besluit van 1 juli 1963, tot vaststelling van een Algemene Maatregel van Bestuur als bedoeld in artikel 14 van de Zuiderzeesteunwet 1925 (Stb. 290)

Zuiderzeesteunbesluit 1963

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 januari 1963, No. 70801, Directie van de Waterstaat, afdeling P;
Overwegende, dat het aantal houders van een visvergunning als bedoeld in artikel 17 van de Visscherijwet (Stb. 1931, 410) voor het vissen in het IJsselmeer nog niet zodanig is afgenomen, dat voor de toekomst een economisch verantwoorde exploitatie van het voor de IJsselmeervisserij beschikbaar blijvende viswater mag worden verwacht;
dat het nodig is, maatregelen te treffen teneinde vermindering van dat aantal te bevorderen, en teneinde in verband met de mede daarvoor bij de wet van 3 mei 1962 (Stb. 167) aangebrachte wijzigingen in de Zuiderzeesteunwet de op deze wet gegronde regelingen betreffende tegemoetkomingen aan belanghebbenden te herzien;
dat het aanbeveling verdient, die regelingen voorzover zij tot nu toe zijn vervat in het Zuiderzeesteunbesluit (Stb. 1927, 365) en in het Koninklijk besluit van 19 mei 1932, nr. 20, zoals die besluiten sedert die datum zijn gewijzigd, in één besluit op te nemen;
Gelet op de artikelen 6, 6a, 8, 12 en 13 juncto artikel 14 van de Zuiderzeesteunwet (Stb. 1925, 290);
De Raad van State gehoord (advies van 13 februari 1963, nr. 54);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 25 juni 1963, No. 32813, Directie van de Waterstaat, afdeling P;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Titel

I

Verklaring van enige uitdrukkingen

Artikel

1

Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder

  • a.

    de Zuiderzeesteunwet: de Zuiderzeesteunwet (Stb. 1925, 290);

  • b.

    Onze Minister: Onze Minister, belast met de uitvoering van de Zuiderzeesteunwet;

  • c.

    de Generale Commissie: de Generale Commissie, bedoeld in artikel 3 van de Zuiderzeesteunwet;

  • d.

    vervallen;

  • e.

    vervallen;

  • f.

    een belanghebbende: een belanghebbende als bedoeld in artikel 1 van de Zuiderzeesteunwet, alsmede een op grond van dat artikel en van artikel 1a van die wet met een belanghebbende gelijkgestelde;

  • g.

    een visvergunning: een vergunning, bedoeld in artikel 21 van de Visserijwet 1963 (Stb. 312) voor het vissen in het IJsselmeer;

  • h.

    het inleveren van een vergunning: het afstand doen van de rechten, voortvloeiende uit een geldende visvergunning, waaronder wordt begrepen het niet-weder-in-aanmerking-komen voor een visvergunning bij de aanvang van een nieuw vergunningsjaar, tenzij dit een gevolg is van laakbare gedragingen;

  • i.

    een grootbedrijf: een scheepswerf of een door Onze Minister daarmede gelijkgesteld bedrijf, voor zover die scheepswerf of dat bedrijf vóór 31 mei 1932 in hoofdzaak gegrond was op de Zuiderzeevisserij;

Titel

II

Tegemoetkoming ter vergemakkelijking van liquidatie van een bedrijf

Artikel

2

Titel

III

Vergoeding van waardevermindering

Artikel

3

In deze titel wordt onder vergoeding verstaan:

vergoeding van waardevermindering van vissersvaartuigen en van netwerk als bedoeld in artikel 6a van de Zuiderzeesteunwet.

Artikel

4

Artikel

5

De belanghebbende en de zoon van een belanghebbende, die na 1952 en vóór 1 juni 1976 een houder van een visvergunning als bedoeld in het eerste lid onder a van het vorige artikel, in die vergunning zijn opgevolgd, worden voor de toepassing van deze titel geacht, in 1950, 1951 of 1952 houder van een visvergunning te zijn geweest.

Artikel

6

Behoudens de in deze titel gestelde beperkingen betreft de vergoeding vissersvaartuigen en netwerk, die voor de belanghebbende of voor de zoon van een belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, overbodig zijn geworden bij de opheffing van zijn bedrijf, voor zover deze goederen in 1950, 1951 of 1952 zijn eigendom waren en werden gebezigd voor de uitoefening van het IJsselmeervisserijbedrijf, waarvoor hem een visvergunning was verleend.

Artikel

7

Met de in het vorige artikel bedoelde goederen worden voor de toepassing van deze titel gelijkgesteld

  • a.

    vissersvaartuigen en netwerk, door de belanghebbende of door een zoon van een belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, gebezigd voor de uitoefening van het IJsselmeervisserijbedrijf, waarvoor hem een visvergunning was verleend, mits deze goederen in 1950, 1951 of 1952 in eigendom toebehoorden aan degeen in wiens visvergunning hij is opgevolgd;

  • b.

    vissersvaartuigen en netwerk, na 1952 eigendom geworden van de belanghebbende of van de zoon van een belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, nadat hij reeds in 1950, 1951 of 1952 houder of bezitter te goeder trouw ervan is geweest, voor zover deze goederen althans in één van die jaren werden gebezigd voor de uitoefening van het IJsselmeervisserijbedrijf, waarvoor hem een visvergunning was verleend mits zij tot de opheffing van zijn bedrijf zijn eigendom zijn gebleven;

  • c.

    vissersvaartuigen en netwerk, na 1952 eigendom geworden van de belanghebbende of van de zoon van een belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, of van hem, in wiens rechten deze als opvolger in de IJsselmeervisserij is getreden, mits zij hebben gestrekt om zijn IJsselmeervisserijbedrijf uiterlijk tot de opheffing daarvan te kunnen uitoefenen in de omvang waarin en de wijze waarop dit in 1950, 1951 of 1952 geschiedde.

Artikel

8

Vissersvaartuigen en netwerk worden zolang deze goederen toebehoren of hebben toebehoord aan de echtgenote van een belanghebbende of van een zoon van een belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, gelijkgesteld met eigendommen van die belanghebbende of van die zoon van een belanghebbende.

Artikel

9

Voor vaartuigen en voor netwerk, in onverdeelde eigendom mede toebehorende aan hem die op de vergoeding van waardevermindering aanspraak kan maken, wordt die vergoeding voor het geheel van die goederen toegekend.

Artikel

10

De vergoeding wordt, behoudens het bepaalde in de artikelen 13 en 14 van dit besluit, vastgesteld op het verschil tussen de werkelijke waarde van schepen en van netwerk en de basiswaarde daarvan.

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Indien uit enig feit blijkt, dat de vergoeding op grond van onjuiste gegevens, door of vanwege de aanvrager verstrekt, is vastgesteld op een te hoog bedrag, wordt zij herzien zolang niet sedert de eerste vaststelling drie jaren zijn verstreken. Het te veel uitgekeerde wordt verhaald op de aanvrager of op hem die in zijn rechten is getreden.

Titel

IV

Artikel

20

Vervallen

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Vervallen

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Vervallen

Artikel

28

Vervallen

Artikel

29

Vervallen

Artikel

30

Vervallen

Artikel

31

Vervallen

Artikel

32

Vervallen

Artikel

33

Vervallen

Titel

V

Uitvoeringsvoorschriften

Artikel

34

De aanvraag om vergoeding of een tegemoetkoming, toe te kennen volgens het bepaalde in de titels II en III van dit besluit, wordt bij Onze Minister ingediend.

Artikel

35

Vervallen

Artikel

36

Artikel

37

Het einde van de termijnen van 3 en 5 jaar, bedoeld in het tweede lid van artikel 13 van de Zuiderzeesteunwet, blijft vastgesteld voor belanghebbenden benoorden de Afsluitdijk op respectievelijk 30 april 1941 en 30 april 1943 en voor de overige belanghebbenden op 31 december 1934 respectievelijk 31 december 1936.

Slotbepalingen

Artikel

38

Met het in werking treden van dit besluit vervallen:

  • a.

    het Zuiderzeesteunbesluit van 28 november 1927 (Stb. 365), zoals dit besluit sedert die datum is gewijzigd;

  • b.

    het Koninklijk besluit van 19 mei 1932, zoals dit besluit sedert die datum is gewijzigd.

Artikel

39

Dit besluit kan worden aangehaald als Zuiderzeesteunbesluit 1963.

Artikel

40

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1960.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, H. A. KORTHALS.
De Minister van Justitie, Y. SCHOLTEN.