Besluit van 29 oktober 1964, houdende maatregelen ter uitvoering van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst

Besluit gewetensbezwaren militaire dienst

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Defensie en van Justitie van 21 augustus 1964, afdeling Dienstplichtzaken, nr. 28.768-C;
De Raad van State gehoord (advies van 30 september 1964, nr. 70);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 26 oktober 1964, afdeling Dienstplichtzaken, nr. 28.768-E;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Tenzij Onze Minister van Defensie anders bepaalt, wordt aan de verzoeker die vóór zijn opkomst in militaire dienst, of binnen dertig dagen daarna, een verzoek tot erkenning van zijn bezwaren als ernstige gewetensbezwaren heeft gedaan, in afwachting van de onherroepelijke beslissing op het verzoek uitstel verleend van de militaire verplichtingen.

Hoofdstuk

IIA

De commissie; het secretariaat

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Onze Minister van Defensie draagt er zorg voor dat de commissie beschikt over passende lokaliteiten.

Artikel

6

Hoofdstuk

IIB

De erkenningsprocedure

Artikel

7

De secretaris draagt er zorg voor dat de verzoeker voor het onderzoek wordt opgeroepen.

Artikel

8

Artikel

9

De commissie zendt het verzoek, haar advies en het verslag van het onderzoek ter zitting aan Onze Minister van Defensie. Indien de verzoeker niet verschijnt voor het onderzoek brengt de commissie advies uit, ook zonder dat de verzoeker is gehoord.

Artikel

9a

Vervallen

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Artikel

15

Vervallen

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Indien het advies van de commissie Onze Minister van Defensie daartoe aanleiding geeft, kan hij de zaak nogmaals aanhangig maken, onder vermelding van gerezen bedenkingen en met verzoek nader van advies te dienen.

Artikel

18

Indien Onze Minister van Defensie afwijkt van een advies van de commissie, deelt hij dat besluit mede aan de commissie.

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

In onvoorziene omstandigheden kan Onze Minister van Defensie na overleg met de voorzitter van de commissie, en zoveel mogelijk met inachtneming van de bepalingen van dit besluit, passende voorzieningen treffen.

Hoofdstuk

III

Financiële voorzieningen

Artikel

21

Hoofdstuk

IV

Algemene bepalingen met betrekking tot de erkende gewetensbezwaarden

Artikel

22

De burgemeester registreert de erkende gewetensbezwaarden, die in de basisadministratie persoonsgegevens van zijn gemeente zijn ingeschreven. Erkende gewetensbezwaarden die niet in een basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven, worden geregistreerd door de burgemeester van 's-Gravenhage. Omtrent de aard en de wijze van de te houden registratie geeft Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere regels.

Artikel

23

De autoriteit, aan wie blijkt of die vermoedt, dat een erkende gewetensbezwaarde behoort tot een Staat welks onderdanen krachtens een met die Staat gesloten verdrag in Nederland niet tot krijgsdienst gehouden zijn, geeft hiervan terstond kennis aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zo mogelijk met overlegging van een stuk, waaruit de nationaliteit van de erkende gewetensbezwaarde blijkt.

Artikel

24

Artikel

25

De oproeping tot het vervullen van vervangende dienst geschiedt door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Hoofdstuk

V

Rechten en verplichtingen van de erkende gewetensbezwaarden

Artikel

26

Artikel

27

De vervangende dienst vangt aan op het ogenblik waarop de erkende gewetensbezwaarde tot het voldoen aan de oproeping, op de plaats voor zijn opkomst bepaald, is verschenen.

Artikel

28

Vangt de erkende gewetensbezwaarde de tewerkstelling niet aan op de daarvoor vastgestelde datum, op grond van een naar het oordeel van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wettige reden, dan treedt hij in het genot van groot verlof.

Artikel

29

De erkende gewetensbezwaarde die tot het vervullen van vervangende dienst heeft moeten opkomen doch op tijd en plaats, voor zijn opkomst bepaald, niet is verschenen, meldt zich zodra mogelijk aan bij de autoriteit bij wie hij zich moest melden, dan wel bij een andere door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen autoriteit.

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 18, tweede lid, onder a, der wet blijft als broederdienst buiten aanmerking de werkelijke militaire dienst, die slechts bestaat in het bijwonen van oefeningen gedurende daarvoor vastgestelde oefeningsuren.

Artikel

35

De burgemeester zendt de stukken betreffende vrijstelling aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zo spoedig mogelijk nadat de aanvraag is gedaan. Zijn deze stukken niet opgemaakt door de burgemeester van de gemeente waar de erkende gewetensbezwaarde in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, dan geschiedt de toezending door tussenkomst van die burgemeester.

Artikel

36

De beslissing omtrent vrijstelling wordt medegedeeld aan de burgemeester van de gemeente, waar de erkende gewetensbezwaarde in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven dan wel, indien de erkende gewetensbezwaarde niet in een basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, aan de burgemeester van 's-Gravenhage.

Artikel

37

De autoriteit, die vermoedt, dat iemand ten onrechte van vervangende of gewone vervangende dienst is vrijgesteld als gevolg van een der in artikel 21 der wet bedoelde feiten, brengt dit met mededeling van de gronden, waarop het vermoeden berust, terstond ter kennis van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel

38

Artikel

39

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan met afwijking van de termijnen, voor de indiening der aanvragen in voorafgaande artikelen gesteld, genoegen nemen, indien blijkt, dat voor het niet in acht nemen van die termijnen een aannemelijke reden bestaat.

Artikel

40

Artikel

41

Door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan uitstel van de gewone vervangende dienst of van een gedeelte daarvan worden verleend. De duur van het uitstel wordt eveneens door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bepaald.

Artikel

42

Omtrent de verlenging van de vervangende dienst, als bedoeld in artikel 25 der wet, beslist Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Hoofdstuk

VI

Financiële bepalingen

Artikel

43

De tewerkgestelde heeft aanspraak op een zakgeld op basis van de wedde eerste oefening zoals deze door Ons is vastgesteld voor dienstplichtige soldaten van de land- en luchtmacht.

Artikel

44

Bij beëindiging van de gewone vervangende dienst heeft de tewerkgestelde aanspraak op een uitkering overeenkomstig hetgeen door Ons is bepaald met betrekking tot de uitkering waarop dienstplichtige soldaten van de land- en luchtmacht aanspraak hebben bij beëindiging van het verblijf in werkelijke dienst voor eerste oefening.

Artikel

45

Hoofdstuk

VII

Tuchtrechtelijke bepalingen

Artikel

47

De termijn genoemd in artikel 32, eerste lid, van de wet vangt aan op de dag waarop de uitnodiging om zich te verantwoorden aan de tewerkgestelde wordt uitgereikt dan wel, indien deze uitnodiging niet in persoon aan de tewerkgestelde wordt uitgereikt, op de dag volgende op die waarop de uitnodiging aan de tewerkgestelde werd verzonden.

Artikel

48

Een verzoek als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de wet kan slechts binnen de in het eerste lid van dat artikel genoemde termijn worden ingediend. Het verzoek wordt gericht tot de strafoplegger.

Artikel

49

In een geval als bedoeld in artikel 37, vierde lid, van de wet vindt herstel van het door de gestrafte geleden nadeel plaats door toekenning van een door de rechtbank te bepalen, en door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit te keren, schadevergoeding. Bij het bepalen van de schadevergoeding neemt de rechtbank in aanmerking het bedrag van het inkomen dat de gestrafte over de periode waarin hij ten onrechte vervangende dienst heeft verricht heeft gederfd of zich redelijkerwijze had kunnen verwerven, verminderd met het bedrag van het zakgeld dat hij over die periode heeft ontvangen. De rechtbank kan, indien de redelijkheid dit vordert, een afwijkende schadevergoeding vaststellen.

Artikel

50

Artikel

52

Vervallen

Artikel

53

Vervallen

Artikel

54

Vervallen

Artikel

55

Vervallen

Artikel

56

Vervallen

Artikel

57

Vervallen

Artikel

58

Vervallen

Hoofdstuk

VIII

Slotbepalingen

Artikel

59

De voor de uitvoering van dit besluit nodige regelen worden door Onze Minister van Defensie, onderscheidenlijk Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ieder voor zoveel hem betreft, vastgesteld.

Artikel

60

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

61

Het Koninklijk besluit van 3 mei 1924, Stb. 230, wordt ingetrokken.

Artikel

62

Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit gewetensbezwaren militaire dienst".

Onze Ministers van Defensie en van Justitie zijn, ieder voor zoveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Defensie, P. J. S. DE JONG.
De Minister van Justitie, Y. SCHOLTEN.
De Minister van Justitie, Y. SCHOLTEN.