Besluit van 21 mei 1970, tot vaststelling van een rechtspositiereglement voor de leden van het Korps van deskundigen ter beschikking voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden

Rechtspositiereglement Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister zonder Portefeuille, belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden van 11 februari 1970, DTH no. 26143;
Overwegende, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake de rechtspositie van de leden van het Korps van deskundigen ter beschikking voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden;
Gelet op de artikelen 58 en 72 van de Grondwet;
De Raad van State gehoord (advies van 18 maart 1970, no. 3);
Gezien het nader rapport van onze voornoemde Minister van 13 mei 1970, DTH no. 82977;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

In dit besluit wordt verstaan onder:

"Onze Minister": Onze Minister zonder Portefeuille, belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden;

"buitenland": het land waarheen de ambtenaar in het kader van zijn aanstelling is uitgezonden;

"gezin": de echtgenote van de ambtenaar alsmede de minderjarige kinderen, voor wie de ambtenaar indien hij in Nederland woont kinderbijslag dan wel kindertoelage geniet krachtens de Algemene Kinderbijslagwet of de Kindertoelageregeling Overheidspersoneel.

Hoofdstuk

II

Aanstelling en bevordering

§

1

Aanstelling

Artikel

3

De aanstelling geschiedt in vaste dienst.

Artikel

4

§

2

Voorwaarden van aanstelling

Artikel

5

Behoudens in door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken te bepalen gevallen, wordt een aanstelling slechts verleend, indien daartegen op grond van de uitslag van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek naar het oordeel van Onze Minister geen bezwaar bestaat.

Artikel

6

§

3

Akte van aanstelling en andere bescheiden

Artikel

7

§

4

Bevordering en loopbaanvorming

Artikel

8

Onze Minister bevordert de vaststelling van richtlijnen inzake rangregeling bij bevordering en omtrent loopbaanvorming in het algemeen.

Artikel

9

Bevordering geschiedt door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling in het ambt waartoe wordt bevorderd.

Hoofdstuk

III

Bezoldiging, toeslagen en verdere financiële aanspraken

Artikel

10

De ambtenaar wordt bezoldigd overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.

Artikel

11

Artikel

12

De aan de ambtenaar toekomende bezoldiging wordt betaalbaar gesteld in Nederland, de in het vorige artikel bedoelde toeslagen in het buitenland, een en ander volgens door Onze Minister te stellen regelen.

Artikel

13

Onze Minister bepaalt, de ambtenaar gehoord, die in verband met zijn tewerkstelling bij derden daaruit inkomsten geniet, in welke gevallen en tot welke bedragen deze de verplichting heeft deze inkomsten geheel of gedeeltelijk aan het Rijk af te dragen of in welke gevallen en tot welke bedragen deze inkomsten met de bezoldiging en andere vergoedingen zullen worden verrekend. De inkomsten die de ambtenaar zal genieten zullen echter niet lager kunnen zijn dan hetgeen hij ingevolge de bepalingen van dit besluit zou ontvangen.

Artikel

14

De ambtenaar ontvangt over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten noch bezoldiging noch toeslagen.

Artikel

15

Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vast omtrent de wijze van reizen naar en terug van het buitenland van de ambtenaar alsmede omtrent de vergoeding waarop de ambtenaar aanspraak kan doen gelden ter zake de overtochtskosten voor hemzelf en zijn gezin en bepalen wanneer er sprake is van dienstreizen en op welke vergoedingen de ambtenaar te dier zake aanspraak kan doen gelden.

Artikel

16

Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vast omtrent de vergoeding van vervoerskosten voor bagage en huishoudelijke goederen.

Hoofdstuk

IV

Tewerkstelling

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

De ambtenaar is verplicht zijn medewerking te verlenen aan in verband met uitzending naar het buitenland te vervullen formaliteiten.

Artikel

20

Hoofdstuk

V

Diensttijden

Artikel

21

Op de ambtenaar, die zich in Nederland bevindt, is het bepaalde in artikel 21 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement nopens vaststelling van de dienst- en werktijden van toepassing. Tijdens zijn verblijf in het buitenland kunnen de ambtenaar ten aanzien van de dienst- en werktijden aldaar door of vanwege Onze Minister aanwijzingen worden gegeven.

Hoofdstuk

VI

Vakantie, vakantiereiskosten en verlof

§

1

Vakantie

Artikel

22

Aan de ambtenaar wordt op zijn verzoek in elk kalenderjaar vakantie met behoud van bezoldiging verleend op de voorwaarden en met inachtneming van de regelen, gesteld in deze paragraaf.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Indien aan de ambtenaar in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel is verleend, wordt hem de niet genoten vakantie zoveel mogelijk in een volgend jaar verleend.

Artikel

26

Aanspraken op niet genoten vakantie vervallen op de dag van ingang van het ontslag van de ambtenaar.

§

2

Vakantiereiskosten

Artikel

27

Onze Minister stelt voorschriften vast inzake tegemoetkoming in de voor de overtocht naar Nederland van de ambtenaar en zijn gezinsleden gemaakte reiskosten in geval van vakantie in Nederland.

§

3

Verlof

Hoofdstuk

VII

Voorzieningen in geval van ziekte of overlijden

Artikel

30

Ten aanzien van de tegemoetkoming in de kosten van ziekte worden op overeenkomstige wijze toegepast de regelingen, welke gelden voor ambtenaren op wie het Algemeen Rijksambtenarenreglement van toepassing is.

Artikel

31

Artikel

32

Onze Minister kan toestaan dat het stoffelijk overschot van een in het buitenland overleden ambtenaar of van zijn gezinsleden op rijkskosten naar Nederland wordt overgebracht.

Hoofdstuk

VIII

Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar

Artikel

33

Artikel

34

Gedurende zijn tewerkstelling in het buitenland is de ambtenaar verplicht te wonen in het land of de standplaats aldaar, die hem door of vanwege Onze Minister zijn aangewezen.

Artikel

35

Onverminderd het bepaalde in artikel 17 is de ambtenaar verplicht gevolg te geven aan incidentele opdrachten, zoals het zich kwijten van een hem gegeven studieopdracht, het als docent werkzaam zijn, het voorbereiden van cursussen, symposia en lezingen, dan wel het medewerken daaraan.

Artikel

36

De ambtenaar is gehouden omtrent zijn werkzaamheden periodiek te rapporteren volgens de hem dienaangaande gegeven instructies.

Artikel

37

De ambtenaar die, aangewezen zijnde voor uitzending naar het buitenland, zijn bestemming niet of niet ten volle volgt, kan verplicht worden tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van te zijnen behoeve voor die uitzending gemaakte kosten, volgens door Onze Minister te stellen regelen.

Hoofdstuk

IX

Disciplinaire straffen

Artikel

38

Artikel

39

Hoofdstuk

X

Schorsing, ontslag en overlijden

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Hoofdstuk

XI

Administratief beroep

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Tenzij klager in zijn beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, legt Onze Minister het beroepschrift, alvorens daarop te beslissen, om advies voor aan een daartoe door Ons ingestelde commissie.

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

Artikel

51

Personen, die door de commissie zijn opgeroepen of aangezocht dan wel met een opdracht belast, ontvangen een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 8-12, 14 en 15 van de Wet Tarieven in Strafzaken. Noodzakelijke uitgaven wegens reis- en verblijfkosten, in het buitenland gemaakt, worden voor rijksrekening genomen.

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Onze Minister brengt zijn beslissing ter kennis van de commissie.

Artikel

55

Hoofdstuk

XII

Georganiseerd overleg

Artikel

56

Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken overleg is gepleegd met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken.

Hoofdstuk

XIII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

57

Artikel

58

Voor gevallen, waarin dit besluit niet of niet naar billijkheid voorziet, wordt door Ons een bijzondere regeling getroffen op gemeenschappelijke voordracht van de Minister-President, Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

Artikel

59

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1970.

Artikel

60

Dit besluit kan worden aangehaald als "Rechtspositiereglement Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden".

Onze Ministers, hoofden van de departementen van algemeen bestuur alsmede Onze Minister belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden zijn, ieder voor zoveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister zonder Portefeuille belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden, UDINK.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.

Inhoud

Inhoud

II.

Aanstelling en bevordering

§1.

Aanstelling

3 t/m 4

§2.

Voorwaarden en aanstelling

5 t/m 6

§3.

Akte van aanstelling en andere bescheiden

7

§4.

Bevordering en loonbaanvorming

8 t/m 9

III.

Bezoldiging, toeslagen en verdere financiële aanspraken

10 t/m 16

IV.

Tewerkstelling

17 t/m 20

V.

Diensttijden

21

VI.

Vakantie, vakantiereiskosten en verlof

§1.

Vakantie

22 t/m 26

§2.

Vakantiereiskosten

27

§3.

Verlof

28

VII.

Voorzieningen in geval van ziekte of overlijden

29 t/m 32

VIII.

Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar

33 t/m 37

IX.

Disciplinaire straffen

38 t/m 40

X.

Schorsing, ontslag en overlijden

41 t/m 43

XI.

Administratief beroep

44 t/m 55

XII.

Georganiseerd overleg

56

XIII.

Overgangs- en slotbepalingen

57 t/m 60