Wet van 2 april 1991, houdende invoering van de Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek houdende het overgangsrecht, tweede stuk

Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw B.W. (twaalfde gedeelte)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de aanpassingen in de wetgeving aan de Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek bepalingen van overgangsrecht vereisen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel

1

Algemene bepalingen

Artikel

2

Ter zake van een dwangbevel, een bevelschrift of rechterlijk verlof tot verkoop, vóór het in werking treden der wet uitgevaardigd, blijft het voordien geldende recht van toepassing. Onverminderd het bepaalde in artikel 19 geschiedt de tenuitvoerlegging nadien met toepassing van de voorschriften der wet.

Titel

2

Overgangsbepalingen in verband met de wijziging van het Burgerlijk Wetboek

Afdeling

1

Overgangsbepalingen in verband met de wijziging van Boek 1

Artikel

3

Op rechtshandelingen die een echtgenoot vóór het in werking treden van de wet heeft verricht, blijven de artikelen 87 tot en met 89 van Boek 1, zoals die toen golden, van toepassing.

Artikel

4

Op rechtshandelingen die een echtgenoot vóór het in werking treden van de wet in strijd met het toen geldende artikel 97 van Boek 1 heeft verricht, blijft het toen geldende artikel 98 van Boek 1 van toepassing.

Artikel

6

Artikel 376 van Boek 1, zoals dat gold tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet, blijft van toepassing op hetgeen de minderjarige op dat tijdstip aan de voogd na het einde van diens bewind nog schuldig was gebleven. De vorige zin is van overeenkomstige toepassing na het einde van een curatele.

Afdeling

2

Overgangsbepalingen in verband met de wijziging van Boek 2

Artikel

7

Artikel 4 lid 1 van Boek 2 bepaalt mede de gevolgen van de daar genoemde gebreken in de oprichting van een rechtspersoon, welke vóór het in werking treden van de wet is geschied.

Artikel

8

Op een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dat vóór het in werking treden van de wet is genomen, blijven de artikelen 11 tot en met 13 van Boek 2, zoals die toen golden, van toepassing.

Artikel

9

Op de vereffening van het vermogen van een rechtspersoon, die nog niet is voltooid op het tijdstip van het in werking treden van de wet, zijn de artikelen 23 tot en met 23c van Boek 2 van toepassing, behalve voor zover dit zou nopen tot het ongedaan maken van alsdan reeds in overeenstemming met het voordien geldend recht getroffen maatregelen. De wet wordt niet van toepassing ten aanzien van onderwerpen waaromtrent vóór haar in werking treden een rechterlijke uitspraak is gevraagd.

Artikel

10

Op een vereniging die op het tijdstip van het in werking treden van de wet bestaat, worden de wijzigingen van de artikelen 37, 38, 39 en 41a van Boek 2 van toepassing nadat drie jaren na dat tijdstip zijn verstreken.

Artikel

11

Op het tijdstip van het in werking treden van de wet wordt een aandeel in een naamloze vennootschap of een beperkt recht daarop verkregen, indien alsdan is voldaan aan het voorschrift van artikel 86 of artikel 196, en dat aandeel niet reeds voordien op grond van de toen geldende tekst van dat artikel was geleverd.

Titel

3

Overgangsbepalingen in verband met de wijziging van het Wetboek van Koophandel

Titel

4

Overgangsbepalingen in verband met de wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Artikel

15

Gedingen waarin de inleidende dagvaarding is betekend dan wel het inleidende verzoekschrift is ingediend voor het tijdstip van het in werking treden van de wet, worden geheel afgedaan met toepassing van de voorschriften van procesrechtelijke aard die voor dat tijdstip golden, voor zover niet uit de volgende artikelen anders voortvloeit. Het in de vorige zin bepaalde geldt ook voor de afdoening van een eis of verzoek, in het geding bij wege van reconventie gedaan, ook indien dat na het in werking treden van de wet is geschied.

Artikel

17

Artikel

17a

Artikel 125k lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijft van toepassing op verzoekschriften, ingediend na het tijdstip van het in werking treden van de wet, indien de daarbij gevorderde wettelijke rente voortvloeit uit het bepaalde in artikel 1286 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat vóór dat tijdstip gold.

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

21

Artikel

22

Een executie tot afgifte van een roerende zaak of ontruiming van een onroerende zaak geschiedt naar het recht waaronder de executie is aangevangen.

Artikel

23

Artikel

26

Een voor het in werking treden van de wet aangevangen verzegeling wordt naar het voordien geldende recht afgewikkeld en beëindigd.

Artikel

27

De artikelen 797a tot en met 797f zijn niet van toepassing op een gerechtelijke bewaring die voor het in werking treden van de wet is tot stand gekomen of door de rechter bevolen.

Titel

5

Overgangsbepaling in verband met de wijziging van het Wetboek van Strafvordering

Artikel

28

Het vierde lid van artikel 552a is slechts van toepassing op klaagschriften die na het in werking treden van de wet zijn ingediend.

Titel

6

Overgangsbepalingen in verband met de wijziging van de Faillissementswet

Artikel

29

Artikel

30

Titel

7

Overgangsbepalingen in verband met de wijziging van andere wetten

Artikel

35

Artikel 21 van de Pachtwet, zoals vastgesteld bij deze wet, geldt vanaf drie jaar na het in werking treden van deze wet.

Artikel

36

Artikel

37

De artikelen 48 tot en met 52 van de Grootboekwet, zoals die bij deze wet zijn vastgesteld, zijn niet van toepassing, indien de schuldenaar of de pandgever reeds vóór het in werking treden van de wet in de nakoming van zijn verbintenis was tekortgeschoten en aan de pandgever de uitwinning van het pand reeds was aangezegd.

Artikel

39

Slotbepalingen

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin