Wet van 16 december 1993, houdende nieuwe bepalingen inzake identificatie van cliënten bij financiële dienstverlening

Wet identificatie bij dienstverlening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de bestaande wetgeving met betrekking tot identiteitsvaststelling bij financiële dienstverlening aangepast dient te worden aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (91/308/EEG);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

De instelling is verplicht de volgende gegevens vast te leggen op een zodanige wijze dat deze toegankelijk zijn:

  • a.

    de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt en van degene te wiens name het depot of de rekening wordt gesteld, van degene die toegang tot het safe-loket zal hebben of degene te wiens name een uitbetaling of transactie wordt verricht, alsmede van hun vertegenwoordigers;

  • b.

    de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden, behoudens indien artikel 4, derde lid, van toepassing is;

  • c.

    de aard van de dienst; en

  • d.
    • 1°.

      in het geval van het in bewaring nemen van de in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, genoemde waarden: het desbetreffende depotnummer en de marktwaarde die deze waarden vertegenwoordigen op het tijdstip van de inbewaringneming, of bij ontstentenis van een marktwaarde het bedrag dat deze waarden vertegenwoordigen, berekend volgens andere in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke waarderingsgrondslagen, of indien het bedrag dat deze waarden vertegenwoordigen in redelijkheid niet kan worden vastgesteld, een nauwkeurige omschrijving van die waarden;

    • 2°.

      in het geval van het openstellen van een rekening: een duidelijke omschrijving van de soort rekening en het aan die rekening toegekende nummer;

    • 3°.

      in het geval van verhuur van een safe-loket: het nummer of een andere onderscheidende aanduiding van het desbetreffende safe-loket;

    • 4°.

      in het geval van het verrichten van uitbetalingen ter zake van het verzilveren van coupons of vergelijkbare stukken van obligaties of vergelijkbare waardepapieren: het bedrag dat met de transactie is gemoeid en het desbetreffende rekeningnummer;

    • 5°.

      in het geval van het sluiten van een levensverzekeringsovereenkomst: het nummer van de rekening ten laste waarvan de eerste premiebetaling wordt gedaan;

    • 6°.

      in het geval van het doen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst: het nummer van de rekening ten gunste waarvan de uitkering wordt gedaan;

    • 7°.

      in het geval van een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 7°: het bedrag dat met de transactie is gemoeid en het desbetreffende rekeningnummer;

    • 8°.

      In het geval van een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 8°: een omschrijving van de desbetreffende zaken van grote waarde en de hoogte van het contante gedeelte van de betaling.

    • 9°.

      in het geval van een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 9°: de op die dienst betrekking hebbende gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.

Artikel

8

Het is de instelling verboden een dienst te verlenen indien de identiteit van de cliënt niet op de bij deze wet voorgeschreven wijze is vastgesteld.

Artikel

8a

Artikel

8b

Artikel

8c

Artikel

8d

Artikel

8e

Degene jegens wie Onze Minister een handeling heeft verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat deze hem wegens een overtreding een bestuurlijke boete zal opleggen, is niet verplicht ter zake daarvan enige inlichting te verstrekken. Hij wordt hiervan door Onze Minister in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie met betrekking tot de desbetreffende overtreding wordt gevraagd.

Artikel

8f

Artikel

8g

Artikel

8h

Artikel

8i

Artikel

8j

Artikel

8k

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een bestuurlijke boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding of het daaraan voorafgegane onderzoek.

Artikel

8l

Onze Minister kan het feit ter zake waarvan de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, ter openbare kennis brengen zonodig onder vermelding van de overwegingen die tot de kennisgeving hebben geleid.

Artikel

8m

Degene jegens wie door Onze Minister een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat deze zijn handelen of nalaten op grond van artikel 8l ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel

8n

Artikel

8o

Artikel

8p

Artikel

8q

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 8l ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit of het daaraan voorafgegane onderzoek.

Artikel

8s

Artikel

9

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

10

Artikel

11

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

12

Deze wet wordt aangehaald als: Wet identificatie bij dienstverlening.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, W. Kok
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

als bedoeld in artikel II, onderdeel B, met betrekking tot artikel 8d Wid

Categorie-indeling

  • 1.

    Voor de instellingen die beroeps- of bedrijfsmatig een dienst aanbieden geldt de volgende categorie-indeling:

    • a.

      Voor een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a tot en met d van die wet is geregistreerd of een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de Wet toezicht kredietwezen 1992:

       Categorie I: met een balanstotaal van minder dan € 45 378 000; factor: 1;

       Categorie II: met een balanstotaal van ten minste € 45 378 000, maar minder dan € 453 780 000; factor: 2;

       Categorie III: met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000, maar minder dan € 4 537 800 000; factor: 3;

       Categorie IV: met een balanstotaal van ten minste € 4 537 800 000, maar minder dan € 45 378 020 000; factor: 4;

       Categorie V: met een balanstotaal van ten minste € 45 378 020 000; factor: 5.

    • b.

      Voor een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen:

       Categorie I: met een eigen vermogen van minder dan € 453 800; factor: 1;

       Categorie II: met een eigen vermogen van ten minste € 453 800, maar minder dan € 4 538 000; factor: 2;

       Categorie III: met een eigen vermogen van ten minste € 4 538 000, maar minder dan € 45 378 000; factor: 3;

       Categorie IV: met een eigen vermogen van ten minste € 45 378 000, maar minder dan € 453 780 000; factor: 4;

       Categorie V: met een eigen vermogen van ten minste € 453 780 000; factor: 5.

    • c.

      Voor een geldtransactiekantoor als bedoeld in artikel 1 onderdeel a, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, een speelcasino als bedoeld in artikel 27g, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, of een onderneming die creditcards uitgeeft:

       Categorie I: met een opbrengst van minder dan € 45 400; factor: 0,25;

       Categorie II: met een opbrengst van ten minste € 45 400, maar minder dan € 90 800; factor: 0,5;

       Categorie III: met een opbrengst van ten minste € 90 800, maar minder dan € 226 900; factor: 1;

       Categorie IV: ingeschreven geldtransactiekantoren met een opbrengst van ten minste € 226 900, maar minder dan € 453 800; factor: 2;

       Categorie V: ingeschreven geldtransactiekantoren met een opbrengst van ten minste € 453 800; factor: 3;

    • d.

      Voor een effecteninstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995:

       Categorie I: met een eigen vermogen van minder dan € 136 100; factor: 1;

       Categorie II: met een eigen vermogen van ten minste € 136 100, maar minder dan € 272 300; factor: 2;

       Categorie III: met een eigen vermogen van ten minste € 272 300, maar minder dan € 453 800; factor: 3;

       Categorie IV: met een eigen vermogen van ten minste € 453 800, maar minder dan € 4 538 000; factor: 4;

       Categorie V: met een eigen vermogen van ten minste € 4 538 000; factor: 5.

    • e.

      Voor een verzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993:

       Categorie I: met een balanstotaal van minder dan € 13 613 000; factor: 1;

       Categorie II: met een balanstotaal van ten minste € 13 613 000, maar minder dan € 68 067 000; factor: 2;

       Categorie III: met een balanstotaal van ten minste € 68 067 000, maar minder dan € 340 335 000; factor: 3;

       Categorie IV: met een balanstotaal van ten minste € 340 335 000, maar minder dan € 1 361 340 000; factor: 4;

       Categorie V: met een balanstotaal van ten minste € 1 361 340 000; factor: 6.

    • f.

      Voor instellingen, niet genoemd in de onderdelen a tot en met e:

       Categorie I: instellingen met een omzet van minder dan € 45 400; factor: 0,5;

       Categorie II: instellingen met een omzet van ten minste € 45 400, maar minder dan € 90 800; factor: 1;

       Categorie III: instellingen met een omzet van ten minste € 90 800, maar minder dan € 226 900; factor: 2;

       Categorie IV: instellingen met een omzet van ten minste € 226 900, maar minder dan € 453 800; factor: 3;

       Categorie V: instellingen met een omzet van ten minste € 453 800; factor: 4.

  • 2.

    Indien de gegevens omtrent het balanstotaal, het eigen vermogen, de opbrengst of de omzet niet aan Onze Minister beschikbaar zijn gesteld, kan Onze Minister aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door hem te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.