Besluit van 16 augustus 1995, houdende bepalingen met betrekking tot houders van een verklaring van vrijstelling van de loodsplicht

Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 februari 1995, nr. J-10.971/95, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, Stafafdeling Wetgeving en Juridische Zaken;
De Raad van State gehoord (advies van 20 juni 1995, no. W09.95.0079); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 augustus 1995, nr. J-13.390/95, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, Stafafdeling Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel

2

Hoofdstuk

II

Aanvraag en afgifte, verlies van geldigheid en intrekking van de verklaring

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Hoofdstuk

III

Verplichtingen van de verklaringhouder en controle

Artikel

7

De houder van een verklaring overlegt periodiek een verklaring van geschiktheid voor de zeevaart en een verklaring betreffende het gezichts- en gehoororgaan van kapiteins en stuurlieden, aan de regionale autoriteit, volgens het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onderdeel b.

Artikel

8

Artikel

8a

De regionale autoriteit kan, indien de houder van een verklaring daarmee instemt, bepalen dat de houder zich onderwerpt aan een beoordelingsreis. De beoordelaar wordt aangewezen door de regionale autoriteit. De beoordelaar brengt van de reis schriftelijk verslag uit aan de regionale autoriteit.

Artikel

9

Hoofdstuk

IV

De examencommissies en de commissie van gecommitteerden

Artikel

10

Artikel

11

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

12

Hoofdstuk

V

De examens

Artikel

13

De regionale autoriteit bepaalt na overleg met de voorzitter van de examencommissie en de voorzitter van de (sub-)commissie van gecommitteerden wanneer, waar en op welke wijze gelegenheid bestaat examens af te leggen.

Artikel

14

Artikel

15

De secretaris van de betreffende examencommissie draagt zorg dat hetgeen op grond van de artikelen 13 en 14 wordt vastgesteld tijdig aan de kandidaten, de examencommissie, en de voorzitter van de (sub-)commissie van gecommitteerden bekend wordt gemaakt.

Artikel

16

De voorzitter van de betreffende examencommissie roept de examinatoren en, na overleg met de voorzitter van de (sub-)commissie van gecommitteerden, de gecommitteerden op naarmate de aard en de omvang van de werkzaamheden hun aanwezigheid vereisen.

Artikel

17

Om te worden toegelaten tot het afleggen van een examen voor verklaringhouder moet de kandidaat aan de examencommissie een bewijsstuk overleggen, waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, genoemde voorwaarde.

Artikel

18

Artikel

19

Het examen voor verklaringhouder bestaat uit de volgende examenvakken:

  • a.

    Verkeersreglementering,

  • b.

    Communicatieprocedures,

  • c.

    Voertaal,

  • d.

    Praktische navigatie en

  • e.

    Manoeuvreren,

alle uitsluitend voor zover deze onderdelen betrekking hebben op het gebied waarvoor de verklaring is aangevraagd.

Artikel

20

Artikel

21

Het examen wordt als volgt afgenomen:

  • a.

    de examenvakken, bedoeld in artikel 19, onderdelen a en b, mondeling dan wel schriftelijk;

  • b.

    het examenvak, bedoeld in artikel 19, onderdeel c, mondeling;

  • c.

    de examenvakken, bedoeld in artikel 19, onderdelen d en e, mondeling en praktisch door middel van het maken van drie proefreizen, naar zee gaand en van zee komend, waarvan ten minste één naar zee gaand en één van zee komend, alsmede door middel van een simulatortoets, indien de regionale autoriteit de scheepvaartweg of een gedeelte daarvan vanwege de karakteristiek, de afmetingen en de daarover of daarin gelegen kunstwerken afzonderlijk heeft aangewezen.

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

De betreffende examencommissie stelt in een vergadering, waarbij ten minste een gecommitteerde aanwezig is, vast welke kandidaten zijn geslaagd, welke zijn afgewezen, en welke in aanmerking komen voor een herexamen. De voorzitter van de examencommissie zendt de uitslag toe aan de voorzitter van de commissie van gecommitteerden.

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Een duplicaat van een uitgereikt getuigschrift wordt slechts afgegeven indien de belanghebbende aannemelijk kan maken, dat het oorspronkelijke getuigschrift verloren is geraakt.

Artikel

31

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet beslist de voorzitter van de betreffende examencommissie, na overleg met de voorzitter van de commissie van gecommitteerden.

Hoofdstuk

VI

Beroep

Artikel

32

Tegen een beslissing van de voorzitter als bedoeld in artikel 18, tweede lid, 29, eerste lid of 31, mits niet betreffende de kennis of vaardigheid van de kandidaat, kan de kandidaat beroep instellen bij de daartoe door de algemene raad van de Nederlandse loodsencorporatie ten behoeve van de opleiding van registerloodsen ingestelde commissie van beroep.

Artikel

33

De commissie van beroep voor loodsenexamens doet van haar beslissing op het beroep, door toezending van een afschrift, mededeling aan de voorzitter van de commissie van gecommitteerden.

Artikel

34

De betreffende examencommissie handelt overeenkomstig de beslissing van de commissie van beroep voor loodsenexamens.

Hoofdstuk

VII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

35

Artikel

35a

De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, op grond van artikel 2 van dit besluit, afgegeven en geldige verklaringen die betrekking hebben op het bevaren van een of meer scheepvaartwegen of gedeelten daarvan waarop het Scheldereglement van toepassing is, blijven geldig tot de dag dat de in die verklaring vermelde periode is verstreken.

Artikel

36

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

Bijlage

als bedoeld in artikel 20 van het Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet

I. In het onderstaande wordt verstaan onder:

  • a.

    grondige kennis: het onderwerp wordt in zijn geheel begrepen en beheerst, en kan te allen tijde als parate kennis worden toegepast, zonder de hulp van op schrift gestelde gegevens;

  • b.

    passieve kennis: het onderwerp wordt begrepen en ten tijde van het toepassen van deze kennis kan gebruik gemaakt worden van op schrift gestelde gegevens;

  • c.

    het relevante gebied: de scheepvaartweg of een gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet.

II. Exameneisen voor het examen verklaringhouder:

  • a.

    Verkeersreglementering voor het relevante gebied:

    • -

      grondige kennis van de algemene en bijzondere scheepvaartreglementen, haven- en politieverordeningen.

  • b.

    Communicatieprocedures in het relevante gebied:

    • -

      grondige kennis van de geldende marifoon- en verkeersbegeleidingsprocedures.

  • c.

    Voertaal in het relevante gebied:

    • -

      passieve kennis van de gebruikelijke voertaal van belang voor de veilige navigatie.

  • d.

    Praktische navigatie in het relevante gebied:

    • -

      grondige kennis van:

      • 1°.

        de stromingen, getijden en banken;

      • 2°.

        de richtingen en diepten van de scheepvaartwegen;

      • 3°.

        de onder verschillende omstandigheden te sturen koersen;

      • 4°.

        de ligging en plaatsing van de verkeerstekens, kustlichten, ankerplaatsen en landmerken;

      • 5°.

        de waterstands- en spuiseinen;

      • 6°.

        de te gebruiken navigatiemiddelen;

      • 7°.

        de werken gelegen in of over de scheepvaartwegen;

      • 8°.

        de beloodsingsgebieden, met inbegrip van de gebieden waar vanaf de wal wordt geloodst.

  • e.

    Manoeuvreren in het relevante gebied:

    • -

      grondige kennis van het onder alle omstandigheden manoeuvreren.