Regeling betreffende uitvoering bestrijdingsmaatregelen besmettelijke dierziekten

Regeling betreffende uitvoering bestrijdingsmaatregelen besmettelijke dierziekten

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Gelet op Richtlijn nr. 80/217/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 januari 1980 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest (PbEG L 47), Richtlijn nr. 85/511/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer (PbEG L 315), Richtlijn nr. 92/35/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardepest (PbEG L 157), Richtlijn nr. 92/40/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (PbEG L 167), Richtlijn nr. 92/66/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260), Richtlijn nr. 92/119/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte (PbEG 1993, L 62) en Richtlijn nr. 93/53/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten (PbEG L 175);
Gezien het advies van de Raad voor dierenaangelegenheden, het Landbouwschap, het Produktschap Vee en Vlees, het Produktschap voor Pluimvee en Eieren, het Produktschap voor Vis en Visprodukten, het Bedrijfschap voor de Pluimveehandel en -industrie en het Bedrijfschap voor de Handel in Vee;

Besluit:

Paragraaf

1

: Algemeen

Paragraaf

2

: Kentekenen en waarschuwingsborden

Artikel

3

Artikel

4

Paragraaf

3

: Het onschadelijk maken van of vernietigen van gedode of gestorven, zieke en verdachte dieren en van produkten en voorwerpen, die besmet zijn of ervan worden verdacht gevaar op te leveren voor verspreiding van smetstof

Artikel

5

Het onschadelijk maken, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, en het vernietigen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdelen f en g van de wet, geschiedt:

  • a.

    overeenkomstig de Destructiewet indien er sprake is van hoog-risico-materiaal, tenzij onschadelijkmaking door verbranden of begraven wordt bevolen;

  • b.

    indien er geen sprake is van hoog-risico-materiaal:

    • i.

      door verbranden, onderploegen, broeien, vermenging met een ontsmettingsmiddel als bedoeld in artikel 9 of bij mest door verwerken in een mestverwerkingsinrichting, onverminderd de bepalingen van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen op grond waarvan de mest tijdelijk wordt opgeslagen;

    • ii.

      bij melk en melkprodukten en drijfmest mede door verandering van de zuurgraad of

    • iii.

      door droge sterilisatie.

Artikel

6

Paragraaf

4

: Reiniging en ontsmetting

Artikel

7

Artikel

8

Het ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest, bijenwoningen, dieren, voorwerpen en produkten moet gericht zijn op het effectief en efficient onschadelijk maken van de smetstof, waarbij elk geval op zichzelf dient te worden beoordeeld en geschiedt op de in de bijlage I beschreven wijze.

Artikel

9

Het ontsmetten geschiedt met de volgende middelen:

  • a.

    hitte in de vorm van:

    • 1.

      vuur;

    • 2.

      hete lucht;

    • 3.

      stoom;

    • 4.

      kokend water;

  • b.

    ontsmettingsmiddelen die voor dat doel zijn toegelaten op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

  • c.

    andere door de Minister vast te stellen ontsmettingsmiddelen.

Paragraaf

5

: Slotbepalingen

Artikel

10

De ambtenaar beslist in elk bijzonder geval op welke wijze het onschadelijk maken, het vernietigen en het reinigen en ontsmetten zal geschieden en welke reinigings- en ontsmettingsmiddelen daarbij moeten worden

gebruikt.

Artikel

11

Artikel

12

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist de ambtenaar.

Artikel

13

De Regeling houdende aanwijzing insectenverdelgingsmiddelen als ontsmettingsmiddel als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, subonderdeel 13 van het Besluit van 23 februari 1922, ter uitvoering der artikelen 6, 25, 30, 32 en 57 der Veewet wordt ingetrokken.

Artikel

14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop artikel 23 van de wet in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, J.J. van Aartsen

Bijlage

I

Reinigen van dieren, gebouwen en terreinen, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en produkten

1. Het reinigen van dieren geschiedt als volgt:

  • De huid wordt zorgvuldig gereinigd door borstelen en wassen en de hoeven en klauwen worden uitgesneden of afgeraspt, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

2. Het reinigen van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen en van bewaarplaatsen van mest geschiedt als volgt:

  • a.

    mest, strooisel, voor onschadelijkmaking bestemd voedsel en voedselresten, het grove vuil dat van de zoldering, wanden en vloer kan worden afgenomen alsmede alle andere voor onschadelijkmaking bestemde voorwerpen en produkten worden uit de gebouwen verwijderd alvorens de reiniging plaatsvindt;

  • b.

    alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen moeten uit de gebouwen worden verwijderd en apart worden gereinigd;

  • c.

    vet en vuil moeten van alle oppervlakken worden verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens moeten de oppervlakken met water onder druk worden gewassen;

  • d.

    beschadigde vloeren, muren en andere delen moeten worden hersteld nadat daarover na een inspectie door de ambtenaar overeenstemming is bereikt; de herstellingen moeten onmiddellijk worden uitgevoerd;

  • e.

    nadat de herstellingen zijn voltooid worden zij geïnspecteerd om na te gaan of een en ander op bevredigde wijze is uitgevoerd;

  • f.

    brandbare voorwerpen worden, ter beoordeling van de ambtenaar, verbrand;

  • g.

    aarden vloeren worden tenminste 20 centimeter diep uitgegraven en daarna ter dikte van de uitgegraven laag met nieuwe grond of vers zand aangevuld en daarna vast aangestampt. De uitgegraven grond wordt als mest behandeld;

  • h.

    losse stenen vloeren worden opgebroken en de ondergrond als aarden vloer behandeld met reiniging en ontsmetting van de te gebruiken stenen of de losse stenen vloer wordt in de voegen diep uitgekrabt en daarna gereinigd;

  • i.

    houten vloeren worden zonodig opgebroken, de ondergrond als aarden vloer behandeld en het houtwerk wordt gereinigd;

  • j.

    insecten, ratten, alsmede andere organismen worden op aanwijzing van de ambtenaar bestreden.

3. Voorwerpen en produkten worden gereinigd door afvegen, afschuren, afkrabben, afschaven, behandeling met een reinigingsmiddel en verder door afspuiten, afwassen of afschrobben met koud of heet water.

4. Het reinigen van verzamelplaatsen en van wegen en straten geschiedt overeenkomstig artikel 3 van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren.

5. Het reinigen van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar. Het water ondergaat een behandeling waarmee eventueel aanwezige ziekteverwekkende agentia worden uitgeschakeld.

Het ontsmetten van dieren, gebouwen en terreinen, bijenwoning, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en produkten

1. Het ontsmetten van dieren geschiedt als volgt:

  • De huid, hoeven en klauwen worden met het daarvoor aangewezen ontsmettingsmiddel goed afgewassen, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

2. Het ontsmetten van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen, van bewaarplaatsen van mest en van de bijenwoning geschiedt als volgt:

  • a.

    mest, strooisel, verontreinigd voer en ander vuil wordt verbrand,begraven, ondergeploegd of door broeien of vermengen met een aangewezen ontsmettingsmiddel onschadelijk gemaakt. Drijfmest moet zodanig worden behandeld dat virussen worden gedood;

  • b.

    alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen die uit de gebouwen zijn verwijderd, worden ontsmet met een aangewezen ontsmettingsmiddel;

  • c.

    alle oppervlakken van de gebouwen worden met een aangewezen ontsmettingsmiddel besproeid;

  • d.

    lekvrije ruimten worden door middel van rook worden ontsmet;

  • e.

    alle delen van gebouwen die volledig vrij zijn van brandbaar materiaal kunnen een warmtebehandeling met een vlammenwerper ondergaan;

  • f.

    bij de in- en uitgangen van gebouwen, lokalen of plaatsen waar de voor de ziekte vatbare dieren zijn gevestigd worden geëigende ontsmettingsmiddelen gebruikt, die dagelijks worden ververst.

3. Voorwerpen en produkten worden door vuur, stoom, kokend water of een ander ontsmettingsmiddel (zie artikel 9) ontsmet.

4. Het ontsmetten van verzamelplaatsen en van wegen en straten geschiedt overeenkomstig artikel 3 van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000.

5. Het ontsmetten van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar.

6. Voor het overige vindt de reiniging en ontsmetting, ter beoordeling van de ambtenaar, plaats conform het draaiboek ter bestrijding van de betreffende dierziekte. Het draaiboek ligt ter inzage bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en bij de Voedsel en Waren Autoriteit.

Bijlage

II

Waarschuwingsborden

Wit van kleur met een rode rand en bedrukt met rode letters:

Blauw van kleur met een witte opdruk:

Bijlage

III

modellen kentekenen

  • a.

    Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters :

    Blauw van kleur met een witte opdruk:

  • b.

    Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters :