Artikel
1
Deze regeling heeft betrekking op de in hoofdstuk VIII van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geregelde varkensheffing.
Besluit:
Deze regeling heeft betrekking op de in hoofdstuk VIII van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geregelde varkensheffing.
In deze regeling wordt onder Bureau Heffingen verstaan: Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Assen.
Met betrekking tot de varkensheffing gelden de bevoegdheden en verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde, functionarissen, voor de daarachter genoemde functionarissen:
de directeur Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
de inspecteur van het Bureau Heffingen;
de ontvanger van het Bureau Heffingen;
de ambtenaren van het Bureau Heffingen en de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De functionaris, bedoeld in artikel 93a, eerste, vierde en zesde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is de ontvanger van het Bureau Heffingen.
De standplaats van de inspecteur en van de ontvanger van het Bureau Heffingen is Assen.
De verplichtingen die ingevolge de artikelen 47, 47b, 48, 49, 50, 53 en 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bestaan jegens de inspecteur van het Bureau Heffingen, gelden mede jegens de door die inspecteur aangewezen ambtenaren van het Bureau Heffingen en jegens de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De heffingplichtige die niet binnen zes maanden na afloop van het tijdvak waarover de varkensheffing wordt geheven, is uitgenodigd tot het doen van aangifte, verzoekt de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte.
Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt ingediend binnen twee weken na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden.
Het eerste lid is niet van toepassing indien over het tijdvak waarover de varkensheffing verschuldigd is reeds een aanslag is opgelegd.
De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt mede voor de in de artikelen 43 en 44, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde personen.
Het uitnodigen tot het doen van aangifte wordt gedaan door het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet.
Aangifte wordt gedaan door het inleveren of toezenden van het uitgereikte of toegezonden aangiftebiljet, dat is ingevuld en ondertekend op de bij het biljet aangegeven wijze, met de bij het biljet gevraagde bescheiden.
De heffingplichtige doet jaarlijks voor 1 februari opgave van het aantal en de ligging van de vestigingen, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, waaruit zijn bedrijf bestaat.
Voor de toepassing van het eerste lid en artikel 91e van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren worden de tot een vestiging behorende percelen grond, gebouwen of af-gescheiden gedeelten daarvan als aangrenzend beschouwd, indien zij onderling voor al het, voor het houden van varkens noodzakelijke, verkeer rechtstreeks bereikbaar zijn, anders dan via een openbare weg.
De heffingplichtige houdt een administratie bij van het aantal door hem gehouden varkens, onderscheiden naar de in de bijlage, behorende bij artikel 91b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opgenomen diercategorieën binnen die diersoort. Indien een heffingplichtige op meer dan één bedrijf varkens houdt, houdt hij voor elk bedrijf afzonderlijk een administratie bij.
De administratie bevat de gegevens en wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 2 van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet.
De administratie bevat de gegevens en wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 3 van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet, indien op het bedrijf artikel 38, eerste lid, van de Meststoffenwet van toepassing is.
De administratie heeft betrekking op een jaar en wordt afgesloten vóór de eerste februari volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.
Het eerste lid is niet van toepassing op de heffingplichtige die een bedrijf voert waarvan het gemiddeld in een jaar op het bedrijf gehouden aantal dieren van de in bijlage A bij de Meststoffenwet onderscheiden diercategorieën, omgerekend in grootvee-eenheden overeenkomstig de in die bijlage daarvoor opgenomen normen, drie of minder bedraagt, en de gemiddeld in het desbetreffende jaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouw-grond drie hectare of minder bedraagt.
In afwijking van artikel 10 houdt de heffingplichtige in 1998 een administratie bij van het aantal gehouden varkens, onderscheiden naar de in de bijlage, behorende bij artikel 91b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opgenomen diercategorieën binnen die diersoort, in het nog niet verstreken deel van het jaar.
De administratie bevat de gegevens en wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van de Regeling administratieve verplichtingen Wet herstructurering varkenshouderij.
De administratie bevat de gegevens en wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de Regeling administratieve verplichtingen Wet herstructurering varkenshouderij, indien op het bedrijf artikel 38, eerste lid, van de Meststoffenwet van toepassing is.
De heffingplichtige doet jaarlijks voor 1 september van het jaar volgend op het desbetreffende jaar opgave van het in het desbetreffende jaar gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, bedoeld in artikel 91b, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, door gebruik te maken van het in artikel 14, tweede lid, van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet bedoelde formulier.
Over het jaar 1998 verstrekt de varkenshouder gegevens over het gemiddeld in dat jaar op het bedrijf gehouden aantal varkens door gebruik te maken van een daartoe door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgesteld formulier, dat overeen-komstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en ondertekend.
Het gemiddeld in een jaar op een bedrijf gehouden aantal varkens wordt bepaald door:
ingeval de administratie van het aantal op het bedrijf gehouden varkens de gegevens bevat en wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 2 van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet, de som van de aantallen dagelijks op het bedrijf gehouden varkens gedeeld door het aantal dagen waaruit het desbetreffende jaar bestaat, dan wel
ingeval de administratie van het aantal op het bedrijf gehouden varkens de gegevens bevat en wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 3 van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet, de som van de aantallen op de eerste dag van elke maand op het bedrijf gehouden varkens gedeeld door 12.
Het in 1998 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens wordt bepaald voor het tijdvak dat bestaat uit het vanaf 1 september 1998 nog niet verstreken deel van het jaar door respectievelijk:
de som van de aantallen dagelijks op het bedrijf gehouden varkens, gedeeld door het aantal dagen waaruit dat tijdvak bestaat, indien de administratie van het aantal op het bedrijf gehouden varkens de gegevens bevat en wordt opgemaakt overeen-komstig artikel 3, eerste lid, van de Regeling administratieve verplichtingen Wet herstructurering varkenshouderij, dan wel
de som van de aantallen op de eerste dag van elke maand op het bedrijf gehouden varkens, gedeeld door het aantal kalendermaanden waaruit dat tijdvak bestaat, indien de administratie van het aantal op het bedrijf gehouden varkens de gegevens bevat en wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de Regeling admini-stratieve verplichtingen Wet herstructurering varkenshouderij.
De inspecteur legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de varkensheffing wordt geheven, geschiedt op basis van de ten aanzien van het bedrijf van de heffingplichtige geregistreerde gegevens betreffende het varkensrecht, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet herstructurering varkens-houderij, geldend op de dag voorafgaand aan het opleggen van de voorlopige aanslag.
Bij de berekening van het bedrag van de invorderingsrente, bedoeld in artikel 28 van de Invorderingswet 1990, is hoofdstuk III van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 van toepassing.
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling varkensheffing.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd bij de bibliotheek van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij alsmede bij de Dienst Landelijke service bij regelingen (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.